| |
| |
| |
IV.
Terwyl Hilda en Elve, zich verwyderden, ging de gallische koopman, naer de byeenkomst, welke hem was aengewezen om er aen de ouderlingen des volks de voorstellen van Cesar te doen kennen.
Geene hutten verhieven zich op de plaets, waer de bespieder stil bleef. Het was een punt des bergs, waer men, langs alle kanten omringd door boven elkander hangende massas steen, zich als van het overige der wereld voelde afgezonderd. De maen liet er nog wel haer licht tusschen de reusenachtigen blokken
| |
| |
graniet schynen; maer dit bleeke, gryze licht scheen slechts te dienen, om er de doodsche stilte, beter te doen gevoelen, en om over de puntige, wilde rotsennatuer tinten van schaduw en licht te spreiden, zoo vol tooverachtige, onomvatbare kracht, dat Vertiko zich eenige oogenblikken als verkleind en verloren voelde in de woeste eenzaemheid.
Op eenige afstand van de plaets waer Vertiko was stil gebleven, stond een man, die aen den priesterlyken stand der oude Belgen moest toehooren: want de kleur van het kleed, dat hy droeg, was wit, en versmolt zich byna met de grysachtige tint van den uitstekenden steen, waer tegen hy leunde.
Die man bleef onbewegelyk, als ware hy een beeld door de geesten der stilte aengesteld, om dit hun verblyf te bewaken. Zoodra Vertiko den wachtenden mensch had opgemerkt ging hy tot hem, en vroeg;
‘Is het hier dat de ouderlingen des volks in raed vergaderen?
‘Gy zyt de man die van wegens den vreemdeling komt?
‘Ik ben door Cesar met eene zending belast geworden.
‘Volg my!
In de rots zelf, tegen welke de priesterlyke dienaer Vertiko had afgewacht, was eene opening, waer in de Belg den gallischen koopman voorging. Die gang
| |
| |
het zy door menschenhanden in den steen uit gebeiteld of door de natuer open gescheurd, was nauwelyks breed genoeg om één mensch door te laten.
Onder het rotsengewelf, waer men verder en verder doordrong, was het duister, en de Druied had het overbodig geoordeeld licht te ontsteken; want Vertiko kon op de harde steenen de stappen zyns geleiders hooren weer klinken, en, met de handen van beide kanten de rots betastende, was het hem niet moeijelyk te volgen.
Na eenigen tyd alzoo in de duisternis te zyn voortgestapt, bleef de priester stil voor eene soort van muer, die allen verderen doortogt afsneed. Doch niet zoo dra had hy eenige woorden in de tael der Druieden gesproken, of de rots, welke den weg belemmerde, rolde op haer zelve, door eene onzichtbare magt gedreven - en eensklaps strekte zich voor het oog van Vertiko de onmetelyke zael uit, waer de opperraed van den belgischen volkstam gehouden werd.
Geene gekunstelde rykdom omringde het twaelftal ouderlingen, die zich in ruwe zetels vertoonden; maer boven hunne hoofden verhief zich het gewelf der rots, prachtig als het gehemelte van den kostbaersten troon met loofwerk en behangsels, door de natuer uit rots en kristal gesneden. De dansende vlammen, der fakkels, welke schemerend eenige punten der dieptens van de schaduwvolle grot verlichtten, wierpen op duizende
| |
| |
natuerlyke, steenen cieraden, die kegelvormig van het gewelf afdaelden, een weerschyn van diamanten flikkeringen, schooner dan al het goud, waer mede de verbeelding eens kunstenaers ooit de gebeeldhouwde welfsels der rykste, vorstelyke paleizen bedekken kon. Achter de ouderlingen, in de onafzichbare diepte, vormden honderde hoeken zich tot ontelbare zuilen, bogen, kolommen, reuzenachtige gaenderyen, en trappen, in de schaduw, waer het oog hen trachtte te volgen, verloren loopend. Zoo, door de natuer met geheimvolle, grootsche plegt bestempeld, was de raedzael waerlyk weerdig van het woeste, vrye volk dat haer gekozen had.
Daer, verre van het gewoel des volks, waren menigwerf de gewigtigste ondernemingen overwogen en bereid geworden, om in de openbare vergaderingen der menigte te worden voor gedragen. En, zoo geene uiterlyke teekens de weerdigheid der twaelf ouderlingen aentoonden, ten zy het priesterlyke, linnen kleed, dat om eenige der verouderde lichamen hing, dan was de grysheid en de ernstige plegt dier denkende, gebogene hoofden, meer dan voldoende om den diepsten eerbied en het ontzag te kunnen inboezemen.
In het midden van den halven kring der ouderlingen zat de blinde Opperdruied.
‘Wat hebt gy van wegens den romeinschen veldoversten ons te zeggen? - vroeg hy, toen men Vertiko
| |
| |
den tyd gelaten had, plaets voor de vergadering te komen nemen.
‘Gy veroorloft my te spreken?
‘De raed wacht.
‘Dan ben ik verpligt u trouw de woorden van Cesar te herhalen: Dat niemand zich tegen my vergramme indien de tael des vreemdelings vermeteld was. - Morgen, zegde hy, is de laetste dag, dien ik aen den volkstam der Aduatieken verleen, om tot de onderwerping te besluiten. Hun uitval van heden; de schade aen myn kamp toegebragt; de dood der romeinsche soldaten, hebben myn geduld ten einde gebragt. Wanneer de laetste strale der zon morgen, den berg verlaet, is de tyd der genade voorby!
Meer dan een oog werd onder de gryze wenkbrauwen der aenhoorders vonkelend, meer dan een lichaem, dat onder den ouderdom gebogen was, rigtte zich weder op. Doch de diepste stilde bleef heerschen.
Het was door den ouden Opperpriester dat de ondervraging werd voordgezet.
‘En op welke redenen steunde Cesar zulke tael?
‘Morgen, zoo sprak hy, zal het bewezen worden tegen welke onweerstaenbare magt het onvoorzichtige, belgische volk worstelt. Wanneer een nieuwe dag aenbreekt, zal geene spoor van den brand, dien het heden gesticht heeft, nog te ontdekken zyn. Morgen zal men de romeinsche krygstuigen aenvoeren; de stormtorens zullen
| |
| |
zich tegen den verdedigings muer der Belgen verheffen, magtiger dan ooit! Indien de verplettende rammen de verschansingen der Belgen op de helling des bergs moeten nederbeuken, wee hen! Wee hen, die met de wapens in de hand door Cesar overwonnen worden! De wraek van Roomen, kent geene palen, tegen over hardnekkige vyanden!
‘Maer, dit is onmogelyk! Geene magt op aerde kan de schade, door onze jonge krygers aen die vreemde oorlogstuigen toegebragt, in zoo weinig tyd herstellen.
‘Helaes! het is nogtans zoo! De Romeinen beschikken over middelen, welke myn volk zoo min als het uwe berekenen kan. Gy weet, ik hoor toe aen eenen stam, dien door Roomen overwonnen werd; ik haet uwe vyanden; - maer met spyt moet ik zeggen, dat in het vreemde kamp, verre van het verlies van heden te bejammeren, men er zich reeds, op bevel van Cesar, tot den beslissenden storm van morgen bereidt.
‘Dat volk heeft wondere magten! - zuchte de blinde gryzaerd; doch als of hy zich schaemde die woorden te hebben gezegd, bragt hy de verdorde, bevende handen op het aenzicht, en bleef stilzwygend.
‘Ik geloof dat de magt der kunde, des geestes sterker is dan de enkele, woeste magt der dapperheid! - merkte Vertiko aen, die zich niet beletten kon de smart des ouderlings te genieten.
| |
| |
De Opperdruied antwoordde niet; maer een andere ouderling was opgesprongen, en riep:
‘Men vraegt uwen raed niet! Het is niet hier dat de tael der lafheid zal aenhoord worden!
De blinde Druied verhief de armen, om aen die raedsleden, zoo grys als hy, de stilte te gebieden.
‘Dat men den vreemdeling verwydere! - zegde hy - Wy zullen onderzoeken wat de eer des vaderlands en de belangen des volks van ons vereischen! Ga, zoon der Gallen! De kinderen van België bewyzen u dank voor de moeite, die gy op u genomen hebt.
Wat er dien nacht in den geheimen raed der grysaerds van het overweldigde volk beslist werd, bleef een geheim, waer van de gevolgen zich later in ons verhael zullen ontrollen.
‘Myne taek is ten halve volbragt! mompelde Vertiko, onder het geleide van den man, die hem had binnen gebragt, in de opene lucht weder gekomen zynde, terwyl hy zich met groote schreden verwyderde - Nu aen Hilda! Maer! indien zy het offer van Cesar ging aennemen! - en daer Vertiko den diamanten diadeem, dien hy haer bestellen moest, tusschen de vingeren prangde, vertoonden zich zyne witte tanden, als die eener hyena, welke de lang verwachte prooi aengrimt.
Zoo was hy aen de priesterlyke wooning gekomen, waerheen Hilda en Elve zich hadden begeven. Hy trad
| |
| |
binnen en zyn blik had in één oogenblik alles onderzocht wat zich bevond in die wooning, wier inwendig, zelden, door het oog eens vreemdelings mogt aenschouwd worden. Er was nogtans in de priesterlyke wooning niet veel buitengewoons. Gelyk in het meeste deel der hutten van dien tyd, liep er eene houten zitbank, tegen de wanden, gansch het vertrek rond. Op den grond lag eene hairige beerenhuid; die legerstede, waerop de blinde Opperpriester des nachts de stramme leden ter ruste legde, getuigde welke strengheid van zeden door den ouderling bewaerd was, ofschoon hy in de openbare plegtigheden met al de pracht van den godendienst omringd werd. Aen den anderen kant des verblyfs strekte zich het bed van Hilda insgelyks op den vloer uit, met meer verfyning samengesteld, daer het mos er van met linnen was bekleed, en blanke schapenvellen, de jonge vrouw tegen de nachtelyke koude moesten beschutten. De eenvoudige huisraed meestal uit geslagen yzer, gebakken steen of uitgeholde stukken hout bestaende, hadde aen den armsten der Belgen, zoo wel als aen den geëerden Opperdruid kunnen toehooren. Geen voorwerp zou de weerdigheid van den eigenaer dier nederige wooning hebben doen kennen, zoo niet op eene soort van ruwe, zware tafel eenige geschrevene boeken zich hadden vertoond, en men niet tusschen die papieren een gouden, rondgebogen mes hadde zien glinsteren.
| |
| |
Dit gouden werktuig werd door de priesterlyke handen gebruikt om de uitbottende twygen der geheiligde eikenboomen af te snyden, en het groen op die wyze verzameld was voor de oude Belgen een heiligdom, zoo als het in latere eeuwen met gewyden palm, volgens de gebruiken van den roomschen godsdienst, gebeuren zal.
Vertiko was diep gebogen binnen getreden. Hy stond daer met het hoofd ter aerde en den rug gekromd; nogtans was er iets zoo hoonend onbeschaemd in die slaefsche houding en in den toon, waerop hy goeden avond wenschtte, dat Hilda hem met een teeken van afkeer ontving.
‘Wees zoo trotsch niet! - zegde Vertiko, ofschoon zyne stem zacht en zelfs vrouwelyk fleemend bleef - Het is niet in mynen naem dal ik kom! Gy hebt veel hoogere kennissen.
Hilda bezag den vreemdeling met vrees.
‘Indien gy wist van wegens wien ik kom, zou ik met open armen ontvangen worden; want men mag zich beroemen op overwinningen zoo als de uwe! En het is niet aen trotsch dat het u mangelt! Ik heb het ten mynen pyne ondervonden!
Het bloed der gramschap steeg in het aenzicht der belgische vrouw.
‘Verklaer u! - zegde zy - of vertrek!
| |
| |
‘Gy hebt geene reden om boos te worden... ik geloof eene boodschap van liefde te brengen.
‘Van liefde!... Aen my!...
‘De geschenken, die men u zendt, zyn uwer schoonheid weerdig!... Cesar weet beter dan de ruwe mannen onzer volken de liefde te betalen!
Vertiko wierp het perkament en het diamanten hoofdcieraed, welke hem door den romeinschen veldheer gegeven waren, voor de voeten der jonge vrouw.
‘Van Cesar! - had Hilda in verbazing uitgeroepen.
‘Ja! - knarstande Vertiko - gy weet dat ik u bemind heb, dat ik u misschien nog bemin!... Ik had het hart van den Romein en het myne doorboord, eerder dan de zending, welke hy my gegeven heeft, aen te nemen; - maer ik wilde van uwe schaemte genieten! Ik wilde over uwe schande en over uwen hoogmoed zegepralen!... De prys uwer oneer kon door geene betere handen gebragt worden!... Dáér, lees!
Hy toonde met den voet het perkament aen, dat op den grond was blyven liggen!
‘Wees niet verlegen voor uwe gezellin! - ging Vertiko voort, Elve aentoonende, - Lees vry wat woorden van liefde het opperhoofd der vyanden van uw volk schryft!... De bruid van den Nervier Siegfried zal er niet by verliezen uwen minnenhandel te kennen! Gy bemint, zoo wel als zy, immers de dapperheid
| |
| |
en de magt overal, overal waer zy zich voordoen? En Cesar zoo wel als de zoon van Boduognat is immers waerlyk groot!
Hoe bloedend de beleediging was, had Hilda de magt op haerzelven niet verloren. Zy stond daer verheven, maer onbewegelyk als een beeld, terwyl zy Vertiko aenhoorde, en de lafaerd had slechts het genoegen op te merken, dat eene bleekere tint zich over haer voorhoofd en hare wangen was komen verspreiden.
Toen Vertiko had opgehouden te spreken, boog Hilda haer tot het perkament, zy nam het schrift op, zonder teeken van zwakheid, en las:
‘De diadeem komt u toe als koninginne der schoonheid! Cesar heeft u heden gezien, bewonderd, bemind! Cesar wil uwe slaef worden. De overwinnaer der wereld verpandt zyne eer dat in alles wat niet tegen de eer van Roomen strydt, hy u zal gehoorzamen!
Hilda liet het schrift uit hare handen vallen. Zy verhief den blik ten hooge, als om de Godin der liefde, zoo kuisch in den noorderlyken eeredienst, tot getuigen te nemen van den hoon haer aengedaen. Dan schupte zy met den voet de glinsterende steenen der aengeboden kroon buiten de deur harer wooning, en zonder haer te geweerdigen een woord te spreken, strekte zy de hand uit, en onweerstaenbaer bevelend, had zy Vertiko de deur der hut aengewezen.
Hy ging; - doch het kostbare, diamanten kleinood,
| |
| |
welk in de oogen van Cesar de schande eener belgische vrouw betalen moest, werd door den gallischen koopman opgeraept, en hy verborg het in zyne lederen tesch, terwyl hy zich voortspoedde.
‘My zal het wel te pas komen! - en hy lachtte - Ik ben dubbel bly dat zy de giften van den Romein veracht! Ik zal Cesar doen kennen hoe zyne boodschap ontvangen werd. De toorn alleen zal hem doen toestemmen om my die vrouw tot slavin te geven! Wee haer! Waerom ook moest ik veracht worden!
Hy verhaeste zoo denkend nog zyne schreden, als om spoediger het voorgestelde doel te kunnen bereiken.
Siegfried wachtte hem reeds in de hut, waer de visscherszoon gestorven was. De jonge Belg had met zorg het scherp der byl onderzocht, welke des morgens in den slag kon beschadigd geworden zyn. Dit wapen zou misschien noodig worden, om er de vryheid der moeder mede te koopen, en in alle geval gaf het den nervierschen kryger de verzekering niet te zullen in de handen der vyanden vallen, zonder zyn leven duer te doen betalen.
Zoodra Vertiko zich had aengeboden stak Siegfried het wapen in den gordel van zyn kleed, en de twee mannen verlieten de wooning.
Zy verdwenen tusschen de rotsen. Eene uer later was het hun gelukt aen den voet des bergs te komen, zonder de opmerking van iemand te hebben gaende gemaekt.
| |
| |
Alles scheen in het kamp der vreemdelingen te rusten. De romeinsche wachten hadden bevel gekregen dien nacht geene afzonderlyke persoonen terug te houden, welke zouden trachten in den omtrek der legering te sluipen.
Siegfried en Vertiko hadden reeds de eerste tenten bereikt. Niets bewoog er. De stilte en de volkomene duisternis die nu heerschten, want de maen was van den hemel verdwenen, schenen samen te spannen om de onderneming der kinderliefde te bevoordeelen.
Wat klopte het hart van Siegfried hevig ontroerd! Nog eenige oogenblikken en hy gaet in de tegenwoordigheid zyner moeder komen - van die oude moeder, welke hy sedert den dood des vaders, sedert den dood zyner broeders niet meer omhelsd heeft! Hy gaet de oude vrouw zien, welke in de slaverny onder de vreemden moet gewanhoopt hebben ooit het eenig overgeblevene kind nog weder te vinden!... Hy gaet aen die moeder zeggen, dat hy alles heeft getart, om haer uit de vernederende pyne te verlossen - dat hy haer de vryheid brengt!... Want eens met haer vereenigd, zoo schynt het Siegfried, zal geene magt op aerde die moeder nog uit zyne handen kunnen rukken!... Van nu af herhaelt hy de woorden van liefde, van vreugde, welke hy tot haer spreken zal! Zyne lippen vormen reeds de kussen, die hy haer op het voorhoofd zal drukken, en in zyn oog komt op voorhand
| |
| |
de traen, die in de eerste omhelsing hare moederlyke wangen besproeijen zal!... Die moeder, welke gefolterd, beleedigd, gegeeseld werd, zal binnen eenige oogenblikken aen het hart, in de armen van haer zoon weder vry, geëerd, bemind worden! Zyne handen zullen de boeijen verbreken; zyne zoenen zullen de sporen uitwisschen, welke door de yzers der schande konden nagelaten zyn!
Siegfried bleef stil. - De gallische koopman had hem in het oor gefluisterd, dat men op de plaets der bestemming gekomen was.
Reeds was de deur van het houten, vierkanten gebouw, waer de slavinnen verbleven, door Vertiko open gestooten, en hy liet den zelfden schreeuw hooren, gelyk aen het gekrasch der raven, welken door Hilda op de rivier tot herkennings groet aen Siegfried tydens zyne terugkomst was toegezonden geworden.
Die herinnering aen hunnen volkstam en aen de dagen der vryheid, gedurende de nachtelyke stilte zoo onverwacht in het verblyf der belgische slavinnen geworpen, deed de vrouwen van hunne ruwe legerstede opspringen - welke misschien in het besef der wanhoop met de tranen der ongelukkigen besproeid werden - of waer misschien op dit oogenblik in de afgematheid van den slaep hun nog, door droomen, de vervlogene vreugde van den huiskring bedriegend werd voorgespiegeld.
| |
| |
Gedurende eenige stonden hoopte ieder der arme slavinnen dat de stem, welke den zoo herinneringsvollen schreeuw had doen hooren, van iemand zyn zou die haer byzonder lief was.
Doch Siegfried binnen gegaen zynde, had nauwelyks zacht den naem zyner moeder uitgesproken, of hy werd door eene koortsige hand vastgegrepen... Het was niet noodig dat de arme vrouw, wier bevende hand hem vasthield sprak om te zeggen wie zy was! Hunne harten hadden zich reeds herkend! Hy klemde de moeder op zyne horst; hy zoende haer voorhoofd - en indien hy geene woorden vond, dan toch voelde de oude vrouw tusschen de kindelyke zoenen tranen op haer voorhoofd, welke meer welsprekendheid bevatteden, dan de hartroerendste tael doen konde!... Zy nogtans beantwoordde die blyken van liefde niet! In tegendeel, zy trachtte haer uit die omhelzing van Siegfried los te maken, en toen hy eindelyk verwonderd terug trad, daer hy gewaer werd dat de handen der moeder niet slechts van liefde, maer van schrik beefden, hoorde hy de volgende vraeg, welke hem met onuitsprekelyken angst gedaen werd.
‘Siegfried! Siegfried! hoe zyt gy hier gekomen?
‘Moeder! ik wist wat men u doet lyden!
‘Siegfried! Zeg! spreek! wie heeft u hier gebragt!
‘Gy kondet toch niet denken dat ik u verlaten zou. Het halsnoer welk gy gezonden hebt!...
| |
| |
‘Goden!... En gy hebt het gelooft?
De jonge man begreep nog niet wat die smart beteekende; hy antwoordde:
‘O, moeder, uw zoon heeft heden honderde malen dit snoer als een heiligdom van liefde aen zyne lippen gebragt!
‘Verraden!... de lafaerden! - snikte de oude vrouw; - Doch nu ook, op eens, wierp zy de armen om den hals van Siegfried; zy sloot hem zoo vast aen haer hart, als hadde zy het onmogelyk willen maken hem van haer weg te nemen; zy ook zoende nu haer kind; zy weende!
Siegfried werd meer en meer verwonderd.
‘Verraden? - vroeg hy - Maer moeder van welk verraed spreekt gy?
‘Ik heb myn kind mogen omhelzen! - riep zy uit. - Dit oogenblik schenkt meer geluk dan ik in al de dagen myns levens nog verhopen kon!... En dan met myn zoon sterven!...
‘Maer, moeder, het is niet aen den dood, het in aen de vryheid, aen de vlugt, dat wy denken moeten!
‘Neen, neen! Siegfried, zie! ik heb my niet bedrogen!... zie! - zy wees eene strael van fakkellicht, welke door de slecht geslotene planken van het gebouw drong.
‘Wat wilt gy zeggen moeder? - vroeg Siegfried,
| |
| |
die zich by het zien van dit licht achteruit trok.
‘Hoor! Hoort gy? - riep de oude vrouw, hem nog vaster in hare armen klemmende - Hoort gy dat men u verraden heeft?... Die laffe lach is een kreet van zegeprael der bedriegers!
Inderdaed een luide schaterlach, dien men door de wanden der huizing hooren kon, had de woorden van Siegfried onderbroken. - Het houten gebouw was door romeinsche soldaten omcingeld. Eenige oogenblikken later toonde het licht der brandende toortsen aen de deur, welke men nu gansch openwierp, hunne vaste gelederen.
Siegfried had naer Vertiko rondgezien; doch de verrader was verdwenen... De jonge Belg begreep wat er gebeurde. De hairen rezen hem van afschuw en woede te bergen. Op eens, zich uit de armen der moeder losrukkende, sprong hy achterwaerts, en, uit al zyne krachten met beide handen het hout der slagbyl boven het hoofd verheffende, bleef hy dreigend en schrikkelyk de vyanden wachten.
De Romeinen, welke den uitgang door hunne gelederen hadden afgesloten, lachten nog meer wreed, en nog luider. Zy spotteden met den man, die alleen tegen over hen allen het wapen verheffen durfde. In die spotterny verborg zich nogtans vrees, want niet een der vreemde krygsknechten trad voorwaerts, om het schrikkelyke yzer aen den jongeling te gaen ont- | |
| |
wringen. Zy bleven staen en lachten voort, verzekerd dat hy hun niet meer ontsnappen kon.
‘Siegfried, o, laet die vyanden zich niet in uwe verontweerdiging verheugen! - riep de ongelukkige moeder, zich geknield op den grond werpende en de voeten des jongelings omhelzende. - Niets dan verachting komt zulken lafaerden toe!
‘De lafaerden! - herhaelde Siegfried; - en de folterende overtuiging dat alle tegenstand nutteloos zou blyven, deed hem nu den blik wanhopend tot de geknielde, oude vrouw wenden. - Eene helsche bekoring moest hem op dit oogenblik door het brein vliegen; - want eensklaps wierp hy het lichaem achterover; zyne armen verhieven zich nog hooger met het wapen; een yselyke glimlach spande zyne lippen, die krampachtig en wit werden... de byl des jongelings hing boven het hoofd der moeder!
Zy verstond, de oude vrouw, wat Siegfried, haer kind, gevoelde, wat zyne beweging beteekende!
‘Sla toe! - Sla toe, myn zoon! - riep de gryze, geknielde slavin - Sla! De vyanden zullen ons niet ten prooi hebben!... Siegfried! uwe moeder ook wenscht te sterven!
Het wapen slingerde neerwaerts; - maer het yzer had in de handen des jongelings gebeefd... De byl trof niet: - zy ontsnapte aen de handen van Siegfried en viel op den grond neder... Huiverend van afschuw voor
| |
| |
die gedachte, welke hem een oogenblik had overmeesterd, liet hy de armen vallen - en verwilderd bleef hy, ademloos en onbeweeglyk, de weenende moeder die voor hem knielde, aenstaren!
Hy voelde het niet dat de romeinsche krygsknechten hem reeds met boeijen overladen! Hy voelde niets meer... Tot dat de arme slavinne haer eindelyk aen zyne borst wierp en de brand der bloedige tranen, welke uit de oogen der oude vrouw, onder hare zoenen, op zyn voorhoofd lekten, hem tot het bewustzyn terug bragt!
De Romeinsche krygsknechten wilden den Belg zelfs de troost dier omhelzing ontnemen. Zy stieten met hunne lansen Siegfried op de borst; zy dreigden de moeder te slaen!
Maer de aenvoerder der vreemdelingen was jong; hy had misschien in zyn land ook nog eene moeder, aen welke dit tooneel hem denken deed; hy trad tusschen zyne onderhoorigen en den gevangen; hy beval dat men Siegfried met de oude vrouw laten moest, tot dat Cesar zynen wil zou hebben doen kennen betrekkelyk het lot, dat Boduognat's zoon bestemd was.
Daer zat de gryze weduwe van den nervierschen vorst, wiens naem het geslacht, waeraen hy toehoorde roemryk had gemaekt, naest het geliefde kind, haer eenige! dat met boeijen beladen aen hare voeten lag!... Toch zy weende reeds niet meer, de belgische vrouw;
| |
| |
want haer volk was sterk genoeg om te begrypen, dat het eene zwakheid is in tegenwoordigheid van vyanden lyden te toonen, dat alleen de liefde het voorregt hebben mag tranen te zien!... De twee ongelukkige wezens spraken van hunne bloedverwanten, die hun in betere hemelwerelden verwachten! Dan stuerden zy elkander woorden van de innigste liefde toe, in de tael der dietsche stammen, welke door de wachten niet verstaen werd - en de nacht vloog voorby, niet gansch bitter, vermits zy elkander beminden en liefde altoos balsem zelfs aen de bloedendste harten geven kan!
|
|