| |
| |
| |
III.
‘Ik heb u gewigtige tydingen te brengen - zegde Vertiko.
De jonge Belg ligtte verwonderd het hoofd op.
‘Ik moet u spreken van iemand, die u lief is.
De verrader bragt zyn hoofd tot op den schouder van Siegfried, en ging voort:
‘De Romeinen hebben zich dezen morgen op het slagveld van my meester gemaekt. In hun kamp heb ik de nerviersche slavinnen gezien. Eene dier vrouwen heb ik gesproken.
| |
| |
‘Myne moeder! - riep Siegfried uit, bevend van voorgevoel.
‘Ik heb haer kunnen van u spreken! Het is de arme vrouw in al haer lyden een troost geweest te vernemen dat zy nog eenen zoon heeft, die haer zal kunnen wreken, in wien zy nog hopen kan!
‘Gy hebt haer gezien!... Wat heeft zy gezegd, myne moeder?
‘Cesar heeft my terug gezonden met eene boodschap aen de ouderlingen van den aduatiekschen volkstam.
‘Maer myne moeder! spreek van myne moeder! - en Siegfried greep zenuwachtig den arm des bespieders.
‘Het is om van haer te spreken, dat ik u heb opgezocht - antwoordde Vertiko, onder de pranging van Siegfried's hand eenen stap achteruit doende - Uwe moeder heeft my van blydschap omhelsd, wanneer ik haer zegde, dat gy nog in leven waert. Zy heeft my verzocht hare groeten, haren zegen, te brengen, aen het eenige kind dat haer overblyft... De arme vrouw!... Ha! die vreemdelingen zyn wreed, te boosaerdig wreed!
‘Men doet myne moeder dan veel lyden?... Men durft!
‘Helaes! De vreemde vyanden hebben niet den minsten eerbied voor de weduwe van den nervierschen vorst, voor de gryze hairen uwer vrouw moeder! Ik heb haer gezien, terwyl zy in de gevangenis, met andere slavinnen, als dienares der romeinsche soldaten,
| |
| |
verpligt was de gemeenste werken van het kamp te doen!
De bleek wordende lippen van Siegfried sidderden, als of het hem onmogelyk werd zyne gevoelens uit te drukken.
Ach! - sprak Vertiko - ik zou het u alles niet durven zeggen, wat ik gezien heb!
‘Spreek! ik wil dat gy spreekt! - en Siegfried's hand omklemde als eene yzeren tang den arm des lafaerds.
‘Wat ik zeggen moet is te schrikkelyk!
‘Zeg!
‘Ik heb de hand van eenen krygsknecht dreigend boven het hoofd uwer moeder gezien. Hare misdaed was de verdediging eener jonge maegd genomen te hebben, welke hy mishandelde.
‘De eerlooze lafaerd!
‘Helaes! Ik heb het gezien, Siegfried! De Romein durfde uwe moeder slaen!
‘Slaen!... Gy zegt dat men myne moeder slaen durfde! - de stem versmoordde in Siegfried's gorgel, en in plaets van tranen bragt de gramschap hem bloed in de oogen.
‘Ik heb op hare schouderen roode, bloedige strepen door den geessel des vreemdelings zien teekenen! - ging Vertiko nydig voort - De vyand herhaelde telkens zyne slagen, terwyl de oude vrouw kloeg en wegzonk onder de pyn dier geesseling.
| |
| |
‘Gegeeseld! - Myne moeder gegeeseld! - en de bloedig brandende oogen van Siegfried bleven vol afschuw wyd en strak geopend. - De weduwe van Boduognat gegeeseld!
‘Ja, gegeeseld; want de lederen riem deed het bloed van haer lichaem druipen!
‘Gegeeseld!... Gy hebt het aenschouwd, gy!... En gy hebt den laffen wreedaerd niet gedood!
De vuist van Siegfried prangde zoo vast om Vertiko's arm, dat deze van pyn en schrik schreeuwde:
‘Indien ik myne verontweerdiging hadde lucht gegeven, zou ik u niet kunnen boodschappen wat uwe moeder lyden moet! De Romeinen zouden allen tegenstand met den dood hebben gestraft.
‘Het is waer!
Siegfried liet den bespieder los. Hy stond in het besef der onmagt, met den blik verdwaeld op den grond gevestigd, terwyl hy zich, in smartelyke vertwyfling, de borst ten bloede met de nagels verscheurde.
Elve had tot nu toe de mededeelingen van Vertiko aenhoord zonder te durven spreken. Nu zy Siegfried onder de foltering zag bukken, nu gaf de zwakke maegd haer aen het gevoel over, dat het lyden van Siegfried tot het hare maekte; zy bragt de hand des verloofden zoenend aen hare lippen, en smeekte:
‘Siegfried, o, geef u der wanhoop niet over!...
| |
| |
Siegfried, denk, ach, denk of er geen middel bestaet om die ongelukkige moeder te redden!
‘Het is omdat die mogelykheid bestaet, dat ik gekomen ben! - viel Vertiko haer in de rede.
‘Myne moeder redden? - en Siegfried rigtte zich weder op en zag bevend den verrader aen - Gy hebt er aen gedacht? Gy gelooft dat er mogelykheid is haer uit de slaverny te verlossen?
‘Terwyl ik u spreek, klopt reeds haer het hart van vreugde, hoe ook het lichaem der arme vrouw lydt. Zy weet dat er haer slechts weinige uren van lyden overblyven.
‘Neen! Ik kan niet hopen!
‘Nog dezen nacht zal uwe moeder haren zoon in de armen drukken!
‘Gy hebt dan reeds een plan gevormd?
‘Dezen nacht zal zy u danken, voor de vryheid, welke gy haer wedergeeft.
‘Maer hoe?... Wat zal ik doen?
‘Ik heb my met de slavinne verstaen. Het is niet onmogelyk des nachts in het romeinsche kamp te dringen, zonder gezien te worden, en vermits het ook niet onmogelyk is van den berg, langs de rotsen, af te klouteren, kunt gy nog dezen nacht de ketens der lydende vrouw verbreken.
‘Maer ik weet niet hoe ik haer vinden zal! Het inwendige van dit romeinsche kamp is my onbekend.
| |
| |
‘Ik zal u geleiden.
‘Gy, gy zoudt my vergezellen?
‘Om de achting van Boduognat's zoon te winnen en uit medelyden voor de ongelukkige vrouw, zal ik my aen het gevaer blootstellen. Ik wil u bewyzen dat gy ongelyk gehad hebt my vroeger voor eenen lafaerd te nemen. Wy zullen gelukken - want indien er een der wachten aen het slavenhuis ons in den weg kwam, dan weet men altoos hoe den vyand tot zwygen te brengen!
Overheerscht door de hevigste gevoelens, en met die gouden ketting der moeder aen het hart, welke Vertiko hem gebragt had, was er in den franken geest van Siegfried geene plaets meer voor ergwaen tegen over den verrader; - toch hy bleef peinzend.
‘Waer aen denkt gy? - vroeg de Gal, hem zoo weinig tyd mogelyk tot overweging willende laten - Ik ken u genoeg om te weten dat niets in zulk geval kan doen aerzelen!
‘Nogtans... o, dat myne moeder het my vergeve... maer... ik denk aen de lessen, welke ik van haer ontvangen heb... en ik weet niet of ik het regt heb de plaets te verlaten, welke my in den stryd voor de vryheid van het vaderland toekomt! Onder het dak van Boduognat was men gewoon te zeggen dat men alles, alles, aen het vaderland moet opofferen!... Indien de liefde en de smarte ons bedrogen... indien
| |
| |
Boduognat's weduwe my later een lafaerd moest noemen!
‘Gy begrypt dan niet dat zelfs de liefde tot het vaderland u aenspoort, dit stoute bedryf te wagen! Zoo er geene hulp komt, kan de belegerde stad zich tegen het roomsche leger niet blyven verdedigen. Ik, die in het vreemde kamp geweest ben, die in de wereld veel heb rondgereisd en de kunstmiddelen ken, waerover de Romeinen beschikken, ik durf u zeggen, dat wanneer de vyanden wezentlyk den aenval beginnen, weldra de eenvoudige verdedingsmuren, door uw volk opgeworpen, onder de vreemde krygstuigen tot puin zullen instorten!
‘Het is dan eene vlugt, die gy my durft voorstellen!
‘Neen! in tegendeel! Aduatieka, indien het afgezonderd blyft, moet bezwyken, zoo de naburige volkstammen het dreigende gevaer niet kennen, en de wapens eindelyk niet opvatten! Gy alleen, gy de zoon van Boduognat, gy die reeds om den heldenmoed van uw geslacht bekend zyt, zoudt misschien, nu het gevaer ten toppunt gekomen is, de volkstammen van hunne onvaderlansche verdeeldheid nog kunnen doen terug komen! Indien gy binnen weinig tyd aen het hoofd van een leger terugkeerdet, zoudt gy misschien uw vaderland gered hebben, op de eigene plaets waer uwe moeder de ketenen der slaverny heeft gedragen!... En gy zoudt haer dezen nacht in het voorbygaen op dien togt mede nemen!
| |
| |
Met zoo veel kunst van veinzende overtuiging waren die woorden door den valschaerd gesproken, dat de ziel van Siegfried door het beschouwen van het nieuwe uitzicht werd mede gerukt. Hy vatte Vertiko toestemmend en dankbaer by de hand; - doch zyn blik ontmoette Elve, de duerbare verloofde, welke hy alleen zou moeten laten - en besluiteloos bleef hy, zonder het oog van haer af te wenden.
De jonge vrouw begreep dien blik; zy beefde ook, wel is waer, by het te gemoet zien der gevaren, waeraen Siegfried zich ging blootstellen; maer het gevoel haers harten was waerlyk te beminnend en schoon omdat zy haer geheel aen de eigenbaet der liefde zou over geven. Elve zegde:
‘Siegfried! Ik zou niet weerd zyn u te beminnen indien ik my niet gelukkig achtte over de liefde, welke gy uwe moeder toedraegt!... En de bruid van Siegfried is niet laf genoeg om hem te beletten de vryheid te dienen!
‘Ik dank u, duizendmael dank! Elve, voor die goede woorden!
Fier en zalig nam Siegfried de geliefde aen zyne borst en de lippen des jongelings hadden, voor de eerste mael, haer voorhoofd, met het regt en het geluk eens verloofden aengeraekt.
‘Ga, Siegfried - zuchtte Elve - ik zal alleen blyven; ik zal droef zyn; maer wanneer gy terug komt en
| |
| |
ons allen redding brengt, o, dan zal de liefde ons dubbel zalig worden!
‘Het zy dan beslist! - sprak Siegfried - Maer er is iemand, die u in myn afwezen bescherming kan geven.
Hy ging tot Hilda, die nog altoos tegen de rots des altaers geleund stond. Met Elve aen de hand plaetste hy zich voor de priesterin en zonder te weten hoe Hilda bitter en vertwyflend leed, sprak hy tot haer:
‘Hilda, gy hebt my altoos lief gehad als eene zuster; ik durf aen u den grootsten schat toevertrouwen, dien op de aerde my gegeven werd! Hier is de vrouw, die ik tot verloofde genomen heb! Nog dezen nacht moet ik haer verlaten. Hilda, zult gy de bruid van uwen vriend beschermen, haer eene schuilplaets onder uw dak verleenen?
By het hooren der eerste woorden, had de jonge priesterin het teeken van den afschrik, dien zy gevoelde, niet kunnen weerhouden. Het was haer een steek in het hart, die vrouw, welke alle hoop, alle geluk, in haer leven had vernietigd, door Siegfried tot zyne beminde bruid te hooren noemen; Hilda's stem was dof en schrael, nogtans zy antwoordde:
‘De bruid van Siegfried zal onder het dak der priesterin altoos geëerd en geheiligd zyn!...
Dan zakte Hilda op nieuw tegen de koude rots; zy bleef weder sprakeloos en scheen zelfs te vergeten dat Siegfried haer aenzag.
| |
| |
‘Ik heb de zending, welke my door Cesar is opgelegd nog by de ouderlingen te volbrengen - merkte Vertiko aen, die met spyt zich verwyderen moest. - Binnen eene uer zal ik in uwe wooning komen. Bereid in tusschentyd uwe wapens. Tot binne eene uer!
Nu keerde Siegfried zich voor de laeste mael tot Elve. Hy nam de gouden ketting, welke vroeger door zyne moeder werd gedragen en door hem aen zyn hart was gelegd; hy overhandigde het dierbare kleinood aen de jonge beminde, smeekende dat zy hem niet vergeten zou.
‘Ik! - fluisterde hy - ik zal aen u denken, zelfs wanneer ik myne moeder weder voor de eerste mael omhelsen zal! Myne liefde tot haer en de liefde tot hare nieuwe dochter zullen voortaen onafscheidbaer zyn!
De jonge maegd wier vrouwen blik dieper dan het oog van Siegfried in het hart der priesterin gelezen had, gevoelde dat het afscheid, welk zy van Siegfried moest nemen, door blyken van liefde tot eene hoonende terging voor de lydende zou gemaekt worden. Zy nam streelend, byna bevreesd, de hand van Hilda zy legde die hand aen haer hart - en toen Hilda op hare beurt de hand van het visscherskind nam - en beide vrouwen zich verwyderden, had slechts het bevochtigde oog van Elve den beminden vaerwel gezegd; maer in dat oog ook lag gansch eene wereld van gevoel; van liefde!
| |
| |
De jonge man stond nog daer; lang nog, zoo ver hy in den nacht zien kon, volgde zyn oog de vrouwen na; het was niet de blanke priesterinnen kleeding van Hilda die het langst in de schemering door hem gevolgd werd!
|
|