| |
| |
| |
III.
Ward was sedert meer dan eene halve uer vertrokken en nog zat Mynheer Devries, het hoofd ten gronde buigende, toen de deur van het kantoor op nieuw werd geöpend, zoo zachtjes dat de koopman uit zyne mymery niet werd opgewekt.
Ditmael was de verschyning lachend en schoon.
Het hoofd van een meisje, verlicht door de stralen der morgendzon, maer nog meer verhelderd door geluk en jongheid, stak zich binnen de kamer. Twee hemelsch blauwe oogen staerden schalks in het vertrek rond, onderzoekend of er geen belet was. Dan deden de kleine, ligte voeten van het meisje eenen stapvoorwaerts.
| |
| |
Daer de oude koopman nog altoos voor den lessenaer gebogen zat, naderde de nieuwe bezoekster, op de teenen, tot achter den lederen zetel, en op eens, met eenen kleinen schreeuw van blydschap, wierp zy hare armen om den hals des grysaerds; boog zoo ver mogelijk over hem heen, en gaf eenen zoen op zyn voorhoofd, zoo luid dat het door gansch de kamer weer klonk.
De gedachten, in welke Devries verzonken was, moesten pynlyk zyn; want de liefderyke verrassing deed hem verschrikken; hy sprong verwilderd regt, sidderend door gansch zyn lichaem.
Toch toen hy zyne dochter erkende, was het met eenen stillen droeven glimlach dat hy haer den goeden morgend wenschte.
‘Ha! Ha! ik heb u weêr moeten betrappen, vader! - zegde Eliza, en zy maekte een dier gebaren, half spelend half ernstig, waer van de vrouwen alleen het geheim schynen te kennen - Altoos denken! Altoos werken!... En bang worden van uwe dochter wanneer zy u omhelst!
‘Ik had u niet gehoord, Eliza.
‘Dat het niet meer gebeure! - en met lieve, streelende beweging verhief zy dreigend den wysvinger - Die leelyke cyfers mogen zoo vroeg het hoofd van mynen vader niet kwellen.... Verstaet gy, Mynheer!... Of!
| |
| |
‘En dan! - vroeg Devries, die geweld deed om te kunnen lachen
‘Dan! -
Zy sloot den ouden vader in hare armen, trok zyn hoofd op hare borst, en toen hy zich tot haer boog, gaf zy hem eenen nieuwen zoen, misshien min luidruchtig dan de eerste, doch zeker niet min gevoelvol.
Het menschelyke hart zal soms de grootste bitternis, het grievendste lyden verkroppen, terwyl een enkel zacht woord, een enkele zoete blik, de maet van het geen men gevoelen kan, doet over vloeijen.
Mynheer Devries had veel geleden - en nu de liefdevolle groet van zyn kind hem kwam herinneren dat er een wezen op aerde bestond door hetwelk hy uit ganscher ziele werd bemind, nu werd het hem onmogelyk de traen terug te houden, die hem, terwyl hy de maegd aen zyn hart hield, uit de oogen brak.
Eliza zag het dat haer vader weende!
‘Vader! - zegde zy, en gansch hare ziel was angst en droefheid geworden - Er is iets dat u doet lyden!... Heb ik u mishaegd, vader!... Heb ik misdaen met zoo dwaes hier te komen?
De oude man schudde langzaem het hoofd.
‘Het is my altoos aengenaem u te zien! - antwoordde hy - Maer ik moet u spreken, Eliza! over gewigtige zaken... Wilt gy in eene kamer komen, waer wy min zullen gestoord worden dan hier?
| |
| |
Nooit nog had Eliza haren vader op dien zachten, maer droeven, byna plegtigen toon tot haer het woord hooren voeren. Het hart joeg haer van angstig voorgevoel toen zy hem volgde.
‘Zet u neder hier nevens my! - de oude man schoof zynen zetel digt by dien van zyne dochter, - Gy moet niet verschrikken, Eliza!... Het is voor uw geluk dat ik my met u wil onderhouden.
Het meisje had plaets genomen, en bleef wachten.
‘Mag ik vragen - begon Devries - waerom de blydschap zoo buitengewoon helder uit uwe oogen blonk, toen gy daer even my den morgendgroet hebt gebragt?
Het meisje had de gewoonte niet de waerheid te verbergen; zy stamelde:
‘Ik weet, vader, dat heden ons goede vrienden zullen bezoeken.
‘Mynheer Van Teck en zyn zoon, Hendrik?
Eliza werd blozend. Haer antwoord was een enkele hoofdknik.
‘Gy weet ook met welk inzicht de oude heer ten onzent zal komen?
Byna onverstaenbaer was het antwoord:
‘Hendrik heeft het my gezegd, vader!
Het was dus te laet. Al de vooruitzichten en al de verlangens eener beminnende maegdenziel hadden ich van Eliza meester gemaekt. Zy waende haer ten
| |
| |
hoogsten trap der zaligheid. En het was onmogelyk geworden haer langzamer hand tot een ongeluk te bereiden. Devries besloot onmiddelyk ter zake te komen.
‘Ik heb wel gezien - zegde hy - dat Mynheer Hendrik u lief is... Ik wil dit gevoel niet afkeuren... Maer gy zyt nog zoo jong, Eliza, en het huwelyk is zulke gewigtige zaek... In den ouderdom van twintig jaren is de liefde een gulden droom; maer het huwelyk volbrengt niet altoos de beloftens er van: het brengt soms ontgoocheling en smart.
De blauwe oogen van Eliza openden zich wyd en strak van vrees.
‘Myn hoofd is grys geworden in de ondervinding ging Devries voort - en ik heb ernstig overwogen. Ik zie dingen voor uit, waer aen gy nooit hebt gedacht.
Hadde een doodsvonnis het meisje bedreigd, zy kon niet bleeker geworden zyn dan zy het werd op dit oogenblik.
‘Vader! - vroeg zy - is er een schrikkelyk ongeluk dat my bedreigt?
‘Ik zeg dat niet.
‘Maer wanneer men bemint, vader! gevoelt men dat de liefde alleen meer voldoening moet geven, dan door al de tegenkantingen der wereld kan ontnomen worden!... ô, vergeef het my dat ik zoo spreken durf!... Maer gy zyt zoo goed, vader! - en ik bemin Hendrik zoo innig, zoo geheel en gansch!... Een vriendelyk
| |
| |
woord van hem zou my alles, wat lyden is, doen vergeten... Ik beef, als of myn hart moest breken.
‘Er zyn hinderpalen van verscheiden aerd... Zoo ik verlangde myne Eliza nog niet te verliezen? Zou de liefde van uwen vader niet voldoende kunnen zyn voor uw geluk?
Eliza zakte neder, geknield, aen de voeten des ouderlings. Zy drukte zoenend zyne handen aen hare lippen; hy voelde dat die handen bevochtigd werden door de tranen die over hare wangen vloeiden.
‘Kind lief! - sprak de vader voort - zoo gy met my wilde blyven, ik beken dat het my zeer onaengename onderhandelingen met den Baron van Teck zou sparen... Wie weet of de tegenwerpingen van hem niet zullen komen... of Hendrik zelf...
Alsof er Eliza eene slang in het hart had gebeten, rigtte zy in eens haer op. Hare oogen, die tot nu toe met maegdelyke zedelykheid ten gronde hadden gezien, vestigen zich verwilderd op den vader. Haer aenzicht nam eene uitdrukking van kracht: de kracht der wanhoop, die de zachtste gelaetstrekken tot hoekige, scherpe lynen kan vertrekken. Krampachtig greep hare hand den arm des ouderlings; met hygende stem vroeg zy:
‘Vader! gy wilt my niet doen verstaen dat Hendrik ontrouw is geworden, dat Hendrik my niet bemint!... Neen, neen!... Ik gevoel wel dat zyne liefde opregt
| |
| |
is!.... Vader! gy twyfelt immers niet aen Hendrik's liefde?... God! - en zy verhief de zamen gewrongene handen boven het hoofd - God laet alles wat ongeluk is op my neêrvallen, maar dat Hendrik my beminne!.. dat Hendrik my liefhebbe... en ik zal niet klagen!....
Devries verschikte. Die uitroep kwam zoo diep uit Eliza's ziel; de overspanning van haer gevoel was zoo groot als of de uitboezeming er van al de vezels van haer hart moest verbreken. Devries nam zyne dochter in de armen, liet haer hoofd aen zyne borst rusten, en troostend zegde hy:
‘Eliza, ik geloof dat Hendrik een brave jongeling is... maer er zyn in het maetschappelyke leven van die noodzakelykheden welke gy niet kent.... Het is my misschien onmogelyk met den Baron over een te komen.
‘Ik zou voor u op myne knien liggen!... Ik zou u zeggen dat ik Hendrik bemin! dat ik hem met ziel en lichaem, met alles wat in my van liefde spreken kan, voor eeuwig beminnen zal!... Vader! ik zou voor u op den grond kruipen; ik zou... ô, ik weet niet wat ik doen zou, om uwen zegen over ons beide af te smeeken!...
‘Maer gy verstaet my niet, Eliza! - en de stem van Devries was verdoofd door de snikken die hy in zyne borst terug drong - Gy weet wel dat ik myn bloed zou geven om u gelukkig te zien!... Maer ik kan toch niet meer doen dan in myne magt is...
| |
| |
‘Ik zal u gelooven, vader!... ik moet het hoofd buigen... en God zal medelyden met my hebben.... Hy zou myne smart niet lang laten duren....
‘Eliza!... spreek toch zoo niet! Gy zoudt leven, leven voor my, Eliza!
‘Ach gy weet wel hoe innig ik u lief heb! - antwoordde het meisje, terwyl zy weenend aen de borst des ouderling hing. - Zoo lang ik Hendrik niet kende, heb ik gedacht dat het onmogelyk was meer liefde te gevoelen, dan die ik mynen vader toe draeg! Nu nog zou ik zonder aerzelen my opofferen om hem eene droefheid te sparen. Maer ik weet, vader, dat myn lyden, myne dood, voor u de grootste aller smarten zou zyn - en men is niet meester te leven wanneer men wil!....
De snikken hadden hare stem onderbroken.
‘Vergeef het my, vader - bad zy, ziende dat de tranen over de wangen des ouderlings vloeiden - vergeef het dat ik u pyn doe!... Maer God moet het zoo gewild hebben!... Toen ik Hendrik de eerste mael ontmoette, en hy, te midden van eenen dans, slechts een oogenklik my had toegelachen, voelde ik myn lichaem bezwyken, zoodra hy zich van my verwyderde - en nu, indien hy my verlaten moest, nu myne ziel zyne liefde met lange teugen heeft ingedronken, nu ik de verrukking heb gekend honderde malen my door hem zyne beminde te hooren noemen! nu, vader! zou het grootste geluk
| |
| |
voor my zyn in eens onder den slag te worden verplet! Het lyden der eenzaemheid, der herinneringen zou te pynlyk, te knagend zyn.... en het zou toch niet dan in den dood eindigen!... Ween niet vader!... Ach! ik ben reeds zoo ongelukkig!...
Middelerwyl had er een rytuig aen de wooning van Mynheer Devries stil gehouden. Er werd aen de poort gebeld. Een dienaer kwam den ouden koopman verwittigen dat de Baron van Teck daer was, om een bezoek af te leggen.
Devries gaf zyne dochter eenen laetsten zoen op het voorhoofd.
‘Heb betrouwen, Eliza - zegde hy - Het zal aen mij niet afhangen zoo gy niet gelukkig wordt!
Het meisje ging wankelend in de kleine kamer terug, die den avond te voren met zulke liefdevolle, heilryke droomen was vervuld geweest. Zy wierp haer op eenen stoel en bleef, weenend, met haer hoofd tegen den muer liggen.
In tusschen tyd had Devies den Baron van Teck in eene der prachtige zalen zyner wooning ontvangen.
Baron van Teck, niet tegenstaende zynen adelyken tietel, was een zonderling personnaedje. Zyn lang, mager lichaem stak als verloren in een breed, pelsen overkleed. Boven de dierenhuid, waer in hy was gewikkeld, vertoonde zich op den styven, witten halsdoek, een hoofd met wezenstrekken, scherp als een mes en
| |
| |
bleek als marmer. - Hy verhief dit hoofd met zoo veel hoogmoed, als of hy zich aen ieders bewondering wilde ten toon stellen; en nogtans vormden het dorre lichaem, het langwerpige aenzicht, de ingekrompene lippen, de gekromde neus, en de diep ingezonkene oogen, een geheel zoo leelyk, dat men in tegenwoordigheid van den Baron zou gelachen hebben, indien men niet den afkeer hadde gevoeld, die door het zien van eenen roofvogel wordt opgewekt.
De familie der van Tecks was hoegenaemd niet ryk. Hunne fortuin had zich grootelyks ingekrompen tydens de gebeurtenissen van het einde der achttiende en het begin der negentiende eeuw. Daer en boven had de huidige Baron het verstand niet getoond, wys en zedelyk te leven van hetgeen hem door zyne ouders was overgelaten.
Zoodra hy in bezit der beperkte erfenis was gekomen, had hy de levenswyze der groote heeren van vroegeren tyd willen navolgen.
In zyne peerden, in zyne jagthonden, in zyn kasteel, in onzedigheid, in alles, was door van Teck eene pracht boven zyn vermogen ten toon gespreid.
Het gevolg er van was geweest dat de Baron op zekeren tyd niets meer bezat en met schulden was overladen.
Dan had de verarmde edelman een redmiddel gezocht in het huwelyk. De dochter van eenen schatryken
| |
| |
beenhouwer was door hem tot echtnenote genomen.
Gelukkig dat die vrouw niet lang had geleefd; want het goed, door haer ten huwelyk mede gebragt, was langs denzelfden weg als de adelyke nalatenschap der van Tecks verdwenen.
Sedert leefde de baron op krediet. Meer dan een eenvoudig mensch was door hem bedrogen geworden; maer het was hem tot nu toe gelukt uitvlugt op uitvlugt te vinden - en daer hy steeds een schoon buitengoed bewoonde, was van Teck veilig gebleven onder de bescherming, die door de wereld aen ryk zynde, of ryk schynende bedriegers verleend wordt.
De baron had niet vergeten welke hulpbronnen hem in den tyd door zyn huwelyk waren aengebragt geworden.
Ook beschouwde hy de onderhandeling, die hy met Eliza's vader moest aengaen, als een spel, waervan de kansen ten zyner profyte konden aengewend worden.
Hy had vast besloten door het een of ander middel zich meester te maken van een deel der huwelyksgift die aen zynen zoon moest worden verleend.
Daerom hield hy de oogen onderzoekend op den koopman gevestigd. De krachtige, eerbiedwekkende uitdrukking, die het aenzicht van Devries kenmerkte, kon den Baron niet volkomen gerust stellen; want er kwam eene beweging van ongeduld in zyn lichaem, die hy
| |
| |
te vergeefs onder de uiterlyke vormen der beleefdheid poogde te verbergen.
‘Mynheer Devries - zegde hy, na in den zetel tegen over den koopman te hebben plaets genomen - het zal u niet onbekend zyn dat onze kinderen eene wederzydsche genegendheid voor elkander hebben opgevat. Myn zoon, Hendrik, roemt uwe mejuffer Eliza als een engel van goedheid. Eene verbindtenis tusschen myn Huis en uwe familie zou my hoogst aengenaem zyn. Ik kom, in den naem van mynen zoon, voor hem de hand van Mejuffer Eliza vragen.
‘Wy zyn hoogst vereerd door die aenvraeg - antwoordde Devries - Ik heb geen vuriger verlangen dan onze kinderen zamen gelukkig te zien.
‘Dat is dus eene afgedane zaek - en de Baron reikte den koopman de hand toe, niet zonder eenen ligten toon van beschermende grootheid.
Doch het groote punt was nog te beslissen, en hy ging voort:
‘Ik ben verheugd dat myn zoon zyne liefde op eene juffer gevestigd heeft zoo beminnelyk en zoo braef die de eer van myn Huis zal staende houden. Hendrik voert eenen schoonen naem; gy zyt bekend, Mynheer Devries, als een der weerdigste kooplieden onzer stad. De eerlykheid is ook een adel.
In plaets van het woord, eerlykheid, had het woord, geld, den Baron op de lippen gelegen; maer hy voelde
| |
| |
in tyds het onbetamelyke dier gedachte en veranderde de uitdrukking er van.
Devries begreep zeer wel het inzicht. Hy beet zich op de lippen en antwoordde:
‘Ik zie de vereeniging met zoo veel genoegen, dat ik van mynen kant alles doen zal wat in myne magt is, om aen het jonge huwelyk een bestaen volgens zynen staet te bezorgen.
‘Daer was ik zeker van!
‘Nogtans is het myne pligt u bekend te maken dat de fortuin die ik bezit, niet groot is.
‘Nu, nu, men kent uwe grootmoedigheid! - en van Teck haelde ligtelyk de schouders op.
Hy was gewoon de menschen naer zyne eigene inborst te beöordeelen; en dacht dat Devries wilde slim zyn, om zoo weinig mogelyk te moeten geven.
De wending, die het gesprek nam, maekte den koopman beschaemd. Hy kwam in eens ter zake, en zegde:
‘Mynheer Van Teck, ik kan dry honderd duizend Franken aen myne dochter schenken. Denkt gy dat die som voldoende is?
De Baron was ervaren genoeg in het rekenen, om zonder aerzelen te antwoorden:
‘Dry honderd duizend Franken... aen vier ten honderd.... geeft jaerlyks twaelf duizend Franken.... Het is niet veel om van te leven!
| |
| |
Het was nogtans alles wat Eliza's vader, volgens de berekening door hem dezen morgend gemaekt, kon by een zamelen, behalve eene zekere som, die hy zich voorbehield om Ward tydelyk te doen zwygen.
Die onderhandeling moest hem pyn doen; want hy antwoordde kort weg:
‘Ik zeg u, Mynheer, waer over ik beschikken kan.
De Baron had meer verwacht. Hy drukte ongeduldig den voet op den vloer. Aenhoudende hernam hy:
‘Ik weet wel, zoo als het spreekwoord zegt, dat men zich niet moet ontkleeden, voor al eer men gaet slapen... doch een ryk man, als gy, Mynheer Devries, zou meer kunnen doen.
De koopman, die alles, alles opofferde ten voordeele van zyn kind, voelde zyne weerdigheid diep gekrenkt.
‘Het doet my spyt, heer Baron! - antwoordde hy - dat myn aenbod u niet gansch voldoende schynt; maer ik kan niet handelen over het huwelyk myner dochter, zoo als over het verkoopen van Koffy of Ryst, by af- en opbod!
De edelman gevoelde het scherpe der les. Om zyne vernedering te maskeren, zegde hy met hoogmoed.
‘Dat de jongelieden zich gansch overgeven aen de gevoelens des harten, niets beters, Mynheer Devries; maer wy, vaders, wy die de jaren van verstand hebben bereikt, wy moeten voor uit zien, en overwegen of
| |
| |
het huwelyk onze kinderen in staet stellen zal hunnen rang te houden. Dat is myne pligt. Ik volbreng ze.
Er was eenen oogenblik gespannen stilzwygen.
De Baron overwoog nogtans dat hy dringend geld behoefde, dat niemand dan zyn zoon hem ter hulp zou willen komen - dat Hendrik verliefd was, en er waerschynlyk lange tyd zou verloopen alvorens eene gunstige gelegendheid tot een nieuw huwelyk zich zou opdoen, indien de tegenwoordige onderhandeling, ter oorzake van geld belangen, werd afgebroken. Hy wist ook dat dry honderd duizend franken eene som uitmaken die niet alle dagen ten bruidschat worden gegeven, en hy zocht naer het middel om de zamenspraek eene meer gunstige wending te doen nemen.
Devries van zynen kant zag in verbeelding Eliza, bleek, verkwynend, aen zyne voeten geknield. Hy hernam de eerste het woord, zeggende:
‘Het zou my spyt doen zoo de verbindtenis tusschen ons voor zulke rede moest worden afgebroken.
‘Ik ken een middel! - en de Baron zag hebzuchtig den ouden koopman in de oogen.
‘Spreek!
‘Gy zoudt Hendrik een aendeel geven in uwe handelszaken. Op die wyze zal hy van uwe gezamentlyke winst en niet enkel van den intrest des kapitaels moeten leven.
De Baron stelde des te meer belang in dit voorstel,
| |
| |
daer hy meende gemakkelyker een deel der huwelyks gift in handen te krygen, indien het bestaen van Hendrik langs eenen anderen kant werd verzekerd.
Maer Devries wist dat het hem onmogelyk zou worden zyne handelszaken na het huwelyk voort te zetten. De geldmiddelen daertoe gingen hem ontbreken en zelfs, indien hy eenen nieuwen uitvlugt in krediet vond, zou Ward zyne vervolging voort zetten. Hy antwoordde openhartig.
‘Ik moet u verwittigen, heer Baron, dat ik voornemens ben den handel vaerwel te zeggen.
‘ô, Mynheer Devries! het is waer, wanneer men oud wordt en ryk is, dat men het regt heeft de rust te beminnen; maer uit liefde voor uwe kinderen en ten welgevalle van my, zult gy de moeite niet willen ontzien.
De koopman zat denkend. Het was niet eerlyk zynen toekomenden schoonzoon door valsche uitzichten te bedriegen.
Maer Hendrik beminde Eliza.
Indien de zaek aen hem ware overgelaten geweest, zou waerschynlyk het eerste aenbod met alle dankbaerheid reeds zyn aengenomen.
Devries had daerenboven de hebzucht, de lage, gevoellooze plannen, op het aenzicht des Barons gelezen.
De oude koopman voelde zich het voorhoofd heet
| |
| |
worden van schaemte by de gedachte die er in ontstond.
Hy stak koortsig zyne hand den Baron toe, en zegde, haestig, als of de woorden hem den gorgel verbrandden.
‘Het zy zoo! Ik zal doen wat ik kan... Hendrik zal de helft hebben!
‘Ik verwachtte niets min van u! - antwoordde van Teck - En wanneer zal het huwelyk plaets hebben?
‘Zoo spoedig mogelyk!... Het is myne gewoonte nooit iets tot den dag van morgen te verschuiven wat heden kan gedaen worden... Ik zal onmiddelyk mynen notaris verwittigen. Indien het u belieft met Hendrik ten mynent, heden ten vyf ure, het mael te komen nemen, kunnen wy nog dezen avond het huwelyks-kontrakt onderteekenen.
Dit voorstel werd aengenomen en de noodige maetregelen verder besproken.
Toen Van Teck vertrok, geleidde de koopman hem aen de deur der wooning.
Devries was beleefd gebleven tot het laetste oogenblik.
Maer zoodra de gewezene galei-slaef zich alleen in zyne kamer terug bevond, nam er eene plotselinge, schrikkelyke verandering in hem plaets.
Zoo veel hoogmoed in den Baron, gepaerd met zoo veel laegheid, zulke onbeschaemde hebzucht vermengd met zoo veel arglist, hadden in de ziel van Eliza's vader eenen storm van verontweerdiging ontsteken.
| |
| |
Hy verhief met trotsche verachting het hoofd. Elke trek zyns aenzichts nam de uitdrukking van den yzeren wil, die hem de magt had gegeven om door eene veertigjarige worsteling tot het geëerde standpunt op te klimmen, waer hy zich, voor de oogen der menschen, thans bevond.
Dan murmelde hy:
‘Wie heeft het regt te verachten?... De wereld my, of ik de wereld?... Wee hem die zich tusschen myn kind en haer geluk durft plaetsen? Ik heb nog slechts eenen wensch... Diewensch zal, en moetvolbragt worden...
Devries zette zich neêr om aen den notaris te schryven - en ook om Ward te melden dat hy zoodra mogelyk over zaken van het grootste gewigt hem verlangde te onderhouden.
|
|