Het veerhuis(1946)–Ida Gerhardt– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 61] [p. 61] De vlinder De vlinder kwam van perk tot perk gevlogen, tot rustend hij de wieken opensloeg, daar lag op 't blauw, in schemerende bogen, de sterrenhemel, die hij pralend droeg. Op gronden van azuur stond uitgeschreven der sterren stand in fijne stippeling, - en rond die diepten was een zoom gedreven van zwart, waarin de blik besterven ging. Ik sprak, over dit hemelveld gebogen: ‘doet gij mij zóó den diepsten zin verstaan?’ Een stem: ‘verstond gij reeds uw eigen oogen waarin dit alles mag gespiegeld staan?’ Vorige Volgende