Het veerhuis(1946)–Ida Gerhardt– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 27] [p. 27] Faun Hij staat geleund tegen de stam en keurt de saamgevoegde fluit, besprongen door de rosse vlam van het gewaaierd varenkruid. Hij toeft, maar ademt elk gerucht, de geur van loover dat vergaat, het vallen van een rijpe vrucht, die in de weeke aarde slaat. Het lichaam, in zijn korte rust, is wreed en teeder tegelijk; de oogen waken, fel van lust, over het ondoordringbaar rijk. Vorige Volgende