Het veerhuis(1946)–Ida Gerhardt– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 23] [p. 23] Lucretius ...noctes vigilare serenas, quaerentem dictis quibus et quo carmine demum... Zonlicht en wolken en de roekelooze pracht der aarde, uitgebroken, naar het licht zich tillende en bevend toegericht, - bloeiende leeft het vóór mij in de stille nacht. Helderder nog en klaarder, met in het verschijnen iets bovenaardsch, een glanzen als het eerste dagen van wat geschapen is en in een dwingend vragen mij toegewend. - O, eenmaal argeloos te zijn en niets dan deel te wezen van dit bloeiend leven, - zooals het dier, het kind, uiteindelijk ontheven van wat ik zelf mij koos: dit zwoegen, deze pijnen. Zal ooit het woord ik zóó formeeren dat gedreven, gevormd tot eigen staat, een wereld in het schijnen van jong ontsprongen licht mijn handen komt ontzweven? Vorige Volgende