hij met zijnen zoon en Martijn de reis naar Hoorn. Het was een moeilijke en gevaarlijke tocht, dien zij te ondernemen hadden, want de Spanjaarden rukten in grooten getale naar Alkmaar, zoodat, wilden onze vrienden eene botsing met hen vermijden, zij zooveel mogelijk het strand moesten houden tot aan Petten. Van daar begaven zij zich over Winkel en O. Blokker naar Hoorn, waar zij door de broederen hartelijk verwelkomd werden.
En thans meen ik de taak geëindigd te hebben, die ik mij had voorgesteld. Ik had Wouter Harmsen in de duinen gebracht, en nu hoop ik, dat gij met belangstelling en niet zonder zegen hem gevolgd zijt uit de duinen.
Wat de overige personen van mijn verhaal betreft, ik denk dat zij niet zoo gemakkelijk uit uw geheugen zullen verdwijnen en gij hunne verdere lotgevallen u wel zelf zult voorstellen. Hoe het met den Noortdorpschen vos gegaan is, dit weet gij uit mijn boek ‘In de duinen.’ Heer Jan Van Heiningen trok met zijne geuzen heen en weer, en waar hij kon, deed hij den vijand afbreuk, zonder ooit te vergeten, dat hij een krijgsknecht was, die het zwaard des Geestes, namelijk het Woord Gods, als het beste wapen voerde. Bij elke overwinning, die hij behaalde, zoowel over zich zei ven als op den Spanjaard, zong hij dit echt Christelijk geuzenlied:
O Heere, U zij lof en danck,
Sterckt ons ghemoet, noch swack en kranck
Met Uwen Gheest van binnen.
Dat het bid en vertrouwe vast,
Zoo sult ghy van den overlast