Dichtwerken(1869)–P.A. de Génestet– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 287] [p. 287] Koosje. Op 't kleine dorp en ver in 't rond Kent ieder Jufvrouw Koosje, En jong en oud om 't liefst verkondt Den lof van 't Geldersch roosje. De mooie Juffer is zoo goed; Een ieder ziet haar geerne, Haar doopnaam klinkt den grijsaard zoet, En zoet der kleinste deerne. De vriendlijkheid lacht uit haar oog! Schoon rijk en hooggeboren, Zij draagt het lieve hart niet hoog, De eenvoudige uitverkoren. [pagina 288] [p. 288] Haar milde hand, uit de' overvloed, Weet wèl en wijs te geven; Maar rijker is haar frisch gemoed Vol liefde, geest en leven. Zij heeft voor elk een woord, een blik: Haar lacht het schuchtre koontje; De stumper, bij haar gullen knik, Denkt in zijn hart: God loon 't je! 't Boerinnetje blikt gansch bekoord Haar dikwerf na, een poosje; Als Brecht van englen leest in 't Woord, Dan denkt ze aan Jufvrouw Koosje. 't Is vreemd, daar kan geen ruwe knaap Haar zachtblauw oog verdragen; Maar Trientje toch, dat schichtig schaap! Geeft antwoord op haar vragen. Ook heeft ze een toon, ook heeft ze een slag Om ieder toe te spreken, Dat vaak haar woord iets meer vermag, Dan Hellenbroek zijn preken! Haar stemme vindt een open oor, Zelfs bij verharde zinnen - Waar Dominé zijn tijd verloor Mocht Koosje nog verwinnen! [pagina 289] [p. 289] Want niemand is zoo lief als zij, Zoo nedrig en welmeenend; Rijk hartje, met de blijden blij, Met al die weenen, weenend! Waar zorge drukt, waar armoe schreit, Daar komt zij aangevlogen, Een zuster van Barmhartigheid, Met vrome, vriendlijke oogen! Een Heer-oom wist niet hoe hij 't had Toen Koosje in 't arme huisje Laatst knielend met hem medebad - Al maakte ze ook geen kruisje! **** Maar wie is 't Koosjen, in dit lied Zoo teederlijk geprezen? Zij moog voor u ('k verklap haar niet) Een beeld der liefde wezen! 1858. Vorige Volgende