Dichtwerken
(1869)–P.A. de Génestet– Auteursrechtvrij
[pagina 256]
| |
I. de protégé
Men heeft met eer en gunst mij overladen,
Beloofde hulp en voorspraak, gaf mij raden,
En riep: ‘geduldig, geduldig maar, wees tevree,
Want gij zijt onze protégé!’
Intusschen, ik mocht goed geprotégeerd zijn,
Toch zou ik haast van honger gekrepeerd zijn,
Zoo niet een brave, brave man in 't end
Mij had verlost uit mijne ellend.
Een brave, ja! want hij, hij gaf mij - te eten!
Daar zal mijn hart hem eeuwig dank voor weten;
Hoe jammer dat 'k hem niet eens kussen kan
Want ik ben zelf die brave man.
| |
[pagina 257]
| |
II. aan zee.Mooi visschersmeisje, roei
Uw bootje naar het land,
En zet u naast mij neer,
Uw handjen in mijn hand.
Vlij, aan mijn boezem, vlij
Uw kopje, rust in vreê,
Wees toch niet bang voor mij,
Gij zorgloos kind der zee!
Mijn hart is als uw zee:
't Heeft storm en ebbe en vloed;
Ook paarlen vindt gij, diep,
Maar diep in mijn gemoed.
| |
III. in 't bosch.De Herfstwind huilt door 't eikenbosch,
De nacht is vochtig koud;
Nat, bibbrend, schuilende in mijn kraag,
Draaf ik alleen door 't woud.
| |
[pagina 258]
| |
Mijn spokende gedachten, zie!
Ze draven voor mij uit;
En dragen me - als een veer zoo licht -
Naar 't huis der verre Bruid.
De wachthond blaft! een half dozijn
Lakeien licht mij voor;
Ik storm de wenteltrappen op
Met kletterende spoor.
't Is in de comfortable zaal
Zoo geurig, lekker warm;
Daar wacht mij de allerliefste maagd,
Daar vlieg ik in haar arm.
En door 't gebladert fluit de wind,
Ha, ha! zegt de eikeboom:
Wat deert u, dolle ruiter! en
Vanwaar die dolle droom?
| |
IV. verliefd.Mijn lieve vriend, gij zijt verliefd,
Gij voelt een nieuwe smarte;
't Wordt in uw hersens duistre nacht,
De dag rijst in uw harte!
| |
[pagina 259]
| |
Mijn lieve vriend, gij zijt verliefd,
Wat jok, wat wrok, wat mok je?
Reeds slaan de vlammen van uw hart
Door uw nieuwmodisch rokje!
| |
V. getrouwd.Zijt gij maar eindlijk eens mijn vrouw,
Dan zal u de aard benijden!
Wij leven pleizierig en teeder en trouw,
In 't feestelijkst verblijden.
Ik zal, mijn lief, mijn lam, mijn ooi,
Uw nukken als wetten vereeren; -
Maar, kindlief! vindt je mijn verzen niet mooi,
Dan - ga ik separeeren.
1851. (Vrij gevolgd.) |
|