Dichtwerken(1869)–P.A. de Génestet– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 200] [p. 200] De Kunstenaar en zijn Publiek. De stomme vroeg den blinde: Zaagt ge ook den harpenaar? Zoo ge ergens hem ontmoette, Verplicht me en zeg me waar? Ik-zelf geef juist zoo veel niet Om harp- of citertoon, Maar de oude moest eens spelen, Kijk, voor mijn dooven zoon. De blinde sprak: ik zag hem Een oogenblik geleên; Mijn lamme knecht zal aanstonds Hem zoeken; knaap, loop heen! Nu slaat, op 's meesters wenken, De kreupele in den draf; En holt, den harp'naar roepend, De straten op en af. [pagina 201] [p. 201] De kunst'naar is gevonden, Hij komt en buigt en groet; Geen armen had de stumper, Hij speelde met zijn voet. Hij speelt: elk schijnt betooverd, De doove is enkel oor, De blinde zet groote oogen, De stomme zingt een koor. De lamme springt van geestdrift Omhoog met alle macht; 't kunstlievende gezelschap Blijft saam, laat in den nacht, En bij het afscheid nemen Is, met des harp'naars kunst, 't Publiek tot in de wolken, Hij dronken van hun gunst! (Rückert.) Vorige Volgende