Dichtwerken(1869)–P.A. de Génestet– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 128] [p. 128] Naar de Natuur. Ik zie een graf gedolven Op 't kerkhof te Bloemendaal De lijkbaar staat te wachten Vlak bij het kerkportaal. De schooljeugd - het is vakantie, Iets zeldzaams in de week, Maar Meester is uitgetogen In 't zwart, met een grooten steek - De schooljeugd, - zij vindt haar genoegens Op 't kerkhof als overal - Loopt saam: er wordt begraven, Dat is een aardig geval! [pagina 129] [p. 129] Zij komen, nieuwsgierig, en kijken En keuvelen met elkaêr. Zij klimmen op 't hek van het kerkhof En duikelen over de baar. Zij peilen den gapenden grafkuil Met onbezorgden zin, De een zegt: Het is een diepert! En de ander: Durf jij er in? Een derde neemt een vuistvol Van 't opgedolven zand, En laat het als een fonteintje Weer vloeien uit zijn hand. Nu gaan ze krijgertje spelen Rondom het open graf; Ook ranslen twee vechtersbazen Elkander eens eventjes af. Maar Teunis zit met Klaartje Al op den grafkuilrand, Naar 't schijnt, een deuntje te vrijen Op kinderlijken trant. Zij spelen - in verwachting Van 't geen er komen zal; Daar wordt er een begraven, Dat is een aardig geval! [pagina 130] [p. 130] Zij spelen - daar nadert langzaam De staatsie het wachtend graf.... Zij steken de hoofden te zamen, En nemen de petjes af. 1858. Vorige Volgende