Dichtwerken(1869)–P.A. de Génestet– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 118] [p. 118] De Engel bij het Graf. Wat zoekt gij den levende bij de dooden? Hij is hier niet. Luk. XXIV. Gij zijt niet heengegaan, gij heilge hemelbode, Wiens nieuwe vredegroet, bij Jozefs grafspelonk, Der droefheid, weenend om haar Doode, Weleer, in 't morgenuur, verrassend tegenblonk! Ik heb, op 't groote Feest, in meer dan aardsche droomen, (Al heeft mijn zinlijk oog geen engel ooit aanschouwd!) Ik óók, uw geestenstem, in gindschen hof, vernomen, Daar eens een dierbaar stof aan de aarde werd betrouwd. [pagina 119] [p. 119] 'k Stond, peinzend, bij een zerk; de Paaschzon wierp haar stralen Op 't plechtig duin; de zee ruischte, als een psalm, van veer; Maar ik dacht hoe we saam eens dweepten in de dalen, En vroeg aan 't graf mijn doode weer.... Toen, zachtkens, ook voor mij, klonk door de stille dreven Die toon, waarbij het oog verwachtende opwaart ziet, Die englen-zegegroet, dat woord van eeuwig leven: ‘Vriend, die gij zoekt, die is hier niet! ‘Niet hier! - die ging u voor naar goddelijker Eden Dan 't lieflijk lustoord uwer jeugd; En waar de boezem klopt van reiner zaligheden, Dan de eerste liefde op aard bij 's levens lentevreugd!’ Ja, 'k ken u, Engel Gods, gedaald in Jozefs gaarde, Gij boô der schoonste Hoop, die ons de borst doet slaan.... De God van Christus zond u zeegnend hier op aarde, En Christus geest leerde ons uw heilge stem verstaan. Vorige Volgende