Dichtwerken(1869)–P.A. de Génestet– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 77] [p. 77] Welgelegen. 'k Noem mijn huis vol huwlijkszegen, Kinderliefde en moedermin, Somtijds lachend: Welgelegen; Maar die scherts heeft droeven zin. ‘Welgelegen? woont gij buiten? Of is 't uitzicht dan zoo schoon Op uw stadje, door de ruiten?’ - Neen: doch weet ge wáár ik woon? Vlak bij 't kerkhof! Al de dooden Moeten steeds mijn huis voorbij En verkonden, stille boden: ‘Heden ik en morgen gij.’ [pagina 78] [p. 78] 't Is wel vroolijk, zelfs bij tijden Al te vroolijk! veel te druk Kunnen de ekipages rijden Langs mijn woning vol geluk. 'k Zucht dan vaak ook: Stille vrinden, Neemt, zoo 't kan, de boodschap mee, Dat ik graag bij mijn beminden Nog wat blijven wou in vree! - Vlak bij 't kerkhof, maar twee schreden En ge zijt er, gauw en goed, Waar ge lang om heen kunt treden, Maar toch eindlijk rusten moet. Vlak bij 't kerkhof, maar één stapje, En ik sta er aanstonds voor; Komt mijn tijd voor 't laatste stapje - 'k Heb geen rijtuig noodig, hoor! Aaklig, hé, om zoo te wonen Vlak bij 't kerkhof, bij je graf?.... Maar, mijn lieven, sterken, schoonen! Woont ge er dan veel verder af? D. 1858. Vorige Volgende