Dichtwerken(1869)–P.A. de Génestet– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 342] [p. 342] CXIII. Peinzensmoede. Daar ís geen Priester Die Hem verklaart! In raadslen wandelt De mensch op aard. Wie 't Licht van Heden Ook juublend eer', Dit licht doet smachten Vooral - naar meer! Want ach, wat nevel Van Dwaling vlied' - De Zon der Kennis Zij schijnt hier niet. Mysterie - 't leven! Mysterie - 't lot! De schepping predikt Geen liefdrijk God. Natuur - wat deert haar Uw vreugde, uw leed? Ze is zielloos lieflijk En reedloos wreed! [pagina 343] [p. 343] En Hij die allen Is voórgegaan? Liet zonder antwoord Ons Waarom staan! Het eind der wijsheid Blijkt altoos meer; Wij weten weinig - Te weinig, Heer! Maar toch, al gloeit soms Mijn hoofd van smart - In U, mijn Schepper, Vertrouwt mijn hart. Niet ómdat alles Uw Liefde ontdekt, Maar óndanks alles Dat twijfel wekt! Trots 't onverklaarbre Dat huivren doet, En 't onbewijsbre Der hoop, die 'k voed! Trots ieder raadsel, Het Kwaad zóó groot, De Smart zóó schriklijk Trots rouw en dood... [pagina 344] [p. 344] Ja tóch, ik meene Dat ik Uw hand Wel speurde in 't leven - Uw Vaderhand; En dat mijn ziele, Ter stille nacht, Uw stem wel hoorde, Zoo teêr, zoo zacht! Na vuur en stormwind Zweefde ook soms mij - Schoon geen Elia - De Heer voorbij.... Uw starrenhemel, Hij trekt mijn oog, - Als 't woord des Heilgen Mijn hart omhoog! Ik smacht, vermoeide Van 's levens loop - Mijn hope is weemoed, Mijn weemoed hoop! En 'k geef mij over, Met blind geloof, Aan U den Vader, Wien niets me ontroof! [pagina 345] [p. 345] Daar is geen Priester Die U verklaart, Doch U zoekt niemand Vergeefs op aard. 1860. Vorige Volgende