Dichtwerken(1869)–P.A. de Génestet– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 339] [p. 339] CVI. Aan Ds. Humanus. Theol. Doct. Gij zijt een mensch, eenvoudig, mild, gewoon - Doch zoo gewoon, als ik mij-zelf mocht wenschen! - Gij gaat, gij doet, gij lacht als andre menschen, Gij voelt als wij en spreekt op de' eigen toon. Gij redeneert, dat elk u volgen kan; Gij hebt geen stel van stemmen of gezichten, Geen heilig soort van maten en gewichten; Gij vreest uw God en zijt oprecht: een man! Gij zegt al vaak: Ik weet niet! gul en goed; Geen vreemde balk verblindt uw heldre oogen, Ruim klopt uw hart vol liefde en mededoogen; Wat menschlijk is, heeft recht op uw gemoed. Hoe voert uw geest onmerkbaar heerschappij! Vertrouwen eischt uw open, ronde trouwe; 'k Ben eenzaam liefst in krankheid of in rouwe, Maar ben ik droef of krank - wees welkom Gij! Gij zijt een mensch - gewoon; - doch niet gewoon Sinds hier Natuur in zeldzaamheid verkeerde! - Hoe dank ik u voor 't geen uw geest mij leerde! Hoe eer ik ú - gij eert den Menschenzoon. Vorige Volgende