Dichtwerken(1869)–P.A. de Génestet– Auteursrechtvrij Vorige Volgende XCVIII. Luim. La tristesse est dans le coeur, la gaîté est dans l'esprit. Wat meent ge dat in weemoedsdroomen, In rouwmisbaar, dat harten breekt, In treurgezangen, tranenstroomen, Het meest der ziele droefheid spreekt?... Daar is een glimlach, gul en goedig, Een lachje, geestig, schalk en fijn, En toch zoo grensloos diep weemoedig, Dat zuchten daarbij vroolijk zijn! 1860. Vorige Volgende