Dichtwerken(1869)–P.A. de Génestet– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 244] [p. 244] Bij het Beekje. Terwijl ik staar in 't spiegelglad Van 't zilvren nat, Schud ik mijn hoofd: wie ben ik? Ja hooge Hemel: Hoe, wie, wat? Wat wil, wat weet, wat ken ik? Zie hoe hij lacht - die dwaas, die guit, Die leelijkert in 't water: Mijn help! mij-zelven lach ik uit Met wonderlijk geschater. O menschenhart, o menschenhart, Verstrikt, verward, [pagina 245] [p. 245] Vol zonden, dwaasheên, wonden; Ik gaf mijn zoetste en liefste smart, Mocht ik mij-zelf doorgronden. Een lach klinkt uit het golvenbed: Dat wil zich-zelf begrijpen! Zoudt ge ook uw beeltnis hier te-met, In de ooren willen knijpen? 1850 Vorige Volgende