Dichtwerken(1869)–P.A. de Génestet– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 108] [p. 108] Alarmisten. 1848. Och bevende Alarmisten; Och pruiken, podagristen, Och ouwe-wijven-kliek Och nare leuterkousen, Och bankroetiers en smousen, Je malen maakt me ziek. Je duffe konversatie Is ééne lamentatie, En nergens zie je licht; Je snatert en je snottert, Je steunt en stikt en stottert.... 't Is wat een vies gezicht. [pagina 109] [p. 109] Gedaalde metallieken, Failliete republieken, d' Effektenhoek vol vrees; De koopluî in perikel, Heel de aard op een karikel, De wereld op de sjees! Het menschdom op zijn endje, Veel kindren en - geen centje Verdiensten op 't kantoor; Den heelen boêl in 't honderd, En half Euroop geplonderd - Dat 's alles, wat ik hoor! Wie naar je praat wil luisteren, Die ziet de zon verduisteren, Die weet niet, wat hij ziet, En zou zijn mooiste zaken Terstond aan kant gaan maken, Of stuurt ze recht - in 't riet! Die zou zich dood gaan kniezen, En al zijn geld verliezen Uit zuinigheid alleen; Die laat zijn kroost verhongeren, En foetert op de jongeren Die spotten om hem heen! [pagina 110] [p. 110] Die ziet, owaai! de Franschen Al in zijn keuken dansen, De meid tot déjeuné; Die's nergens op zijn aise, Die hoort een Marseillaise In 't lied van Isabé! Die ziet in al zijn zonen Al tijger-aardjes wonen En kleine Louis Blanc's: Die 's bang voor Balinezen, Die durft geen krant meer lezen, Maar kijkt er rillend langs! Met al die bange wezels, Die kwezels en die ezels, Wie drommel, weet er raad? Al trekken zich die Joppen De hairen uit hun koppen, Ik weet niet of het baat! Maar handen uit de mouwen, Couragie en vertrouwen, En wat gezond verstand! De mensch leeft om te hopen.... En 't zal zoo'n vaart niet loopen: 't Leit immers op zijn kant? [pagina 111] [p. 111] Ook ik beken het garen: Wat onze tijden baren Is ver van amuzant, 't Is vreeslijk en 't is ijselijk, 't Is schriklijk en afgrijselijk.... En ik heb ook het land! Maar 't ergst van alle plagen, Zijn toch in onze dagen Die kennissen van Job! Het zijn je die meneeren, Die steeds jeremiëeren, Die altijd lamenteeren, Die 't weinig goeds negeeren, En eeuwig redeneeren Als kippen zonder kop! Vorige Volgende