| |
| |
| |
[1848]
[16 januari 1848]
K.B.
's-Gravenhage-10
Aan S.J. van de Bergh.
Amsterdam 16 January 1848
Zeer waarde en geachte Vriend,
'k heb tamelijk lang getalmd met schrijven, niet waar? Och, beschuldig mij niet; als Gij de reden hoort, zult Ge misschien zeggen ‘die verwenschte brief, had hij maar in 't geheel niet geschreven’! Maar 'k heb het al lang genoeg uitgesteld en nu moet het; ik kan, ik mag er toch niets meer aan veranderen - maar ik heb het land; geloof dat! Om nu tot de zaak te komen - krak, met de deur in huis! Vriend, ik mag niet lezen - 'k heb de Griep gehad, ik lijd hevig aan pijn in de borst en op den rug en door al mijn zwakke leden, niettegenstaande dat ik eenzaam en stil geleefd heb - en nooit later dan 11 uur naar bed ben gegaan - ik dacht, dat het nog wel zou schikken - maar hoe goed ik mij ook gehouden heb - daar is hoog, geneeskundig en ouderlijk bevel gekomen - ik heb gewacht of die orde ook zou ingetrokken worden - ik heb gesanekt en gemaald als een stout, klein kind - maar vergeefs - ik mag niet eens veel werken; rooken hindert mij; wijn is verboden kost - en al soortgelijke pretjes meer - ik kan het nu met Stilte en Eenzaamheid vrij wel vinden - maar t'is somtijds hard zoo veel en zoo goed en zoo vurig te willen, - maar niet te mogen -en, laat mij 't maar bekennen!- Ook niet te kunnen; ik voel mij zelf ook zoo heel sterk niet en vrees wel eens - niet heel oud te worden - t'is voorgevoel! - Edoch, laat ons daar liever niet over spreken. Maar ziet ge, ik heb er zoovelen in mijn familie aan de Tering jong zien sterven -
| |
| |
mijn lieve moeder ook - wier gestel en karakter ik geërfd heb - even als ik sprekend op haar gelijk - Och vergeef mij, maar 'k ben van middag weêr droevig gestemd - en daar kan ik mij zoo moeijelijk tegen aan zetten. 't Weêr is ook niet opwekkend - En dan - wat zullen ze nu zeggen in Oefening? - Ik zal al mijn best doen om het in October goed te maken - maar 'k voel zelf, dat het nu niet kan - Vriend! ik hoop, dat gij allen van mijn goeden wil zult overtuigen - en voorts is mijn excuus immers gegrond - ik kan er tenminste niets meer aandoen.
Ge begrijpt wel, dat ik ongeveer niets gewerkt heb - maar 2)mijn speech voor 't Gezelschap was toch lang klaar - een Italjaansche Improvisatoren-historie, in verzen - nog al vreemd en nieuw - Schoon 'k het een jaar geleden geschreven heb - Hiernevens den Stud. Alm. houd hem 14 dagen of langer - t' is niet veel bijzonders - ik heb den naam gezet onder mijn verzen - voor het grootste gedeelte oude Hollandsche opstellen van de Lat.School - Aanst. jaar zal de Almanak wel wat beter zijn - t' is nu één groote drukfout - en als ik mijn oude prullen niet goedgunstig (pedant hé) had afgestaan - dan was hij niet vol gekomen - 't zou geen jammer geweest zijn. Maar 'k had er niets geen ambitie voor - want die Redact ie was zoo bedroevend - - o zoo bedroevend!
Kent gij ‘Die Politischen Lyriker unserer Zeit?’
t' is een mooi boek - nieuw - vreemd - t' is echte poezie! - Ik heb respect voor die duitsche Bannelingen! maar wat zijn die dingen beestig moeyelijk te vertalen - ten minste voor mij, die er niet meê vertrouwd ben - en wien het ook niet vertrouwd is -
| |
| |
Nu ben ik moê. Groet hartelijk alle vrienden en bekenden - in 't bijzonder uw alter ego, als ge zegt, van mijnentwege - Alles wel bij U? God geve het. Na U de groeten van den Heer Kruseman te hebben overgebracht, eindig ik met den vurigen wensch, dat Ge mij eersdaags een lettertje schrijven moogt, - waaruit ik vernemen zal, dat ik U spoedig zelf eens ten mijnent zal zien - etc. etc.
Geloof mij met de hartelijkste vriendschap en achting
Den Uwen
PA de Génestet
| |
| |
| |
[27 januari 1848]
27-1-1848
Aan G.J. de Clercq
Lieve Vriend,
Ik ben razend gelukkig dat ik eindelijk tot een bepaald plan ben gekomen voor mijn poëtischen arbeid- Ik geloof dat het U ook plezier zal doen en daarom wil het U even vertellen. Ik ga drie stukken maken, waarvan ik twee in het hoofd heb. Nu verwacht ik stof voor de derde van U. Vooreerst ga ik mijn ‘Magdalena’ stellen. Gij herinnert U, die geschiedenis van dat Meisjen, die op Goeden Vrijdag avond na jaren zonde en zwerven bij haar Vader aan 'T Nachtmaal koomt. puis zal ik het slot van muiden tot onderwerp van een zeer fantastisch historietjen nemen, waarvan de Moraal zal zijn dat in de 17e Eeuw de groote Lui beschaafden Menschen waren, die Kunst en letteren kweekten en beminden- terwijl tegenwoordig de zorg voor de Literatuur aan de Rederijkers is toevertrouwd.
Ik meen dat er in de blbliotheek bij U wel het een en ander over Tesselscha en Muiderslot te vinden zal wezen: daarom woû ik morgen/- graag bij U komen eten en dan eens zoeken. Is dat goed of moet ik liever een anderen dag? Ik heb van Nacht omtrent niet geslapen, na het verkwikkend soupé van gisteren Avond. De puntendraaijer heeft een toast op de jarige gedronken- zonder punt er an. Zend mij mijn. Denk aan No.3 als gij kunt en pas op No. 1.
Vaarwel. Antwoord s.v.p.
v.h.
Ever Yours
P.
Dingsdm.
(een dubbel gevouwen vel postpapier; 2 ½ bl. beschreven).
| |
| |
| |
[4 maart 1848]
Letterk. Museum
's-Gravenhage
Lett. Mus. Aan Kneppelhout.
Amsterdam 4 Maart 1848.
Weledel geboren Heer,
Gij moet wel gedacht hebben dat ik mijne belofte van dien opgewonden avond, dien ik met u gesleten heb, schandelijk vergeten had, nu ik met de vervulling getoefd heb, schandelijk vergeten had, alsof ik de beloofde verzen en dat ongelukkige treurspel of drama, eigentlijk gezegd onding, nog schrijven moest. Maar wezentlijk mijne nalatigheid is, al zeg ik 't zelf, pardonnable om duizende redenen, met welker opnoeming echter ik vreezen zou U geheel wanhopig te maken, althans indien Ge van Uw verkoudheid en keelpijn niet her steld zijt. Maar t' is immers beter niet waar? En Gij vergeeft Mij? - In orde. Ik heb bij deze gelegenheid die 1400 ALexandrijnen nog eens doorgekeken zonder ergens een syllabe te veranderen, ik ben gekomen tot de conclusie, dat het niet eens met den naam van opgewonden bombast of poëtische nonsense mag bestempeld worden; neen, t' is een aaneenschakeling van allerellendigste would-be verzen, zonder eenige verheffing, maar met zoo eenige herhalingen.
Indien ik het U niet beloofd had - o! -
Niemand kan weten hoe leelijk en naar ik het vind! Eén ding echter troost mij, t' is uw eigen schuld indien Ge U half dood ergert - ik raad u aan nog eens en ten laatste - sla er geen oog in -- En nu - ik wasch mijn handen in onschuld.
't Mooije Boek is er ook bij; het laatste vers moet nog
| |
| |
aan een herziening onderworpen; daar zijn een paar onlogische en onbegrijpelijke verzen in, die ik, als 't gedrukt word(t) wel verbeteren zal - onder t'overschrijven viel 't mij in. Van Uwe kritiek wacht ik nog vele vlekjes, die ik niet gezien heb, te leeren zien.
Maar ook hier hebt Ge nog mijn eigen genre van verzen niet, dat aan v lennep en na mijn Staats-Examen, uitgezonderd. Die vind ik voor mij nog al origineel. Ik kan niet helpen als 't pedant klinkt. Maar wat noemt ge dan Uw genre? Leer het mij kennen? Ik zal u vertellen, wat ik bedoel. 't Zijn mijn gelegenheids-versjes op feesten en diergelijke; kleine onschuldige parodietjes; een menigte dwaasheden etc.; verstaanbaar alleen voor mijn intimes; versjes, die ik niet kan noch wil uitgeven; - niemand toch zou ze begrijpen, tenzij ik bij de 50 regels 50 pag. in folio uitlegging gaf - dat waarlijk der moeite niet waard zou zijn. Vindt Gij dus ook nu wederom een gemis aan oorspronkelijkheid, in de meeste dezer - ik zeg ja en Amen. Maar in een hoekje van mijn hart, schudt toch een Duiveltje van hoogmoed - nederig het hoofd.
Maar weet Ge wat het is, met mij? Ik ben een zoekende, die nog niet vinden kan, een kloppende, dien nog niet wordt opengedaan - ik weet niet Waarheen? noch waartoe? noch wanneer? Indien die positie nog een jaar duurt zweer ik nooit of te nimmer meer een vers te maken - voor het publiek - en ik bepaal mij - bij toasten en feestliedekens voor mijn vrinden. Doch ik praat,- alsof t' interessant was, wat ik vertelde. t' Is misschien wel nonsense- ik lees gelukkig nooit mijn brieven na--- och, had ik dat ellendige drama ook maar niet na gelezen!- Ik heb het land.Enfin!
| |
| |
ik was dan op mijn 14de jaar ontzaggelijk vervelend---t' is er niet beter op geworden- zoudt Ge kunnen zeggen - maar doe 't s.v.p. niet! Krijg ik spoedig de ‘verzameling van Uw werken’ die Ge mij beloofd hebt.
Bij gelegenheid zend ik U eens eenige Vertalingen, die ik vooral in deze tijd niet en waarschijnlijk nooit laat drukken, - ter Beoordeling. Ik meen er U over gesproken te hebben. Antwoordt Ge mij eens - ik durf niet zeggen - spoedig - maar bijv. binnen een week drie, vier?
Nogmaals hartelijk gedankt voor Uwe kennismaking en belangstelling en - toegenegenheid - Pardon voor mijn gebabbel - Geloof mij, met bijzondere hoogachting,
Weledelgeboren Heer.
UEdelgeb.Dw.Dienaar
P.A. de Genestet.
| |
| |
| |
[14 maart 1848]
Aan S.J. van de Bergh
Amsterdam 14 Maart 1848
‘een Poëet mag geen poëet laten wachten’ - o mijn zeer waarde en zeer geachte vriend! indien Gij eens wist hoe die woorden uit uwen laatsten brief mij hebben doen blozen van schaamte! hoe ze mij nu, nog op dit oogenblik blozen doen! Maar ik ben niet zoo schuldig als gij denkt; zie de datum, die onder Uw Albumblad staat is geen dichterlijke; alleen met de toezending en de correspondentie heb ik gesammeld; boven allen mate gesammeld; doch om 't goed te maken zal ik van nu aan, ook weêr eens duchtig aan 't pennen gaan. Die tijden! die tijden! Mij zelfs loopt het hoofd om; mij, die op niets speculeer; evenmin op effecten als op glorie; die er zoo weinig van begreep - die er thans, naar mijn zin, te veel van begrijp,....o handels - o effecten - o papieren-wareld, vol logen en schurkerij en bedrog!
Gij hebt er vast wel van gehoord - niet waar? - hoe hier Jan en Alleman failleert; 3 per dag; vromen en wereldschen; nederigen en bluffers; makelaars en kassiers; (kassiers! o grouwel) Waarlijk, ik heb er meê te doen! die Fransche Revolutie vond ik, toen ze zoo geleidelijk voortging, ná de eerste schokken nog al geurig; maar nú, nu 'k van niets dan van effecten, ongelukken en schurkestreken hoor spreken en lamenteren...o die fransche springers! Wat zegt Kneppelhout, de Aristocraat, er wel van? Met dezen (Hoe vindt Ge mijn overgang?) heb ik, een 14 dagen geleden, aller genoeglijkst kennis gemaakt. Hij was in Amsterdam en heeft mij opgezocht - omdat ik, zoo als hij zeide, maar niet bij hem kwam. We hebben een zeer opgewonden Avond gesleten - ut saepe fiat, precor!
| |
| |
Ik heb in February vertaald Die Sontagsfeier van Prutz en de Atheist van Meissner. Het eerste zou in de Maart-Gids een plaatsje gevonden hebben; ik had de proef reeds gecorrigeerd; het was 27 February; den 28sten sprak ik de Clercq,)4 en zeide hem, dat ik er eigenlijk het land over had - zulk een vers in dien tijd! - Ook hij keurde beter nog wat te wachten - en ik denk het dus vooreerst nog niet te publiceren. Bovendien is het voor mij, Theoloog, ook zoo moeijelijk, met die verzen voor den dag te komen; de menschen denken zoo ligt en zoo graag iets verkeerds; men zou vermoeden, dat ik het zegel drukte op principes, die zoo anti-christelijk mogelijk zijn - die ik zelf geheel en al unbestimmt en in de lucht zwevende oordeel; men zou mij hard vallen, dat ik uit voorliefde voor Poezij, en uiterlijken vorm, het innerlijke, het vergiftigde, dat uit den ruiker wademt, mede huldigde etc. Mijn doel met het vertalen dier jongere Duitsche gedichten is evenwel alleen dit: mij zelven te oefenen in taal en vorm - dáár zoo uitstekend, zoo onovertreffelijk! - ten einde die zooveel in mij is, in het oorspronkelijke toe te passen, op een beter inhoud.- Maar dat wil of kan niet iedereen begrijpen. Laat ik ze echter niet drukken, zoo zend ik ze U eens. Waarom zou ik U mijn versjes, bij die Tombola, niet meedeelen? Aan niemand liever! Maar daar het gelegenheidsversjes zijn, moet er noodwendig het één en ander bij verteld worden, dat in een brief zoo niet gaat - Wij zien malkander nog wel eens - wie weet of ik niet eens in Mei in 't Haagje komt! Meld mij eens of het weinige in uw Album, naar wensch is; hoe Ge U bevindt - Gij en Uw Muse? wat ge denkt van den Tijd? (voor mij, ik beken dat ik mij bevind
| |
| |
in een Soes, als we zeggen, waarin ik niet weet, of ik moet juichen, klagen of verstommen; - de toekomst zal 't mij leeren!) hoe de Vrienden het maken? etc. Mijn beste groeten aan v.Zeggelen, den gelukkige, den minnaar,- wien ik binnen kort eens een hartelijken brief denk te schrijven. Hij heeft hier met zijn bijdragen uitmuntend voldaan; 't speet mij innig, dat ik hem niet zelf gesproken heb - maar tegen de omstandigheden kan men niet - Groet s.v.p. Uw lieve Vrouw - en neem mijn gewone Zegebede: Kracht, Gezondheid, Lust - ten slotte, met een warmen handdruk van
Geheel den Uwe
P.A. de Génestet
| |
| |
| |
[25 maart 1848]
Aan A. Gildemeester.
25 Maart 1848.
Liefste Adriaan! Ge hebt toch geen oproer gemaakt in Delft? Ge zit toch niet achter de tralies in boeijen? Ge maakt geen odes op de Delftsche Revolutie? - wat doet ge dan, mijn zeer waarde, dat er geen oogenblikjen tijd overschiet, om mij, over alles, wat u aangaat, berigt te geven, in deze dagen van beroering en vuurspuwing en aardbevinge en schokkinge der volken - wat zou een brief van U, een politieke brief mij thans welkom zijn! hoe interessant! Ik heb er, zoo waar dikwijls naar gesmacht! ik kon mij de rede van uw zwijgen niet begrijpen; weet ge wel dat Ge beloofd hadt mij het eerste te schrijven? foei! foei! Adriaan, als ge hier waart zou 'k U een hatelijkheid kunnen zeggen! Edoch, ik vergeef U - indien Ge mij ten spoedigste ophelderingen geeft, die voldoen - aan een boezem, dien Gij gewond, gepijnd, doorgriefd en gemarteld hebt - indien Ge mij belooft, ‘dat het nooit weêr zal gebeuren’ - en - laatste voorwaarde! - indien ik op het kostbaar velijn van uwen brief - de sporen Uwer heete tranen van boete en berouw nog zal kunnen bemerken...
En nu? wat zeg je daarvan? de Tijd is zwanger. In 't eerst had ik het land; gisteren toen ze hier nota bene 4 ruitjes van de pakkelder insloegen - maar toen 'k meende dat de gansche dondersche boêl t'onderst boven zou gaan, had ik ook een half uurtje het land - maar anders! ik ben Goddank! nog al vrolijk en welvarende! - Iemand zeide mij een dezer laatste dagen een woord, dat ik nog al karakteristiek en wèl karakteriserend oordeele: ‘Jij bent ook een van die menschen, die ons - Lieven - Heer voor zijn amusement schijnt geschapen te hebben?’ Ge moet er geen profa- | |
| |
natie in zoeken; want dat was 't niet.
Die Amsterdamsche Revolutie, gisteren, Vrijdag - nam eerst een dreigend aanzien; maar t'is met een sisser afgeloopen - om 2 uur begon het; om 3 uur was ik weêr veilig op straat - of liever niet op straat, maar bij ééne, die als ge begrijpen kunt, geschrokken was en mij één belofte heeft afgevleid - om toch niet in de Burgerwacht te gaan, 't geen ik ontzettend komiek zou gevonden hebben - en s'avonds niet uit te gaan, dat tamelijk vervelend is. Als 't vandaag weêr begint, zullen wij zien, wat we doen. Aad! zoo'n heldenpak staat zoo magnifiek, en bijna alle jongelui doen meê, ‘patrouilleerende des nachts, zich onderling amuserende, met geweren, scherp geladen en zonder vele gevaren’. Ik weet wel dat de nachtkoû mij niet deugt, zoo min als de vermoeijenissen, maar Ge zult mij toestemmen, dat het toch niet onaardig is. Ik heb dezer dagen, vrij veel hinder van mijn pijn in de rug - maar toch ik ben niet krank, noch van geest, noch van lichame. Integendeel, zeer gelukkig - 't geen beteekent, tevreden want gelukkig zijn is - idealisch een idee - even als Vrijheid, dat nog minder beteekent.
Overigens ben ik zeer opgewonden, voor den koning en voor het vaderland - Gij ook nietwaar? Goed! Kom toch spoedig hier, want het lust mij, veel met U te zijn en te praten; ik vind het zoo gek, om te schrijven over de dingen dezer dagen; zoo ridicuul! Et tu? t'Is Latijn - Geen Fransch; 'k heb vrij het land aan die Franschen, maar toch niet onbepaald.
De mijne zijn - of is welvarende. Indien Uw brief mijn toorn verdrijft en interessant is, schrijf ik u aanst.
| |
| |
week, meer en beter - Ik ga nu de stad eens in en omhels u reeds vooruit, zonder rancune, in den geest,
Semper Idem
P.A. de Génestet.
| |
| |
| |
[1848]
U.B. A'dam
Ei-4k z.j.
Aan G.J. de Clercq.
1848
Beste Gideon,
Het heeft mij zeer uitnemend bar gespeten, dat het gisteren is misgelopen: ik had zoo'n innige trek eens met U te spreken; en het weêr was zóo, dat een mensch wel een opwekking noodig had. Nu koomt er bij dat ik morgen bij Jetjen eet. Ik zou dat wel op vandaag verschikken - maar van middag ten 6 ure gaat Uw jeugdige vriend (die er ingelopen is) naar Maarsssen!!!
Verbeeld U zoo iemand, zoo iets, bij zoo'n weêr!
Hoe ik daar toe kwam is te lang om te vertellen. Een oude, knappe, ronde domine heeft op mijn gevoelig hart gewerkt. Ik had gedacht bij zonneschijn van morgen te gaan en dan de streken, de buitens, de vrienden mijner bedorven kindschheid op mijn gemak, een groet te brengen - maar dat ik ook mis geweest.
Ik zal daar van avond op het nut spreken...op het Nut te Maarssen! Ik twijfel evenwel niet, of ik zal mij gloeiend amuseren. Alleen de reis en het spreken is nog vervelend - maar zonder dat kan ik ook de ondervinding en het gekke plezier niet genieten.
Ik heb het land: Jetje schrijft mij daar juist dat kleine Louis niet beter gaat. Gisteren dacht de doctor dat hij de mazelen zou krijgen; nú van morgen, vreesde hij dat de mazelen naar binnen waren geslagen: Arme stumpert! Ik maak mij nog al ongerust. Wilt Ge een Zaturdag of liever Maandag met mij eten. Ik woû liefst Zaturdag. Ik zie U wel
| |
| |
morgen, want ik kom vroeg terug.
Adieu
Uw hartelijk liefh.
P.
Donderdag
Middag
P.S. Ik dank u voor de suiker, die ik juist ontfange Dag trouwe lievert!
| |
| |
| |
[8 april 1848]
U.B. A'dam
Ei-5a
Aan G.J. de Clercq.
8 April 1848
Beste Gideon,
Mijn beste wenschen vooraf!
Ik heb schrikkelijk het land, over die opeenstapeling van teleurstellingen; ik ben er koud van geworden; ik was bezig een vers voor heden middag te maken, maar daar legt het! en - ik was zoo blij, zoo gelukkig, zoo opgewonden; al mijne vreeze en bekommernis van gisteren middag in de Fabriek was zoo gantsch en al gisteren avond verdwenen en Henriette was zoo uit over die partij en zelfs Mevrouw vond het zoò aardig en we waren zoo vòl plannen om ons bitter weinig te gêneren; en ik had mij al voorgesteld hoè lief en hoè hartelijk zij U zou hebben geluk gewenscht.......ô je beste Moeder had wel gezien dat er hoegenaamd niets vreemds in was!...Mevrouw keek ons wel eens aan, als wij zoo mal er over waren, maar enfin! dàt zie je meer!...En nu?
Hoe zal ik nu mijn liefste troosten?
Zal ik van middag haar vragen, als ze mij met een bedroefd gezicht zeggen zal; een gezicht, dat mij voor 't minst even veel pijn doet, als Uw moordend briefje van heden ochtend,- ‘We gaan niet...’
O Gideon! Gideon! maak het toch spoedig goed; en dàn zal ik hebben eene stoffe om te zingen, Schooner dan ooit een Dichter zich wenschen kon!
Uit Uw billet, trots mijne veelvuldige vermaningen U te dien opzichte gegeven - wederom niet gedateerd, heb ik, na
| |
| |
lange peinzinge en ontwarringe begrepen dat Ge mij heden middag toch te dineren verwacht; - men zou er ook uit kunnen opmaken dat de Invitatie voor Zondag was - of wel pas voor het groote feest, dat het mislukte zal doen vergeten. Maar mijn eerste lezing is dunkt mij de ware; - met genoegen mijn Waardste! zoo Gij behagen schept in een nurksch poeet, zonder lied en onvoorwaardelijk! Wat toch, indien ik uit mijn hart sprak, zou ik anders kunnen slaken dan eene klagelijke klagte en die past niet op het feest van mijn vrind, wien ik heden weêr inniger heb lief gekregen - jà waarlijk! - al zou ik zelfs heden - juist heden! - niet voor mij zelven willen instaan, dat ik hem niets onaangenaams zeggen zal. Dus mijn Gideon feest en vers uitgesteld tot den dag, die geen dag van bittere teleurstelling maar van volkomen vreugde en uitwissching van de tranen over 't mislukte feest - wezen zal! - Ik had gisteren avond ook nog juist aan ‘ce qu'il y a’ beloofd om haar heden nog mijn vers van verleden jaar aan U - eens te laten lezen etc etc.- Doch waartoe die herinneringen van gister Avond? t'is een droom - een illusie - o t'is bitter! bitter te meer op den dag van Uw feest! Ook zullen we van middag ons met bittere herinneringen en verhalen van teleurstelling dienen te voeden. Een troost,....we hebben beiden het land; Schrale troost - Verbeeld u, tot overmaat van teleurstelling dat Adriaan voor 't groote feest uit Delft spoorde!...Tot van middag 4 uur. We zullen beproeven iets van 't leed te vergeten; - als ik t'huis bleef zou ik, den appetijt van een iegelijk mijner Huisgenooten zeker bederven.
Geloof mij; trouw en diep,
| |
| |
Geheel den Uwe
P.A. de Gen.
Zaturdag 8 April,
s'morgens half negen, even
na de ontvangst der Uwe.
| |
| |
| |
[10 april 1848]
K.B. 12
's-Gravenhage
Aan S.J. van de Bergh
Amsterdam 10 April 1848.
Zeer waarde en zeer geachte Vriend,
Vooreerst hartelijk dank voor de toezending van uw krachtig Lied aan onzen koning; puis voor den laatsten zoo recht hartelijken en opgewonden brief! t'is een rijke en interessante tijd tegenswoordig, goed voor poëten; minder goed voor kapitalisten; best voor de aristocratie van 't genie, minder voor die van het geld! Zoo hoort het - zoo moet het, door de donkere tijden heen - licht worden! Licht voor àllen, rijken en armen! al ben ik point du tout Communist - om zeer goede redenen - ik voel toch dat het mettertijd op de wereld anders worden moet, en ik geloof dat er in deze dagen groote veranderingen - nog grooter dan die we al ‘met ademlooze ontzetting hebben aangestaard’ - worden geprepareerd. Toch heb ik moed en vertrouwen en de couranten maken mij Goddank! niet bang. En avant! En avant!-
A propos; ik ben ook aan het dichten geweest; ik heb een souvenir geschreven ‘De Weduwe van Orleans’. Ik had het in de Tijd van 15 April willen plaatsen, maar ik krijg zoo even een brief van Boudewijn. dat ‘juist het laatste blad van de Tijd voor 15 A. ter perse was gelegd, toen hij mijn vers ontfing’. 't Spijt mij zeer, ofschoon ik wel gedacht had, dat het te laat zijn zou. Ik zou het nu wel een Tijd later plaatsen willen, dan maak ik een dwaas figuur, want ik heb v.d. Vliet geschreven dat ik het volstrekt in t'Eerstvolgend Nommer -en anders niet- wilde gedrukt zien,
| |
| |
daar ik het elders had geweigerd; - 't geen niet waar was. Voor ‘de Gids’ dunkt het mij te lang; en 't Letterlievend is mij te saai; ik durf het ook niet zenden, want Nepveu zou schrikken - Edoch, daar bedenk ik iets! - Wilt Gij t'eens lezen? Voilà - maar nu stort ik U een kleinen last op 't lijf - zegge, dat ik het morgen terug wenschte te hebben met een lettertjen, al is 't nog zoo kort, waarin ik U verzoek mij te melden of ik het nog aan de Tijd zenden zou? Spreekt ge Boudewijn? Pols hem dan eens. Ik heb weinig lust om het à part uit te geven; voor mijn doen is 't zoo'n bluf; - hoe zoudt gij er over denken, Vriend en Raadsman?
En hoe vindt gij 't?
Voor de ‘Aurora’ zal ik wèl zorgen; ik zal u zelfs keuze geven - maar 't haast nog niet!
Ik heb verl.week 't genoegen gehad, met koorts op 't lijf, t'huis zitten en van daag is 't niet beter; ik ril van de koû. Hoe vindt Gij 't fransch van Kneppelhout? Indien hij t'aan Lamartine zond, zou 't dezen zeker veel baten om veel quaestien van den tijd op te lossen...die correspondentie vooral is interessant! Laat ons 't maar beschouwen als ‘Hommage’--- Bedenk vooral 't puntdicht op den Maandschriftenaar! Zoo ge kunt, namelijk - en laat mij 't spoedig lezen. Ik heb Mr. Kruseman. verheugd, met de toezegging van ‘België’ 't deed hem ontzaggelijk veel genoegen - míj niet minder. Gij herinnert U hoe opgewonden ik er over was.
Mijn Novelle? - Ja, wat zal ik er U van zeggen? Ik vertrouw mij zelven niet. 't Ding is half af; de titel ‘Fantasio’. de stijl - door 't wonderlijke heen; het argument
| |
| |
‘een vreemde liefde’ en ‘een wreede menschenhaat’ - ik ben een ander begonnen’ ‘de tocht naar Brederode’ de twee eerste paginaas zijn al zeg ik 't zelf, nog al lief, maar Joost weet waar 't heen moet. Ik heb weer een dozijn gelegenheids-versjes gemaakt; à jamais te drukken! Nu - als ik morgen uw brief, uw Raad, uw oordeel niet heb - ben ik geflambeerd, als we op de Societeit zeggen. Groet Uw Huisgezin hartelijk van mij - ik denk nog vaak aan de uwen, en verlang hen weêr te zien; met v.Zeggelen make ik het slecht; ik heb al zoo lang behoefte gevoeld hem iets hartelijks te zeggen.-
Excuseer mijn stijl! ik ben ziek en koud - maar mijn hart blijft voor u steeds gloeijend en gezond.
Geheel de Uwe
P.A. de Génestet.
| |
| |
| |
[17 april 1848]
Letterk. Museum
's-Gravenhage
Aan den Heer J. Kneppelhout te Leiden
Amsterdam 17 April 1848
Weledele Heer en hooggeachte Vriend,
Dank voor het eerste deel uwer Opuscules - duizendmaal dank voor Uw langen, heerlijken, hartelijken brief; Uw werk heeft mij prettige uurtjes verschaft, maar Uw brief heeft mij zoo gelukkig gemaakt, zoo bemoedigd, zoo verkwikt, zoo opgefrischt, in een goeden zin.
Dank voor Uw vriendelijke kritiek, waarlijk niet hard, waarlijk niet bitter!- voor Uw raadgevingen, voor Uw belangstelling, voor Uw hartelijkheid, voor Uw teregt wijzingen, voor Uw weg wijzingen enz. o Gij kunt niet geloven hoeveel prijs ik er op stel, arme zwerver, die ik ben.
Uw brief heeft mij zoveel te denken gegeven; eenige woorden en vermaningen hebben zoo diep getroffen - dieper dan Gij weet; als dat hartelijke ‘Twijfel niet, maar geloof, geloof aan bloemen toonen en vrienden!’ Dank voor dat woord.
Dat dobberen tusschen v.L. en Beets begrijp ik volkomen; 't begint mij te vervelen. Maar hé? toen 'k mijn Lied aan v.lennep dichtte was ik zoo stom, dat ik nimmer van den Roem van 20 Eeuwen gehoord had -
En dies ik zweer dat ik dacht dat het oorspronkelijk was, - ook van vinding - ik dacht het; mijn illusies daaromtrent zijn nu verdwenen, en ik ben haast tot de conclusie gekomen, Qu'il faut être plus sot qu'un vieux maître d'école,
Pour se flatter de dire une seule parole,
| |
| |
que personne ici - bas n'ait pu dire avant vous; C'est imiter quelqu'un que de planter des choux.
Uw reflectie over het:
Dat ik mijn Algebra vergeet,
Mathesis werk bij nacht
heeft mij bijzonder gefrappeerd; oh que la Critique est une belle chose! - Uw idee over mijn Holl.Jongens - is onbetaalbaar.
Ei, hoe vreemd, Ds, ter Haar. vond het 3e couplet van mijn Louise de Coligny, onbetaalbaar. Ik beloof Ú, dát 3e couplet zal nooit gedrukt worden; 't vers komt anders van 't jaar in de Aurora.
Over mijn Minone had ik zelf bepaald geen idee, maar alleen had ik nog al op met de verzen, die vrij zenuwachtig zijn - (is 't pedant?) - t'is maar een Studie.
Als ik tijd kan vinden zal ik mijn gekke verzen ook eens voor mij zelven verzamelen; 't mooije boek is van een mooi meisje; die kan zoo alles niet lezen - maar 'k heb nog een legio liedjes en prullen van vroeger datum - als ik eens bij U mag komen breng ik ze mee. Zoudt Gij 't goed vinden, indien ik U buiten eens op kwam zoeken, namelijk als Ge een beetjen op orde en tot rust zijt gekomen? In 't begin van July bijv.?
In Juny heb ik een soort van Examen, dat bepaald lastig en embetant is - en daar ik niet af kan, 't geen nog lastiger is. Ik ben ziek tegenswoordig, sinds vier weken, en ben te vervelend om iets uit te voeren; toch heb ik ‘de Weduwe van Orleans’ bezongen waarschijnlijk voor de ‘MeiGids’ maar nog niet zeker. Mag ik nu het een en ander over uw Opusculus zeggen? Ik durfde haast niet, - daarom
| |
| |
heb ik er zoo lang meê gewacht. Ik heb er te weinig verstand van. Zou k'Uw Complimenten maken over uw Fransch? Als Hollander, kan ik 't niet. Maar dat ik Uw idees rijk en origineel vind; dat ik Uw stukken over Corsar schoon mij reeds bekend, nogmaals met belangstelling heb gelezen; dat ik Uw ‘Le Chant de la Cloche’ bewonder - dat wil zeggen omdat ik 't meen.
Uw Correspondance vind ik machtig aardig - maar Uw laatste brief aan mij ruil ik voor geen bibliotheek - Mag ik eens eindigen met het banale ‘dat ik verlangend uit zie naar het tweede Deel’? - ‘L'éducation par l'amitié’...dat is een stuk naar mijn hart - al ben ik 't niet overal met U eens; ik moet mijn idees nog een weinig laten bekoken; binnen kort schrijf ik U weêr, als ik wat opgeruimder ben - en dan wil ik eens wat doorslaan. Ik schrijf u deze rillende en grillende. Eergisteren avond had ik al een antwoord in gereedheid, maar daar kon niemand uit wijs worden en 'k heb het weêr verscheurd.
Dezen zal ik spoedig verzenden - anders...
Nog eens duizend en duizendmaal dank uit het diepste van mijn ziel. Geloof mij, met bijzondere hoogachting Uw U hartelijke liefh.
P.A. de Génestet.
| |
| |
| |
[21 mei 1848]
Verzameling
H.v. Hasselt-v. Rees
Aan A. Gildemeester
Amsterdam 21 Mei 1848
Mijn liefste Adriaan, 'k heb het schandelijk met U gemaakt - in geen vijf weken een brief! En gij dan - Wakkere Delftenaar? Nu, hoe 't zij, 'k zal u thans nog eens een brief schrijven, even lang, mal, dwaas, dweepend, klagend, spottend, als in die dagen van o lieve-als-voor een jaar! Wat zijn de zaken veranderd? Ik voel mij toch beter, goddank! Ondertusschen mijn Waardste, denk niet, dat ik al dien tijd, dat k'U niet schreef, ik ook niet aan U gedacht heb! Dat 's een proefje van harde stijl -
Tusschenzin. Neen mijn Waardste, ik ben zelfs wel driemaal een brief aan mijn vriend begonnen,- (een Vriend, die aan zijn vriend een brief zit te schrijven!) maar ik heb (telkens door t'een of ander gestoord) die belangrijke stukken niet ten einde kunnen brengen. Dezen treffe een beter lot! Al zal 't moeite kosten - Want ik heb in de laatste tijden al een vreeselijken hekel gekregen aan dat schrijven - ‘die doode letters’ Ik herlees dezer dagen met onbeschrijflijken weelde, Uw epistels van verl. jaar April en Mei! Ze zijn mij een rijkdom, een troost, een dierbaar, schoon somtijds aandoenlijk en pijnlijk souvenir!
Daarvan zeg ik niet - ‘doode letters!’ Ze leven Adriaan! ieder woord vindt een echo in mijn hart; het zijn mijn vrinden! het zijn ‘my old letters!’
Kent Gij 't magnifieke versje van dien naam uit Flowers of poetry?
Doch eer ik verder ga - we hebben nog iets af te doen (ik
| |
| |
spreek niet van die tien stuivers, die k'U schuldig blijf, maar de aliis-majoribus!
Úw verdriet van 25 April!
Om míj te verantwoorden (het woord kost mij moeite, Adriaan!) copieer ik het volgende uit mijn journaal:
‘25 April. Vivre À me sentir vivre! Dat genot smaak ik weinig en heden heb ik het gansch niet gevoeld - als misschien dát oogenblik alleen toen ik na een sessie van drie uren in 't hoogwaardig Instituut, bij t'uitgaan mijn Adriaan vond! We hebben een paar uur gewandeld en nièt gesproken over de verhandeling van Prof. Tijdeman, noch over de kruiddampwolken van da Costa - maar over geestiger en zoeter zaken....Maar Adriaan had verdriet heeft hij mij gezegd - en wat? Dàt kon hij mij niet zeggen, omdat hij mijn goede luim niet woû bederven en liever sprak over mij en wat mij aangaat...foei, foei liefste vrind! alsof úw smarten mij dan niet aangingen, of 't mij niet hinderde dat Ge mij Uw leed, wat het ook moge geweest zijn, niet wildet toevertrouwen! ik heb het onmogelijke gedaan om t'er uit te krijgen maar vergeefs...ik ben in een zeer melankolieke bui - wonderlijk heimwee etc.’ 't Verdere doet niets ter zake - Adriaan, zijt Ge tevreden en gerust gesteld? Och, mijn Waardste, gij beoordeelt mij nog soms zoo verkeerd - maar ik neem het U niet kwalijk - liever veroordeel ik mij zelven, als een wonderlijke dwaas!
Maar in één dwaling moet ik u teregt wijzen. Gij verbeeldt U, dat ik thans geen behoefte meer heb aan Vrienden en Vriendschap. Gij bedriegt U - meer dan ooit heb ik troost noodig en vriendschap, en hartelijke, verkwikkende, opbeu- | |
| |
rende brieven! Ik ben melancoliek en zenuwachtig en gedrukt - meer dan ooit! 17 Mei is Henr. naar Buiten vertrokken, en in de eerste 5 weken zien wij malkander zeker niet! Ik mag thans werken, blokken, Grieksch en Hebreeuwsch studeren, enz. enz. alles tot troost en verfrissching van mijn jeugdig Leven! dagelijks bovendien 60 droppeltjes Valeriaan drinken voor mijn zenuwen, (die mij nog eens dood zullen maken!) collegie houden, alsof ik er wezenlijk heil in begon te zien, en diergelijke amusementen!
Drommels dat 's een leven! als de Luijaard zeî toen hij op zijn gemak in de kist lag -
Ter verstrooijing zing ik tusschen beide het aandoenlijke straatliedjen:
‘Och had ik geld, ik liet me een doodkist maken!’
Maar ik kan niet naar waarheid getuigen, dat het mij veel opmontert!
Ik schrijf als een krankzinnige - och t'is goed, dat ik mijn hart maar eens uitstort, al zijn die uitstortingen nog zoo wonderlijk!
Gij wilt ze immers wel aan hooren en eens glimlachen als 't mij genoegen doet? De familie de Clercq is mijn liefste en zoetste troost! Ik kan U niet zeggen, hoeveel ik in Steven gevonden heb! We doen samen vele en delicieuse wandelingen! Gij begrijpt, dat hij mij begrijpt - en hoè we sympathiseren zal k'U wel eens nader mondeling vertellen! A propos! Aleer Gij Delft verlaat, moet ik er U nog eens zien - De Pinksterdagen! Schrijf mij eens zoo ras mogelijk hoe Gij er over denkt. Ik woû dan Vrijdag vóór Pinkster in den Haag komen - U dààr vinden - verder af- | |
| |
afspreken en Dingsdag weêr vertrekken naar mijn dierbare Aemstelstad - Ik ga dàn toch zeker niet naar Bloemendaal, want ze hebben tot na Pinkster familie gelogeerd - en dat is ons veel te lastig en geneert op een nare manier! Zoo houd ik U toch niet te lang van 't werk; op heilige dagen bovendien moogt ge niet blokken! míj zijn alle dagen zoo goed als heilig - tenzij ze vervelend zijn. Oh que la vie est longue aux longs jours de l'été!
Morgen begin ik voor mijn Examen van 27 en 28 Juny te werken - Grandioso, twee dagen Examen!
En dat in onze verlichte eeuw! Ik zal rijden - erger dan de 200 ‘Phrygiennes en tricot’ in 't Hippodrome te Parijs!
En voorwaarts, voorwaarts hop, hop, hop
Ging 't voort in bruischende galop!
Kent Ge die goddelijke Romance van Burger - ‘Lenore’?
Ik meen, dat wij er laatst over gesproken hebben en ik U 't ding aan beval? -
Enfin - 't raakt mij niets èn niets!
En de Poezij? Och mijn Vrind, t'is meer tijd om couranten en brochures te lezen - dan om verzen te maken! In mijn ledige oogenblikken - d.i. als ik niet eet, slaap, collegie hoû (hei! dat is tweemaal het zelfde - slaap - collegie - hoû synoniem - Zie Baddon Giben Handboek der syn. pag.1219) wandel - peins, denk, zucht etc. Zit ik op 't Lees-Museum en verzamel kundigheden daar Ge verbaasd van zoudt staan! Neen maar in ernst, ik lees akelig veel tegenswoordig - en zet me origineel op de hoogte van den tijd!
Dat kleedt goed en kost weinig.
Intusschen zal ik nu eens aan de Almanakken beginnen te
| |
| |
denken-
Wie weet, wat een bluf ik slaan zal! t'is heusch jammer van mij dat ik soms zoo weinig om de dingen geef, en niet wat meer ambitie, en wat minder gemakzucht heb! 't zal hoop ik, beter worden.
Een staaltje van mijn jongste divagaties! Ik maak het niet af - 't wordt niet gedrukt - en ik zeg ook niet dat ik 't meen -
't Was een invallend idee bij 't zien van zeker oud-karrikatuur op 't Museum...dezen morgen:
Verhef je nimmer boven 't gros;
Op geld en woorden niet te los.
Wees ernstig, deftig, statig.
Draag om je ‘dikke vette’ nek
Scheld al wat nieuw is dom en gek;
En blijf bij jou gebreken!
Al staat de wereld toch niet stil,
Al loop je soms in t'ootje,
Bekijk nog alles door de bril,
De knijpbril van je grootjen;
Je grootvaêr, 't winkeliertjen.
Praat, even als voor honderd jaar,
Blijf altoos bij de Goudenaar,
Ga met je tijd vooral niet meê,
Maar stapel ton op tonnen,
Bid God om zegen, orde en vreê
Bid God en - knip couponnen.
| |
| |
Heb eerbied voor de dominees,
Trakteer ze op kluifjes en patees,
Vlecht wingerts door hun pruiken!
Ga altoos trouw ter middagpreek -
Aanbid den - Cathechismus!
Beschuldig wie niet eert de Steek.
Op 't jonge Holland lesch je gal -
Laat Joost die Franschen halen!
Noem al wat jong is, al wat durft,
Wind - hondsvod - of canailje,
Noem Lamartine flinkweg - Schurft,
En al de rest - rapailje -
Zoek 't hoogste Heil voor 't vaderland
Schreeuw, waar je licht ziet, daadlijk: Brand
Behoud quand même en dan - en dan?
Welnu dan ben je een deeglijk Man
Een Hollandsch man in folio!
O Adriaan, indien ik de handen eens vrij had - wat zou ik ze troeven en wat zouden ze piepen! t'Is zoo aardig! Maar daar is ééne die 't niet aardig vindt en daarom - wees gebluscht en verdoof letste vonkje van mijn sints lang kwijnend genie! Ik ga er wel eens onder gebukt - ik ben waarlijk niet meer, die 'k vroeger was - Waar bleef mijn vlugheid? O die schrikkelijke en onvergetelijke Zomer van 1847
| |
| |
natuurlijk! wel lieve verzen! maar dat beteekent zoo weinig in onzen tijd!
Satire - Archilochieën - jambes - die komen te pas!
O de tijd is voorbij van Uw Waatrige Zangen (Van Gewawel, geleuter, geteem, en geseur!)
Hij die thans nog gehoor voor zijn Lied wil ontfangen, Hij verheffe zijn vaandel en toone ons zijn kleur enz. enz. 'k Ben van plan, iets in dien trant, in het Album van CEM. te schrijven, waar ik gisteren een zeer genoeglijken Avond heb doorgebracht, niettegenstaande ik niet wel was - want ik souffreer tegenwoordig - en heb er laatst, op dringenden bede, die 'k niet in den wind mag slaan - Dr. Verkouteren over gesproken. Over? Over wat? - Over mijn zenuw. Want ik ben niet anders. Prettig voor de toekomst! Maar ik mag niet ziek worden - 't zou niet goed zijn voor Henriette, die het dan stellig buiten niet zou kunnen uithouden - ‘Al mijn klachten, al mijn zuchtjes, Drijf ze o zoele Lenteluchtjes
Naar mijn blaauwen Aemstel heen...’
Dat scheiden heeft wat moeite gekost.
Ik ben kalm geweest en verstandig. Maar later is 't losgebroken. Enfin dan heeft zij er tenminste geen verdriet van! voor mij is 't minder - Ik word zoo langzamerhand aan Mijzelven gewend - maar mijzelven is een lastig heer - en Gij moet hem altoos veel vergeven Adriaan! en zoo Gij hem lief hebt - hem t'ook altoos opregt zeggen, als hij dwaas is...Begrepen?
Ik kan U zeggen, dat ik nú k'eens aan 't schrijven ben, mij verlicht en getroost gevoel - t'is mij nu alsof ik niet alleen ben - alléén zijn is de pest voor mij - zoowel
| |
| |
bij dag als bij nacht. 'k Ben van morgen weêr met hoofdpijn en vermoeid opgestaan - o die nare fantastische droomen!
En ik moet toch slapen - want dat verbeeldt rusten!
Hé! een idée. Ik zal voor de variatie mijn Weduwe v. Orleans eens parodiëren -
Er komt, meen ik, twintig malen of meer, koning en koninklijk in -
Och, och, me lieve Jongen!
Je hebt je keel verwrongen! Maar toch heel lief gezongen, O koninklijk Poeet. (20 malen)
Dit en passant! ik weet soms van dwaasheid, niet wat ik al doen zal - om mij te verstrooijen!
Van verstrooijen gesproken - Indien ze mij eens verbrandden en mijn asch verstrooiden naar de vier hoeken des winds - dat zou stom zijn!
Maar indien ze die asch bewaarden en er pillen van draaiden, vergulde hersens-pillen voor deftige farizeeuwen - dat zou míj weinig lijken, maar als ik 't toeliet, zou 'k wel de gouden medaille der filantropie verdiend hebben - Wat zegt ge er van? Liefste Vriend, ik ben mal - en toch nog zoo heel mal niet. Beklaag mij! Ik heb het land - en poog mij te verzetten. De tijden oefenen ook meer invloed op mij uit, dan ge wel denkt - ik vind het laf en den mensch onwaardig - niet deel te nemen in de groote gebeurtenissen onzer dagen (schoon k'er vroeger wel eens anders over gedacht heb!) - ik denk dat wij, jong Lui, zoo we leven nog veel zullen beleven - maar al grijpen de tijden mijaan; ze maken mij niet bang! Integendeel - ik heb moed, meer dan vroeger; - en zoo'n inwendige overtuiging dat,
| |
| |
wat wij ook zien zullen van wonderen en gevaren, van schokken en van wentelingen, ik er mij altoos wel door zal slaan - En weet Ge waarom? Ik geloof, zonder trots, dat ik mijn tijd zal leeren kennfn en oordeelen en begrijpen; (even als Prof. vd Hoeven zijn tijd begrijpt, wen hij inplaats van drie kwartier, 20 minuten collegie geeft) - en wat er in deze dagen vooral op aankomst - zie! dat is naar mijn oordeel - Man van Zijn Tijd te zijn of te worden - t'is de eerste stap om eenmaal, hooger, boven zijn tijd te staan. Met deze nog al verstandige zet zal ik eindigen. Ben 'k hier en daar dwaas en bespottelijk geweest - denk aan het Byroniaansche: I will not weep - and thus I laugh! Antwoord mij spoedig en schrijf over alles wat u aangaat; denk veel aan ons - k Heb er U niet veel over willen schrijven - gij kent mijn opinie daaromtrent - maar ik verlang vurig er binnen kort veel met U, over te spreken. Mijn middag is om. Na t'eten ga 'k koffij drinken bij de familie de Clercq - en daarna, denk ik, wandelen met Gideon en Steven.
Mocht ge uit mijn zwavelstok - schrift en verwarde halfzinnen en gedachten wijs kunnen worden! In den geest - een groet en een handdruk van Uw
Semper. Idem
P.A. de Génestet.
| |
| |
| |
[23 mei 1848]
K.B. 13
Aan S.J. van de Bergh.
Amsterdam 23 Mei 1848
Zeer waarde en geachte Vriend,
Niettegenstaande ik vervaarlijk in pijn en banden zitte, folteringen van gedwongen collegie - houden en Examensdruip - vooruitzichten - profiteer ik van een oogenblikjen rust en vrijheid om te antwoorden op uwen laatsten, waarvoor k'U hartelijk dank zeg - niet kunnende nalaten er bij te voegen, dat ík gespannen uitzie naar de geïllustreerde editie van Uw België, terwijl mijn Oom, dankbaar voor de vriendelijke toezending, met belangstelling, reeds Uw boek herleest. De volzin riekt klassiek, dunkt mij, o, wat is 't landerig, aan onzen blaauwen Amstel, met dat mooie blaauwe weêr! En kon ik dan nog maar den ganschen dag, in den tuin leggen, in 't groene gras, oog en hart naar Boven, denkende, mijmerende, neurieënde dans ma douce folie! maar ja wel! Ook de student is inbegrepen in den algemeenen vloek, rustende op deze zondige wereld: In het zweet uws aanschijns zult Gij kollegie houden en eten het brood des geestes!
Daar zitten wij, bevoorrecht ras der Maatschappij, als het heet, in muffe kerkers, slapende, hangende, geeuwende; daar wordt onze geest gevoed, als het verbeeldt - zeg liever vergiftigd! daar zitten wij, de schoonste uren van den dag, van het jaar, van ons leven!
daar wordt alle veêrkracht verlamd; alle genie uitgedoofd; alle levendigheid vermoord!
O Silvio Pellico kon het misschien nog beter vinden in zijn kerker, dan ik in den mijnen!
| |
| |
Hij bleef Poeet - en ik, lacy!
Over vier weken heb ik Examen!
Dan ben ik vrij - voor een poos en ik zal God danken! - 'k Zal toch zien, met de Pinksterdagen in 't wulpsch Haagjen te komen. - indien 'k niet elders uit logeren moet.
Nu even over zaken: 'k Zal eerstdaags of liever eerstnachts, want bij dag heb ik geen tijd, mijn Louise de Coligny corrigeren en copiëren voor de Aurora - In July zal ik dan nog wel wat nieuws hebben; ten minste ik reserveer mij een pagina 4, 5, 6.
Wat de Blijgeestigen betreft, met al mijn hart, wil k'U en v.Z. plaisir doen! 'k Heb een paar Bragiaansche stukjes onder handen, die nameloos moeten geplaatst, waarschijnlijk ten minste - enz. 'k Zal in den loop van Juny wel t'een en ander zenden.
de groote zaak is, dat ik veel wandelen moet en beweging nemen; doch weinig met of in het hoofd werken mag - 'k Heb van mijn dokter een dieet gekregen en ben aan 't droppeltjens slikken, trots de ziekelijkste, nerveuse Dame! alles ten gevolge van eenige benaauwdheden en zenuwpijnen, uitgestaan kort na Uw laatste bezoek! Ik voor mij zie heil in doktoren noch medicijnen - zielesmarten geneest geen mensch - God alleen!
Ik zoek, zooveel ik kan, kalme verstrooijing: daar zijn vele, die mij veel liefhebben en dat is mijn troost - maar ik heb somtijds bange en nare Eenzaamheden! Daar is een wijs woord van den wijzen Koning: Elk hart heeft zijne eigene bittere droefheid. Hoeveel waarheid, diepte en menschenkennis in dat weinige; hoeveel lessen tevens, om stil te berusten en gelovig te hopen! Ik zie, dat ik ernstig
| |
| |
word en dat was mijn plan niet -
Zou de Vergeetmijniet Muzen Almanak niet meer uitkomen van 't jaar?
Ik heb ten minste van de Redactie geen brief gekregen. Hoe zit het?
A propos. Raad eens van wien ik een brief van sympathie en dank heb ontvangen, over mijn Orléans - vier fijngeschreven zijdjens lang?
Bij gelegenheid zal ik U eens mondeling de zeer uiteenlopende Amsterd. oordeelvellingen vertellen - ik heb het land over mijn eigen werk te schrijven. 't Vers van da Costa - valt verschrikkelijk af (naar mijn idee) bij zijn ‘Wachter’.
Men hoort er ook niet machtig veel over praten. Lees indien ge tijd hebt het pamfletjen van Dr. Strausz. over Juliaan den Apostaat - en de kritiek in de ‘Revue des Deux Mondes’ - t'is machtig interessant -
Ik lees alle mogelijke Brochures - en geschriften, die mij brengen op de hoogte van den tijd. Man van zijn tijd te zijn of te worden, is dunkt mij de eerste stap om eenmaal boven zijn tijd te staan - Zijn tijd te kennen en te verstaan (zooveel mogelijk toch; - wie er nú gansch uit wijs wordt is een baas!) is tegenwoordig niet slechts meer een vereischte voor den Politicus - t'is plicht en behoefte voor een beschaafd mensch. Hebt Gij 't vers van Meissner Im Jahre des Heils 1848 gelezen? Ik vind er één subliem idee in. De jongeling onzer dagen, zegt hij, is vroeg man geworden: Er ward's in einer Brautsnacht - mit der Zeit!
'k Heb lust om het denkbeeld te stelen, niettegenstaande
| |
| |
ik juist van morgen de Mosaîsche wetgeving behandelde - Zondag over acht dagen hoop ik U weêr en geregelder te schrijven. Hartelijke groeten aan de Uwen! Sterkte, lust en zegen
Met al mijn hart
De Uwe
P.A. de Génestet
P.S. Fuhri is nog niet hier geweest. Papa verkiest, geloof ik, Lange voor 't graveren, maar hij zal u zelf nog schrijven.
Vale.
| |
| |
| |
[1 juni 1848]
K.B. 14
Aan S.J. van de Bergh
1 Juny 1848
Weledelen Heere S.J.vd Bergh
Ci-joint mijn waardste en zeergeachte! de copie van mijn Louise de Coligny; ik reken spoedig op proeven; en verzoek voor later om een 25 afdrukken; Fuhri moet het maar eens royaal overleggen en mij wat printjes er van ook cadeau geven; dan maak ik nog een hartig vers voor Aurora, die ik liefheb - zoodra de drukten en gestels-onaangenaamhedens zijn gepasseerd. Foei, wanneer krijg ik nu uw België? Ik heb het al aan zoovelen te leen beloofd. Met Pinkster - ja zelfs voor Pinkster kom ik U opzoeken in 't dierbaar Haagjen en denk mij eens recht te amuseren en te verstrooijen; ik heb er zoo'n behoefte aan. Als k'in een goede bui ben zal 'k dan wat uijen slaan voor Blijgeestigen - maar lacij, ik ben niet uijig tegenswoordig.
Alles wel bij U? - Duizende groeten.!! 'k maak er mij een feest van U weêr en famille te zien: met zoo veel anderen daar 'k veel voor gevoel onder anderen den genialen Verhulst. Proza voor de Europa? och mijn waarde; ik zit nu prosa latijn te schrijven waar 'k volstrekt niets het handje van heb - Ik verveel mij. De vlekjes, die hier en daar nog in mijn vers zijn zullen wij er in de proeven wel zien uit te wrijven. Krijg ik uw boek nu s.v.p. voor ik uit de stad ga - met een lettertje?
Ik heb waarlijk geen tijd meer.
Adieu - Liefhebbend en hoogachtend
| |
| |
De Uwe
P.A. de G
Hemelvaartsdag (= 1 Juny 1848)
P.S. Ik heb nog een Almanak op mijn eigen handjen uit te geven - zegge een Studenten ALmanak - ba!
| |
| |
| |
[22 juni 1848]
U.B. Amsterdam
Ei-6K
1848-6-22
Aan G.J. de Clercq
't Werk valt mij zoo tegen, mijn beste Gideon, dat ik onzer afspraak van heden avond hoezeer 't mij spijt niet kan gestand doen. Van zes tot negen ga ik bij de Greef. Hebreeuwsch ploeteren en daarna bij v.Heyst onder een broodje Bram's Kanselwelsprekendheids-historie repeteren. Gij ziet mij waarschijnlijk niet van de week. Uw lieve Oom Bosscha heeft ons verraderlijk behandeld - Revenge Praag!
Steeds de Uwe,
P.A. de G.
Donderdag 22 Junij
vh. 12 uur
| |
| |
| |
[10 juli 1848]
Archief Delft - 43
Aan A. Gildemeester
10 Julij 1848
Liefste Vriend,
Ik proponeer U heden Avond 6 uur, of iets later te gaan wandelen? Weiger mij s.v.p. niet, want ik kan er niet tegen.
Ik kom U halen.
Uw. U hart. liefh.
P.A. de G.
Zondagmiddag
3 uur.
| |
| |
| |
[26 juli 1848]
U.B. Amsterdam
Ei-6d
Aan G.J. de Clercq
Zeer hartelijk Geliefde,
Dank voor Uwe letteren; meer dan dank! Ik amuseer mij gelijk ik mij nimmer bijna heb geamuseerd dan bij ce qu'il y a de plus. Ik ben al heel gelukkig. Gij weet niet hoé hier allen voor mij zijn en wát ik geniete. 'k Maak er mij een feest van U alles haarklein te vertellen. Ik blijf nog een dag of tien. Daarom omhels ik U dubbel. Druk Aad twee handen. Groet allen; Tip in 't byzonder en geloof mij
Dezelfde als in de schoonste, heiligste dagen onzer vriendschap
Geheel de Uwe
P.A. de Génestet
Woensdag 26 July
| |
| |
| |
[Augustus 1848]
U.B. Leiden
Map 1795-27,28
Aan A.C. Kruseman
Augustus 1848
Amice,
Indien Gij 't goed vindt, wenschte ik Uw boeken, waarvoor k'U bij dezen hartelijk dank zeg, nog wel een poosjen te houden. Het spijt me - maar ik denk niet in Haarlem te komen; ik heb nog zoo veel te doen. Van de week zal ik ze U toch terug zenden.
Geloof mij van harte
Geheel de Uwe
P.A. de Génestet.
Bloemendaal
Maandag ochtend
| |
| |
| |
[Augustus 1848]
U.B. Leiden
Map 1795, IV,28
Aan A.C. Kruseman
Augustus 1848
Amice,
Zoudt Ge mij niet een paar dagen wat verzen kunnen leenen? Ik woû zoo graag de door Ds.Beets vertaalde gedichten van Byron hebben. Gevangene van Chillon enz. Gij hebt ze misschien in Uw bibliotheek. Ook te met de gedichten van Hasebroek of dergelijke? Gij zoudt er mij bijzonder meê verplichten. Geef dan s.v.p. brenger dezes wat meê en geloof mij met bijzondere achting
t.t.
P.A. de Génestet.
Zaturdag morgen
Bloemendaal
in haast.
| |
| |
| |
[14 augustus 1848]
Aan Kneppelhout
Lett. Museum
Bloemendaal, Maandag 14 Aug. 1848
Zeer geliefde en hoog geachte Vriend,
Ik ben koud en kan het maar niet warm krijgen; dat gore weêr maakt mij ziek, nurksch, landerig. t'Is volkomen najaar, met overvloed van buijen en stormen en diep doordringende regens. We zitten hier allen bijna te rillen en buiten is het zoo nat, dat we niet kunnen wandelen of rijden.
Gij - hoe gaat het U? Ik verdeld me, dat Gij schrikkelijk kermt en klaagt; maar op den Hem.Berg voelt men het weêr en de gure regen zoo niet...o gij gezegende Hemelsche Berg! Eden van mijn teêre Jeugd, waar mijn hartje heeft geslagen, van zoo'n onvergulde vreugd, waar ik het zoo bepaald pliesierig vond, waar ik nooit nurksch zijn kon! och, liefste Kneppelhout, ik ben nu ook weêr zeer gelukkig en vrolijk en tevreden, maar toch ieder oogenblik heft het: ‘Vandaag voor 8 dagen deed ik dat’ of ‘Zoo deden we op den Hem.Berg’ - en diergelijke. Amsterdam was ten eenenmale onverdragelijk en onuitstaanbaar; o die ‘blême troupeau des hommes’ om je heen; dat Jodengescheeuw, dat hollen der rijtuigen over onze steenen Sporen - dat gedonderjaag op alle mogelijke manieren, die pedante grachten, die nieuwmodische hoeden, die kleverigheid van zoovele individus - t'is om met ten Kate uit te roepen; Vaag alle Babels weg weg van de aarde! - Arme Amsterdammers? - of ze maar een sikkepitjen (kent Gij 't woord) van Babyloniers weg hadden! 't Zou misschien amusanter zijn. Bij U was het zoo rustig, zoo heerlijk, zoo wel! Ik voelde het weêr en het leven niet; ik vergat dat er een wereld en een maat
| |
| |
schappij was; politiek was een vloek,...één dag in Amsterdam;....
Uit de heemlen van mijn droomen laag op aarde neêrgestort! Zoo als ik na de preek van Schröder tegen Meneer Wolterbeel zeî: De jongeluî die ik dan ook gesproken heb in die dagen, vonden mij gek - bespottelijk - mal. Ik was bepaald een beetje nurksch - en dat is alles. Hier te Bloemendaal, trots den Zeewind, o hier is het délicieus en gelukkig nog al stil, maar 'k heb toch trouw mijn hoed op, als we touren. Ik houd zoo ijsselijk veel van al de menschen hiér, - en niet voor niet. Egoïste pur - sang, die de mensch is! Maar t'is nu geen weêr om buiten te zitten - en de kinderen zijn een beetje vervelend - en dat maakt mij knorrig; vergeef me, zoo gij 't merkt aan schrijven of schrift! - Ik heb, anders, nog niets uitgevoerd, dan mijn journaal uitgewerkt - een bitterzoete bezigheid, die nog al lang heeft opgehouden want ik bleef er telkens bij stil zitten en nadenken en na leven - och al die souvenirs zijn mij zoo lief - zelfs de vervelende speeches van tante Caroline zou 'k wenschen geheel te boek te kunnen stellen - hoeveel te meer onze hartelijke en intime gesprekken -Och, alles bij U amuseerde mij: être avec les gens qu'on aime, cela suffit. rêver, leur parler, ne leur parler point, penser à eux, penser à des choses plus indifférentes, mais aupreès d'eux tout est égal!
- Dàt heb ik ondervonden en dát is waar - Wat zou de mensch beter, liever, onschuldiger zijn, indien hij in de wereld alléén kon omgaan met degenen, die hij lief had - niet? En, helaas! hoe weinige menschen er zijn, die mij waarlijk lief kunnen hebben - sympathie is een wonderlijk iets! bepaald wonderlijk! grenseloos pliesierig! - Op den
| |
| |
trein vond ik Scheltema, ‘een mijner aanst. Ring broederen!’ - en den uijenboer (naam is weggeknipt) met familie.Ze zaten als ge weet in den Char-a-banc; ik heb een station over, bij hen gezeten - en den anderen tijd in de diligence gehangen en gedommeld en genurkscht in mijn eenigheid. Indien ik van der Leeuw was geweest - had ik me met traktaatjes kunnen troosten - of neen! dan ware ik uit malaise Groningsch geworden! Ach Hemel, wat nonsense,- maar ik kan 't niet helpen. Je me laisse aller.- Ik studeer veel in - Demosthenes - neen! Alfred de Musset; - maar 'k heb toch bijna alles van dàt Heer gelezen - het amuseert mij en frappeert mij - desalniettemin. Voorts zal ik zoo spoedig mogelijk het devies van wijlen Braga in praktijk gaan brengen, 't welk luidt: Maakt lieve koepletjens.
Beste, beste Kneppelhout! Ik heb U interessanter en intimer zaken te schrijven - maar 'k ben er op t'oogenblik niet in de bui voor. Ik ben van plan U dikwijls te schrijven - al is t'ook maar om wat te keuvelen. A propos, wat ik vergeten zou! terwijl ik het nog al aan Mevrouw beloofd had - ze vinden, dat ik er verschrikkelijk goed, gezond, gebruind uitzie, - en ik zelf heb mij in lange niet zoo wel gevoeld! - maar ik schrijf dit bien-être nog meer aan Uw vriendschap en hartelijkheid, Ook aan de jujubes dank Mevrouw dan aan die lucht toe. Ik heb me maar niet verdiept en verloren in herhaling van dankbetuigingen - hòe lief ik u heb, en hòe ik U zou willen danken - verwacht ik, dat Gij-zelve wel een beetjen begrijpen zult. Aanst. week schrijf ik U stellig weêr; breng s.v.p. mijne hartelijkste groeten aan allen over, die ik bij U heb leeren kennen, en liefhebben - en geloof mij, terwijl ik U
| |
| |
mijne beide handen, uit de verte hartelijk, opgewonden, liefhebbende, zegenende toesteek meer en meer.
Uw U zeer hart. liefh.
P.A. de Génestet
| |
| |
| |
[22 augustus 1848]
Lett. Museum.
Aan Kneppelhout
Amsterdam Dingsdag 22 Aug. 1848.
Zeer lieve en hartelijk geliefde Vriend,
Van morgen ben ik in stad gekomen voor een paar dagen; van middag ben ik aan 't station van den Rhijn spoorweg geweest, om U te zien, te danken en tienmaal de hand te drukken. Ik heb U niet gevonden en ik had het land: Heeft het slechte weêr U mogelijk t'huis gehouden? Koomt Gij morgen? o zoo ge wist, hoe mij het hart klopte toen de trein arriveerde - ik had er zoo'n beetje heel veel op gerekend U te zien; ik was jammerlijk teleurgesteld; en de stortregens, die er intusschen vielen hebben mijn melancholie niet opgefrischt; ik had geen parapluie, toch. Zondag middag ontving ik een brief; ik had terstond willen antwoorden; maar ge zoudt dien brief dan toch vast niet voor Uw retour op den Hem.Berg ontvangen hebben en Dingsdag zou ik U toch zien, redeneerde ik.
Zijt ge misschien per eerste trein al in Amsterdam gekomen? Neen, immers, want dat valt niet in Uw smaak. Wat zoudt ge van half tien tot half vijf in die hatelijke stad uitvoeren! Ik herinner mij, met weelde, Uw jeremiaden, buiten! --
En dan had ik U toch niet kunnen zien.
Ergo, moet ik mij nu maar troosten met U te schrijven...maar - ik was U zoo graag eens in de armen gevlogen! Beste Kneppelhout, ik ben U zoo innig dankbaar en ik heb U zoo oprecht lief.
'k Woû dat ik U eens een goede descriptie geven kon, hoe gelukkig ik was, met Uw dagboek voor mij - Uw langen, heerlijken brief; hoe dankbaar voor dat edele hart, daar
| |
| |
ge mij zulk een groot, goed, liefelijk deel van geschonken hebt; voor al die hartelijkheid, dat vertrouwen; die raadgeving en besturing, die belangstelling zoo teder, in het groote (ik wensch niets te weten, zoo schreeft ge mij, ik verlang geen woord, geene mededeling...) en zoo groot, in het kleine. Neen, neen ik wil niet dat gij weêr een herschenschim zult omvatten; wees gerust, indien Gij-zelf maar niet te veel in mij meent gevonden te hebben, indien ik U maar nooit tegenval, dat God verhoede! Gij kent mij, mijns inziens nog te veel van mijn lieve zijde; Gij weet niet, of vermoedt Gij het? - hoe onverstandig dwaas, hoe sceptisch, wrevelig en hooghartig ik wezen kan, hoe koppig, hoe onuitstaanbaar, somtijds zelfs voor de wezens, die ik 't meest liefheb op de wereld. Gij zult denken, dat ik exagereer - dat ik mij zelven leelijk maak, om altoos meê te vallen; ik woû dat ik het ook vinden mogt. 't Ligt wel niet altoos geheel aan mij, maar soms ook een beetjen aan de menschen met wie ik in aanraking komt - daar zijn er, die ik het bijna niet vergeef, indien ze een aanmerking maken op mijn tanden - en ik vind ze zelf toch ook leelijk.
Ik ben kinderlijk...misschien! maar dan is het, het kinderlijke van een stout en bedorven kind; - een Engeltje voor de wezens, die lief met hem zijn en een beetje toegeven; maar erger dan een huilebalk, voor wie hem niet aanstaat. Voor de weinigen, die ik lief heb, doe ik alles en met mijn geheele hart; voor die mij onverschillig zijn, zal ik ook wel iets over hebben, tusschenbeide, maar mijn hart neemt er weinig deel aan; - t'is meermalen een caprice een gril, een buî.
| |
| |
INDIEN IK MIJN EDUCATIE VAN MIJN TROUWE MOEDER HAD ONTVANGEN, ZOU MIJN KARAKTER, GELOOF IK, VRIJ WAT BUIGZAMER, LIEVER EN BETER GEWORDEN ZIJN; IK HEB NU EIGENTLIJK ALTOOS VEEL TE VEEL OP MIJZELVEN GESTAAN; IK HEB TEVEEL MIJ ZELVEN OPGEVOED, IK LAAT MIJ EN FAMILLE WEINIG UIT, EN DOE IK HET DAN WEET IK OOK ZEKER DAT IK GELIJK HEB - KRIJG IK HET TOCH SOMS NIET - IK VERLAAT LAGCHENDE HET STRIJDPERK; OCH HEMEL IK VIND MIJZELF LANG ZOO GOED NIET EN IK VERZEKER U, DAT IK VEEL MET DAT HEER (MIJZELF) TE STELLEN HEB.
ZEKER BEN IK IN DE LAATSTE TWEE JAAR NOG AL GEBETERD, MAAR T'IS NOG GANSCH NIET IN 'T MINST NIET, NAAR MIJN ZIN. DOCH HOE MEER LIEFDE EN VRIENDSCHAP IK OM MIJ HENEN VERZAMEL, HOE LIGTER DE STRIJD MET MIJN VERKEERDHEDEN MIJ WORDT, GELOOF IK. DOGH WAARLIJK DANK U GOD MET EEN TOLLENAARS HART, HEERE IK DANK U - MAAR IK VERDIEN HET NIET! DAN ZIE IK HELDERDER DE NOODZAKELIJKHEID, DE VERPLICHTING IN OM ANDERS, MEER TE WORDEN, OP DAT IK ZOOVEEL NIET GANSCH ONWAARDIG ZIJ.
O GOD ZELF, HEB IK WEL EENS GEDACHT, BEHANDELT MIJ OOK ALS EEN BEDORVEN KIND...MAAR ACH, OOK ALS ZIJN VINGER MIJ EVEN TIKT EN VERMAANT, IS HET MIJ ALSOF ZIJN ROEDE MIJ PIJNLIJK TREFT - EN BOOS KIJK IK OP! EEN ANDERMAAL REDENEERDE IK ZOO: GOD HEEFT MIJ MIJN MOEDER ONTNOMEN, DAT IS: ALLES VOOR EEN TEDERE, GEVOELIGE ZIEL ALS DE MIJNE, WIER GROOTSTE BEHOEFTE DE INNIGSTE EN OPRECHTSTE EN LIEFSTE INTIMITEIT IS - DAAROM ZAL HIJ MIJ VEEL VERGEVEN, TOEGEGEVEN, GEVEN - MAAR EINDELIJK TOCH KOMT HET OOGENBLIK DAT HET HART BREEKT EN OVERVLOEDIGER WORDT IN TRANEN VAN DANKBAARHEID EN BEROUW DAN WEL IN WEEMOEDIGE VERRUKKINGEN EN ONGEPASTE VERWIJTINGEN EN REDENERINGEN - DAN
| |
| |
wordt de Strijd ligter! - dat gevoel is wel meestal te veel - en te ras - voorbijgaande, maar Goddank - niet meer zo heel zeldzaam. Dát heeft Uw laatste brief op mij uitgewerkt: Mag ik het vertrouwen aan Uw hart, - als den besten dank, dien ik U geven kan? - O wel Zijt Gij dubbel een vriend voor mij, die 't waarlijk is, dien ik waarlijk lief heb - niet alleen heb ik geschreid om U, - maar ik heb ook geschreid om mij zelven, dat ik voor zooveel liefde, zulk een kapitaal maar, zoo weinig renten geven kan!
O, ik moet oprecht zijn. Wees voorzigtig; verwacht en verlang niet te veel van mij; wel zal het mijn zoetste wensch, mijn vurigst streven zijn, zooveel voor U te wezen als ik kan - Aan mijn hart, mijnwil, mijn gevoel zal de schuld niet leggen..indien ik U niet kan opheffem, als Ge zegt en bemoedigen!
Ik - zelf, arm, buijig schepsel, moet zooveel steun en kracht zoeken, in vriendschap en liefde; daar is al meer dorheid in mijne ziel, dan Ge vermoeden zoudt. Als een mijner vrienden tegen den anderen zegt: o hij was gisteren avond zoo opgewonden..zal het antwoord zijn: Ga dan asjeblieft van daag niet naar hem toe, want dat is niet te houên; je wordt er naar van, al lagh je meê! Dat is uit het leven gegrepen!
Weet Ge wat ik overal zoek? - Rust, Rust voor mijn gedachten, mijn ziel, mijn gevoel; bevrediging; liefde, maar kalme liefde; vriendschap, maar een vriendschap, als Uwe, die míj en alles van mij, zoo terstond en zonder botsing begrijpen, voelen wil; die mijn gansche sympathie heeft - die, als Gij schrijft, God, voor U, voor mij schijnt geschapen te hebben.
| |
| |
Een vriendschap als die van U voor heeft ook haar heerlijke en poëtische zijde...maar die heerlijke poezij, geeft geen troost, geen lafenis; maar pijn en bitterheid! Uw gevoel voor hem is weg - schrijft gij! - Maar T'is niet waar; dát schrijft ge ook eenige paginaas verder. IK geloof ook niet, dat het ooit verdwijnen kan, in een ziel, als de Uwe; en al zal niemand iets weten van Uw smart, al renieert gij haar voor ieder; 't zal aan U worden bewaarheid wat de dwaze Salomo in Zijn hoogwijze spreuken zegt: Elks hart heeft Zijn eigen bittere droefheid.
Zeker is het heel hard, onverschilligheid te ontvangen voor innige liefde - ik heb er dezer dagen natuurlijk over gedacht - is het ook nog harder dan door iemand die men lief heeft, vriendelijk te worden behandeld en toch dagelijks gekwetst in onze heiligste principes, daar we eenmaal samen meê dweepten? --
Ik sprak van rust voor mijn hart. Maar geeft het geloof U dan geen rust? Neen, IK heb nog geen geloof, in dien zin, als ik het versta. IK heb veel godsdienstig gevoel - maar ook bij buijen en afhankelijk, dikwijls, van de menschen, die mij omgeven; van hun gezichten.
Zet mij tegenover Capadose. en ik zal spotten en profaneren; en toch zal ik er niets van meenen, want uit het diepste mijns boezems stijgt altoos een kreet naar God...Maar ik ben nog bij diegenen, die van verre staan. IK heb lief en hoop; maar ik heb geen algemeene liefde en geen ongeschokte hoop; want het geloof, in den zin van het Eenige, het Alles-; niets als het aannemen van eenige
| |
| |
waarheden, - ontbreekt. IK had mij zelven graag eens willen zien, tegen over hasebroek...Maar niet. Laat mij U even de hand drukken voor Uw: Daar hen je 'em! Gij weet wel, dat ik er gevoelig voor ben. Maar ik heb hem niet gezien; ik zou er ook te weinig aan gehad hebben; ik zou Hasebroek in die positie stellig niet bevallen zijn. En deze tegenstelling (na en weer minstens ik groet die menschen op straat, maar anders ken ik ze niet; wil ze niet kennen. Ware ik hen nu een visite komen brengen, dan had het een beetje geweest: A propos, ik vind jelui eigentlijk ontzaggelijk vervelend en wil liefst niets met je te maken hebben; maar ik ben nu maar zoo vrij je logé eens op te zoeken: jelui bent toch welopgevoed genoeg, om me niet aan de deur te zetten, hé? - Zoo wij leven zal ik Jonathan nog wel eens op geschikter tijd en gelegenheid zien.
Overigens, die vergadering van Christen vrinden en onvriendelijke Christenen is in vrede afgelopen en ze hebben elkaër niet bij de ooren gehad.-
Waarom zou ik in mijn journaal mijn indrukken niet zoo frisch weêr geven; als ik het een beetjen en detail uitwerk; die indrukken staan immers daar en blijven staan, in alle fleur; indien ik schreef: te Wolfheeze was ik gelukkig; en ik voeg er nu bij: ‘en ik at er lekkere pannekoeken’ - dan neemt dat de eersten indruk immers niet weg?- Nu zit ik tot over mijn ooren in 't werk voor den Stud. Alm! A propose mist Gij Uw potlood niet? dat ik heb meêgepakt en ik werk er meê, en ik vind het pliesierig-kinderachtig, niet waar? Maar t'is zoo.
Ik heb gloeijend veel te doen, en ik ben maar een dag of
| |
| |
vier in stad; in dien tijd moet de heele santekraam, achter den rug.
Zaturdag of Vrijdag ga 'k weêr naar Bloemendaal. Daar is ééne, die ik zeer lief heb, en van andere menschen, die mij omgeven, hoû ik nog al -
Lieve hemel! Wat heb ik nu nog veel te zeggen en te schrijven en hoe verlang ik weêR bij U te zijn, om al wandelende, te keuvelen, uren lang....daar is nog zooveel op en iń mijn hart! mijn leven in de laatste jaren heeft veel gehad van een roman en daar moet ik U ook nog zoo menig hoofdstuk uit vertellen, zoo t'eens te pas komt - nog een week vijf, vier - en dan! Créqui!. Maar ik vind ook nú nog zooveel te beantwoorden in Uw brief, dien ik van buiten ken - in's Hemels naam, dat moet uitgesteld tot de volgende week!. Ik kan, ik mag waarlijk niet langer. Toch nog even! ik schrijf nooit brieven als ik er geen pliezier in heb, of het moet plicht zijn, en voor zaken, maar ik ben soms in een bui om banale, gekke dingen te schrijven; al meen ik het even goed ernstig en hartelijk!. Toen ik U de laatste keer schreef had ik er behoefte aan maar ik kon niet schrijven, zoo als nu...Dat is mijn hart! en ik wil het U geheel geven zoo als het is.
| |
| |
| |
[23 augustus 1848]
Aan J.J.L. ten Kate.
Amsterdam, 23 Aug. 1848.
Weleerwaarde, ZeerGeleerde Heer.
Over eenige dagen ontvangt Gij mijne bijdrage voor Uw Almanak en ik vergoed, hoop ik, mijne slordigheid van verleden jaar. Ik moet het vers nog maar retoucheren en overschrijven; en zoo op 't oogenblik ga ik voor een paar, zegge acht dagen, uit stad. 't Is een verjaarsdicht (saai hè?) aan Mr.J.v. Lennep, een 100 verzen lang, in lange trochaeën, en twee jaar oud.
Ik heb toch nog al hoop, dat het U bevallen zal; aan dat vers heb ik mijn weinigje naam te danken. Pedant? Nee. IK beloof U, t'is nog al niet vervelend en niet ernstig en dat is wel goed in deze tijd.
Tot over een dag of tien. Daar moeten nog eenige...(luttele?) dingen in veranderd worden en 'k heb juist een uur geleden de permissie pas gekregen om het te laten drukken, want ik ben den ganschen zomer uit stad geweest en heb circa aan niets, dan aan de bloemen en aan de blauwe lucht gedacht. Hieronder mijn andres, want Uw laatste brief is mij pas een groote veertien dagen na datum geworden en heeft tot in het oneindige gezworven.
Met hoogachting
Uw Ew. Dw. Dienaar,
P.A. de Génestet
in verschrikkelijke haast.
| |
| |
| |
[26 augustus 1848]
Aan Kneppelhout.
Lett. Museum te Den Haag.
Amsterdam, 26 Aug. 1848.
Lieve, beste Vriend,
'k Zal U maar geen rekenschap geven van mijn gedurig heen en weêr trekken van Bloemendaal naar Amst. en van Amst. naar Bloemendaal. t'is niet bijzonder interessant: één ding spijt mij en hindert mij; dat al mijn plannen om U even te omhelzen zoo akelig zijn in de war gelopen; en ik telkens in plaats van U, dien 'K zoo zielslief heb, een nat pak heb opgelopen, daar 'k liever niets meê te maken heb- Om 4 ½ ga 'k weêr naar buiten, maar ik heb hier beter tijd om U wat te schrijven, en ik heb zooveel te schrijven.
Ik vervolg ergô mijn laatsten brief...
Onderscheid van jaren: Ja, ik heb 't wel gemerkt - maar niet in 't oog gehoûen; zoodat ik het ten laatste dikwijls geheel vergat. Indien k'U langer dan 8 dagen Memeer genoemd had, zou het een paskwil geworden zijn: dat kon ik niet: daar had ik U veel te intiem lief voor. - Of het mij enigszins gehinderd heeft? - Neen, neen en driemaal neen! het gaf mij een gevoel, dat ik niet uit kan drukken vertrouwen, kracht, geloof, iets dat mij goed deed; ik weet het niet; iets dat mij achting in boezemde - en toch niet beletten zou, U mijn malste geheimen te vertrouwen - en ik had er U liever om. Het geeft aan mijn gehechtheid een ernstiger, dieper, hooger karakter. maar wat ik ook zegge, ik kan het U toch niet duidelijk maken. Soms, als ik reeds zeide, zou ik het wel eens vergeten, als ik met u was...Maar alléén dacht ik er weêr over na...en mijn zwevende gedachten kwamen tot...zwevende resultaten, die ik -
| |
| |
zelf niet, in woorden, grijpen kan om ze U te laten betasten.
Daar krijg ik een pak - een droog pak, vast ter vergoeding van al de natte pakken, die k'in de laatste dagen gekregen heb - Ik zie, dat het van U is - ik ben aan 't lezen - even geduld! -
Maar lieve beste Kneppelhout! Zal ik U dan in 14 dagen tijds geen brief kunnen schrijven, zonder dat ik U telkens duizendmaal danken moet, voor allerlei groote en kleine zorgen, hartelijkheden, tederheden, heerlijkheden! - Vooreerst alweêr een brief! en uit Leiden, terwijl ge op reis in de drukte in de bezigheden zijt...Dan Uw boekjes, dan Uw gesprek met Beijerman! alles aan mij, voor mij, over mij: --
Ik dank U.---------
Uw vers aan Dory; mooije ideeën, maar eenige fatale regels - t'is jammer dat Ge op zekeren ochtend te Wolfheeze, toen k'U naar de trein bragt, zooveel met mij over Dory gesproken hebt - herinnert ge U?
Vanwaar die vreemde spelling? het andere gaat vanmiddag meê naar buiten. Mijn oog valt op de laatste regels van Uw brief aan Alexander: weet Gij ze nog? - Gij gaat lezen in 't Nut? Heerlijk! Claude Tillier, ik meen met U over hem gesproken te hebben; ik loop er meê weg - maar, t'is geen boek voor iedereen, en weinig geschikt voor Hollanders; de voorrede van. van....ik weet niet op t'oogenblik, is frappant. Maar ik moet nog eens heel op mijn gemak, met den man kennis maken. Ik las, tot nog toe, alléén op 't Museum, het een en ander.
Uw gesprek met Beijerman, heeft mij ijsselijk veel plaisir
| |
| |
gedaan, Heb ik U niet verteld van prof. v.d. Hoeven? Och, dan heb ik er zeker niet aan gedacht, want ik heb er meê te koop geloopen, in der tijd.
‘Mooije woorden...weinig gedachten - weinig diepte - mooije vorm!’ en wat harder uitgedrukt, in een zachter taal: un déluge de mots, sur un désert d'idées, Maar dat heeft hij niet gezegd. Zoo heb ik het vertaald, als ik 't vertelde. Het heeft mij niet bijzonder pijn gedaan. Ik stel meer prijs op 't oordeel van Gerrit de Clercq, dan vd Hoeven; de principes bevielen hém ook niet; Lamartine ‘had over zijn lappen moeten hebben’, en ‘de vrije volken, mochten niet vrij zijn en niet handelen’ - de koningen moesten ten hoogste gerespecteerd worden’ enz. dat heeft hij nu ook niet gezegd, maar het lag toch in zijn kritiek. Zonderling, dat de kritiek van Beijerman juist het tegenovergestelde was (en ongevraagd): hier en daar blijkt het, dat je nog geen volmaakte macht, over de taal hebt’ enz. lof, - vd Hoeven dweepte met den doorluchtigen val, van door Jufvr. Toussiant.-
Beijerman is de Draak die de lieve, kleine schoone bewaart, dat ze niet al te veel geprezen worde; Mensinga, de Ridder, met steek en korte broek. Beau trio...och neen,ik meen het niet, want ik hoû van allemaal en respekteer ze ook; meer misschien dan zij elkander.- 'k Heb van die dwaze verzen gemaakt dezer dagen voor den Stud.Alm.-
ze kunnen er maar even door, maar ze zijn noch plat, noch gemeen; gek en flaauw soms. Maandag kom ik weêr even in Amsterdam; Dingsdag ochtend ga ik naar Amersfoort; Woensdag en Donderdag blijve ik te Barneveld; ik ben schrikkelijk verlangend de van Borsselen's te zien en stel er mij
| |
| |
razend veel van voor...ik geloof niet, dat het mij tegen zal vallen.
Ik ga niet naar Groningen, maar heb volstrekt nog geen verder plan gemaakt. Van Mevrouw Hartsen hoor of weet ik niets. van Kees evenmin. Gij moet maar denken dat hij, iet of wat, een ongelikte beer is en aarts-slordig. Aan zijn hart ligt het stellig niet; dat zit, in 't dikke corpus, op de rechte plaats. Ik wil in September wel eenige dagen in Stad zijn, als ik Zaterdag en Zondag maar uit kan vliegen - en dan - hoe gaauw kom ik al weêr bij U,....maar o jé die Kermis!
Daar dacht ik niet aan.-
Ik drink tegenwoordig per dag, één kop koffij; anderhalf somtijds, om geheel oprecht te zijn; geen borreltjes, maar tusschen beide een glas madera; en rook veel minder cigaren; toch altoos nog een stuk of zes!....
Uw Boekenkamer - o, ik zie 'em; ik zie U, mij - ons.
Daar zal 't goed zijn |
'k Zal tot doorslaan, |
Daar zal 't zoet zijn; |
Wel in staat zijn; |
Daar de vriendschap, |
Maar wat punch, toch |
Enkel gloed zijn, |
Zou niet kwaad zijn; |
Daar de kagchel |
Tegen 't rooken |
Warm als bloed zijn; |
Zal geen raad zijn; |
Daar van comfort |
Als wij eenmaal |
Overvloed zijn; |
Aan de praat zijn; |
Daar de wereld, |
Zal 't voor slapen |
Aan mijn voet zijn, |
Wel wat laat zijn?... |
En de hemel |
En de klepper |
In 't gemoed zijn; |
Haast van straat zijn! |
God der Liefde, |
Saam te keuv'len |
| |
| |
Heere, doe 't zijn, |
Zal ons werk zijn, |
Laat die ure |
En 't genieten |
met wat spoed zijn, |
Zonder perk zijn, |
En met zangen, |
Daar we in liefde |
Blij gegroet zijn!... |
Beide sterk zijn;... |
|
Mocht mijn arm nu |
|
Maar een vlerk zijn (!!) |
Want ik heb ijsselijk veel trek even naar Uw Hemelschen Berg te vliegen, om U ‘Met tintlend oog en gloênde wangen’ te zeggen hoe pléisiérig ik die toekomst mij voorstel! En ik ben haast zeker dat de Hemel t'ons ook wel gunnen zal haar volop te genieten! Gij ook? Ja hé?- Ik ben, Goddank, niets of niets melankoliek van daag. Gisteren heb ik een zwarten dag gehad - Maar zonder eenige reden!
Uwe
o dat kan cautique geweest zijn! Een vrouw in --- 't Kan allebeî nog al vervelend zijn, dunkt me. foei! hoe dwaas! Ik heb hem dezer dagen ook geschreven, een lettertje maar; ik had zijne heel en al vergeten - het spijt mij; 't had nog al goed gestaan en hem plaisir gedaan indien ik er eens naar geinformeerd had.-
De fout ligt niet aan mijn hart voor hem, maar aan mijn memorie! en zijne
Daar heb ik ook niet aan gedacht! foei, wat 'en bokken! Ik ben woedend en razend en razend en woedend enz. op mij zelven.-
Ten Kate krijgt voor zijn Almanak Mijn Lied aan vLennep; ik heb het te druk om iets nieuws te maken; en ik sprak er vL. juist dezer dagen over; hij was aller liefst, maar o
| |
| |
zoo gek!- Van Uw reis, begrijp ik nog eigentlijk niet heel veel, want onder Uw brief staat een datum, zoo onduidelijk, dat ik niet weet, of 't 21 of 22 verbeelden moet. En Ge zijt toch met den eersten trein uit Arnhem gekomen! En Dingsdag of Maandag? -
O Dii Majores! onder 't droogen van 't vorige pagina is er een licht opgegaan, voor mijn stomme Ziel! Een licht, als een bliksem! Daar gaat om 11 uur een trein naar den Haag! Ik zweer U, dat ik 't niet wist. Ik dacht, dat er geen stoomde voor half vijf. Ongelukkig schepsel, dat ik ben! waar is mijn hoofd? waar was het en waar mijn gedachten? Wat had ik zonder de minste moeite Dingsdag om 11 uur aan de Holl-Spoorweg kunnen komen - o laat ik er maar niet meer om denken! Want ik zou vrij wat woedender worden op mij zelven, dan S.J. op dien scheelen Laarman!-
Lieve Vriend, ik was zoo geregeld begonnen, met al het beloofde in mijn vorigen te ontwikkelen, maar ik ben zoo over allerlei aan de praat geraakt, en de Tijd is zoo omgevlogen, dat ik niet weêr op mijn chapître van 't begin komen kan. t'Is Uw schuld; Uw pakje heeft mij aan 't babbelen gebragt. Zoo gij wat interessanters verwacht had, ik wasch mijne handen in onschuld - en heb mij onder 't schrijven perfekt geamuseerd, zoo Gij eenige scènes wilt uitzonderen, die ik U met moeite beschrijven zou. t'Is zoo vergegaan, dat ik in mijn eenzaamheid voor mij zelven gekleurd heb - ik voel het nog.
Die lieden van de liedertafel schijnt een liederlijke troep: laat ze op liederen! Komt Ge veel aan de Tent?
Als 't geen mooi weêr is, vinde ik het daar nog al somber
| |
| |
is het niet? - De Spektator is deze keer niet bijzonder aardig: maar hij heeft altoos voor mij iets prettigs. Dat Stuk van Schneevoogt. in de Gids, vind ik fiksch. De liedjes van P. Bogcheljoen. zijn mooi, dunkt mij?
‘Anders is er wel weêr eenig nieuws tot schrijven door U bij mij opgewekt’.
Ik bewaar het beste voor het laatst, die woorden hebben mij verrukt, omdat ik weet dat Gij 't zoo oprecht meent! Ach, laat mij tien tellens trotsch wezen! A propos, kunt Ge niet wat later in 't Nut lezen, als ik er weêr bij kan zijn? Ik heb daar straks heerlijk! - geschreven, zonder er aan te denken. beroerd had het moeten zijn; och lees s.v.p. een 14 dagen later, zoo 't zijn mag! --- ik scheur mij los. Zoo 'k Maandag een kwartier tijd heb, schrijf ik U een kort woord, maar reken er niet op.
Aanst. week kan ik niets beloven. daar zal niet veel van keuvelen komen. Groet hartelijk de Uwe en wees zelf in den geest duizendmaal omhelsd van
Uw te hart. liefhebbende
P. de Génestet
P.S. Ik lees nooit
een brief over; wel, die
ik van U krijg; maar mijn
eigen niet, Adio!
| |
| |
| |
[31 augustus 1848]
Lett. Museum
Aan Kneppelhout.
Deventer 31 Augustus 1848
s'avonds laat.
Hartelijk geliefde Kneppelhout,
Ik ben hier ‘voor mijn pliézier’ maar t'is vervelend. Dingsdag ochtend sints zes uur uit Amsterdam en nog geen oogenblik rust! 't Staats-Examen is magnifiek afgelopen voor mijn kenissen en vrienden. Kees Hartsen was perfect. Een heerlijke dag te Apeldoorn, aan 't Loo gepasseerd, en een magnifieke tour door 't Soerensche bosch maken de landerigheden van mijn kortstondig verblijf te Deventer goed. Ik ben op reis met een allerknapst en liefst neefje, die zijn Examen gedaan heeft, en nog al amusant is, maar die graag Prof. van de Willigen, hier ter stede, op wien hij 't bijzonder begrepen heeft, eens wou bezoeken - t'is mij wel - ik zal me morgen ochtend amuseren met slapen en een tapijtfabriek zien.
's Middags ruk ik op naar Zutphen en dan naar de Steeg of naar Velp. Maandag kom ik waarschijnlijk op Duno; zeker zou ik een paar dagen of een dag bij U - en passant willen doorbrengen-indien ik alleen was; nú zal ik U waarschijnlijk niet meer dan een visite komen maken, ik zeg waarschijnlijk, want t'is mogelijk dat ik naar Cleef ga - en niet naar Duno. Neem het mij niet kwalijk, dat ik het u schrijf en zeg naderhand niet, dat ik U zoo iets niet had mogen schrijven, indien ik dat niet zeker wist; zooals met het lettertje dat ik U tegen Dingsdag beloofd had - Mijn Waardste! het was mij onmogelijk, en indien ik U dat zeg, kunt Gij het geloven. Uw brief kreeg ik Maandag avond half twaalf en ik had den ganschen dag van 's morgens af, toen
| |
| |
ik in stad was gekomen, visites en commissien gedaan - ik was half dood en moest voor zes uur weêr op! Dien brief zal ik beantwoorden, zoodra ik weêr wat rust heb; - ik dank U, voor zooveel ernst, bij zooveel vriendschap.
Uw potlood heb ik meêgenomen omdat het Uw potlood was; de preêken van Borger heb ik niet.
'k Had u aan den spoorweg graag even gezien, al hadden we ook geen woord kunnen spreken - maar Gij begrijpt niet, dat iemand zoo iets voor U doen kan!
Lieve Kneppelhout, dan kent Ge mij nog niet - of liever Gij weet niet, wat gij zijt voor mij, en wát ik voel voor die ik liefheb, als U - weinigen zeker!
Hebt Gij vergeefs gewandeld van daag - zoo moog het mij troosten dat het zulk heerlijk weêr was - Prof. Rijke heb ik even gesproken op 't Staats-Examen of naderhand met een ‘dag professor’. Ik kan niet zeggen, dat hij een prettige impressie op mij maakte - ik had het ook die oogenblikken te druk met veranderen; anders had ik met hem graag eens over U gepraat; de jongeluî hebben nogal zoo tamelijk het land aan hem. Ik kan van den winter wel eens kennis maken - niet waar?
Met Kees heb ik gesproken over U, maar stipt in het oog gehouden, wat Ge mij verzocht had.
Deze brief is een prul, maar ik kan 't niet helpen; mijn pen is slechter dan de Uwe. Nog drie weken en wij kunnen weêr een poos samen zijn - is 't niet? - Wij zullen nog meer keuvelen dan vroeger.
Vaarwel; ik omhels u van verre; Groet de Uwen en geloof
| |
| |
mij steeds
Uw U hartelijk liefhebbende
P.A. de Génestet.
ik lees dezen niet
over. Gij gaat
Maand. of Dingsdag
niet naar Amst. of zoo wel?
| |
| |
| |
[1 september 1848]
Aan J.J.L. ten Kate
Deventer 1 Sept. 1848.
Weleerwaarde, Zeer Geleerde Heer,
Hierbij het beloofde lied. Zoo als ge ziet, ben ik nog aan 't zwerven; ik heb hier nog den een en ander te spreken, maar vertrek morgen naar Cleef, denk ik. Daar blijf ik een paar dagen, en keer niet voor 7 Sept. naar Amsterdam. Wilt Ge mij dan s.v.p. de proef zenden, die ik U terstond terug hoop te kunnen bezorgen? Een vijf en twintig afdrukken van dit vers, vertrouw ik, dat Ge mij niet weigeren zult. Indien Gij er nog een paar noten bij nodig oordeelt, zoo schrijf mij een lettertjen. Ik had graag het antwoord van van Lennep op dit vers ook eens laten drukken, want het is gloeijend lief en aardig - Maar 't zou te pedant gestaan hebben en men mogt eens denken dat ik het om mij zelven gedaan had. Van L. had het stellig goed gevonden, maar 'k wil het volstrekt niet vragen, noch gaarne gevraagd hebben,
- Nú niet en nooit! -
Graag zou ik wat met U keuvelen, maar ik heb waarlijk geen tijd. Geloof mij, met hoogachting -
UEd. Dw. Dienaar
P.A. de Génestet.
adres: Weleerw. Zeer Geleerden Heer,
Den Heere J.J.L. ten Kate
Predikant
te
Almkerk.
| |
| |
| |
[9 september 1848]
Lett. Museum
's-Gravenhage
Aan A. Kruseman
Amsterdam, 9 September 1848.
Lieve Vriend,
Inliggende is voor U gekomen en ik twijfel niet of de toezending zal U aangenaam zijn. Dingsdag Avond ben ik met ons Studentjen geretourneerd, na allerprettigste dagen met hem te hebben doorgebracht.
Hij is niet meer tipsy geweest, maar woû het wel.
Gijl. amuseert U vast goed? Ik werk zeer veel en ga zooveel mogelijk naar Déjaret, die de stoutste verwachtingen surpasseert. Dond. ben 'k er met Mama. geweest. Hoe jammer, dat Gij die tour naar Apeldoorn niet hebt meêgemaakt - zoo iets moois kunt Ge U niet verbeelden! Maandag heb ik onzen Bay aan Kneppelhout gepresenteerd en met hem den dag doorgebracht op Hem.Lustoord - Dingsdag was ik met Steven de Clercq te Arnhem. Nu amuseer ik mij ook nog al. Visch-je prettig? Zijn er te 's Graveland ook socialisten? Is Henri nurksch of gaat het nu wat beter? Groet Suze van mij en wees zelf hartelijk gegroet van
T.T.
P.A. de Génestet.
in haast
Monsieur Alex. Kruseman
Jagtlust
's Graveland. p.f.
| |
| |
| |
[14 september 1848]
U.B. A'dam
Ei-1a
Aan Gideon de Clercq
Dond. 14 Sept. 1848.
Beste Gideon,
Er zou een feestje geweest zijn; vEeghen was bij mij geweest, om mij te vragen; ik was niet t'huis; ze hebben hem gezegd, dat ik waarschijnlijk niet zou kunnen, wijl Kneppelhout bij mij was. Ik hoorde van middag van vEeghen, toen 'k hem zeî, dat ik wel komen zou - dat hij het maar had uitgesteld, omdat hij dacht, dat we niet kompleet zijn zouden; - 't spijt mij vreeselijk.
Gij ziet dat het dus noch oubli noch brouillerie is. Misschien zie ik U nog van Avond. Steeds de Uwe
P.A. de G.
Dond. 14 Sept. 48
| |
| |
| |
[24 oktober 1848]
Letterk. Museum
's-Gravenhage
Aan Kneppelhout.
Amsterdam 24 October 1848.
Liefste Kneppelhout,
Indien Gij en de Uwen welvaren, - ik ben quite weêr beter en gezond. Wel moet ik mij nog verschrikkelijk menageren met allerlei dingen, of de pijn komt weêr om - maar dat gaat me nog al goed af.
Vrijdag, toen ik van U afscheid had genomen, heb ik weêr eenige leelijke oogenblikken doorgebracht; ik was zoo benaauwd, dat ik niet wist, waar 'k heen moest, even na t'innemen van mijn poeder, waarvoor 'k naar huis was gegaan. 'k Heb later bedacht, dat ik zooveel koffij had gedronken, en sints drink ik maar heel weinig - t'is een lesje geweest. Voorts heb ik nog al veel thuis gezeten; mij Vrijdag avond perfect geamuseerd op 't feest bij de Clercq, waar van 'k U gesproken heb; Zaturdag in de Vaudeville, enz. 'k Ben al aan het einde van den 2den Zang van mijn speech. en 't wordt heel gek, en t'amuseert mij bijzonder - Maar ik heb dat Chineesch idee laten waaijen. Van waaijen gesproken, ik woû dat het natte weêr eens in een flinken storm wegwoei; 't zou vrij wat gezonder zijn; t'is nu om de koorts te krijgen als men niet oppast; - die verleidelijke zoelte, die aan alle heertjes de jassen ontrukt, even als Potifars huisvrouw, de jas aan den kuischen Jozef ontrukte - de vergelijking deugt niet, want Potifars vrouw was alles behalve zoel. Pardon voor mijn flauwiteit, maar 'k heb collegie gehouden tot 4 uur van middag (van 3 uur af) en nu ben 'k niet in staat, iets
| |
| |
ernstigs te doen. 'k Heb mij Vrijdag perfekt geamuseerd; we zaten daar zo pliesierig op dat canapeetjen in dat lieve tuinkamertjen! Ik snak er na u in Leiden. te komen zien! Ge hebt er geen idee van hoezeer ik, van U gescheiden, toch met U leef, omga, spreek, handel - t'is zoo aardig, zoo heerlijk, zoo intressant, dat Zieleleven! Ik verveel mij zelden - tegenswoordig; - ik voel mij nog al gelukkig en ben zeer tevreden - als 'k maar niet in de Opera behoef te zitten, - maar dat hangt van mij zelven af.
Hoe staat het met de reis naar Hattem? Ik heb idee, dat Gij verkouen zijt; t'is maar een los idee.
Dagelijks wil ik Kees. schrijven, maar dagelijks ook verwacht ik hem hier - en daarom stel ik het maar uit. Zaturdag of Zondag schrijf ik U weêr maar zeg mij, moet ik den brief dan niet naar Leiden zenden of - naar Hattem?
Van de week krijg ik toch zeker eenige letteren van U - niet waar? -
Groet Uwe Vrouw hartelijk - (Jufvr. van Eelden is immers weg? en geloof mij steeds
Geheel de Uwe
P.A. de G.
Dingsdag Avond
in haast
P.S. Mijn brief heeft niet veel om t'lijf; maar t'is ook alleen om U te zeggen, dat mijn lijf gezond is en mijn Ziel op t'oogenblik ook nog al.
Adieu.
Wat is uw stuk over Stratenus gloeijend mooi!duizendmaal
| |
| |
dank! t'is mij of ik er u liever om heb.
De Zwarte Tijd bevalt mij wel, maar minder; ik schrijf u nader.
Den Heere J. Kneppelhout
op den Huize den
Hemelschen Berg
nabij
Arnhem
| |
| |
| |
[27 oktober 1848]
Letterk. Museum
's-Gravenhage
Aan Kneppelhout,
Amsterdam 27 October 1848.
Liefste Kneppelhout,
Weinig maar uit een goed hart. Uw brief heb ik in beteren welstand ontvangen, dan toen ik u schreef. Alleen heb ik nog hinder van schromelijke maagpijn. Als ik niets gebruik gaat het heel goed, maar na t'eerste en tweede ontbijt, aan 't diner na 't soupé allerberoerdst.
Ook eet ik bijna niets, even als Gij van den Zomer, maar t'is een pijn, die een mensch vervelend maakt en 't hem overal doet zoeken; - nergens vinden.
- Zaturdag heb ik mij bij Charles Bernard, (DéjaZet. nogal tamelijk verveeld; 't was door het gemeene heen, en ik verheugde mij geen Dame te zijn. Donderdag zal ik voor uw plaats zorgen; als ik wèl en lustig ben ga 'k meê; ik denk het wel, maar beloof niets. De tweede trein naar 's Hage gaat 11 uur 15 min. Waarom hebt Ge mij niet gemeld, waar Gij denkt af te stappen, want aan de stations zult Ge mij, tot mijn spijt, niet zien. Meld het mij in Amst. met een regeltjen; ik kom U dan s'Avonds als Ge uit de Haag terug zijt, uw plaats in de komedie brengen en zoo ik kan U afhalen om meê te gaan. Is het goed? Op de kollegies wordt nog niet gestookt; Gij begrijpt dat ik er hartelijk voor bedank in de koû te zitten. Voorts heb ik het met die dingen van 't jaar vrij wat makkelijker dan ik gedacht had; nu zullen we eens veel uitvoeren! Lieve Hemel! ik heb Donderdag Avond Redaktie-Vergadering, druk en gewichtig. Ik zal er niet af kunnen, maar ik kom er niet om half
| |
| |
zes - dàt zal wel waar zijn. Ik heb gemerkt, dat ik mij nog al goed menageren kan als ik wil, nu, met mijn maagpijn; ik drink geen thee en bijna geen koffij - begrijp de Sacrifice! Ik die (Gymnasium - ni non possum vivere sine - te Zie Vossius Gramm. Goddank, dat het rooken mij niet hindert!
Ik heb geen haard - dat kan niet op mijn kamer - maar 'k heb een delicieuse kagchel - een turfjen - een houtjen - en ik heb hier een Andalusische temperatuur! - (Ai, wat een pijn in de maag!) t'Is nu half zeven; wat zal ik doen van avond? Verstrooijing is mij nut. Kruseman krijgt geen groenen, en dat 's anders, als een balletje, bij de thee, zegge smerig. Ik voor mij, behandel mijn groenen, als bedorven kinderen; 't zijn lieve Jongens - en ik vind het schreeuwend laf. Donderdag spreken we af, voor Vrijdag; ik heb nog geen plannen gemaakt, want ik beantwoord uw brief, als 't ware op staanden voet. Ik hoop, dat wij nog gelegenheid zullen hebben, wat te praten. Ik ben heel wel gestemd anders - altoos, als ik maar niet eet, en wat om handen heb. Ik steek een lekkeren cigaar uit een pas gekocht zakjen op, ik snijd het zakje door midden en zend het U voor alle securiteit - nu wasch ik mijn handen in onschuld als Gij U in de treinen vergist. Hoe vaart de Duim van Mevrouw en het billard van de witte Poort? Zijt ge braaf sentimenteel, met Muiswinkel, op Uw interessante boschwandelingen? 'k Had er toch wel eens bij willen zijn. Ik heb nog niet aan Kees Hartsen geschreven, ik wacht een inspiratie. Zondag ben ik in stad gebleven enkel ‘heele lieve visites’ gemaakt. Groet s.v.p. als ze bij U dineren Mr. en Mevr. Böthling van mij - weet Ge wel, dat
| |
| |
ik hun geen afscheidsvisite gemaakt heb? - 't Gaat mij door 't hart. Maar ik merk uit uw brief, dat Gij Vrijdag misschien in Amst. zult blijven - zeker, hoop ik. Om half twaalf ben ik tot uw dispositie, tot s'avonds 7 ure. Mijn brief is langer geworden dan ik dacht - maar niet erg intressant - neem mijn keuvelen voor lief! Groet, die Gij lief hebt en geloof mij zeer bijzonder liefhebbende Uw
P. de Génestet
Ik moet U nog eens zeggen waarom ik zoo in - veel van U houd, en hield reeds voor ik U intimer leerde kennen; - ik moet U nog spreken over mijn gevoel omtrent ons onderscheid in jaren (wees, bij voorraad gerust, t'is nogal heerlijk) - ik heb u veel te schrijven over mijn toekomst; ik moet U antwoorden op uw idee, dat ik zoo ontzaggelijk veranderen zal in, ontelbare alia!
Nu nog heel eventjes! ik let bij brieven, vrinden-brieven meen ik, nooit op den vorm; Gij hebt er mij nú opmerkzaam op gemaakt; anders had ik bij Uw brief niet aan het woord vorm gedacht; - lieve Vriend, Uw gantsche vriendschap voor mij is harmonie en sympathie.
Gij zult er bij mij toch niet op letten? Ik klad er keuvel maar zoo wat, èn wat staat - staat. Mijn brieven zijn geen verzen als 't Penningske der Weduwe of Louise de Coligny.'t zijn feestgezangen, daar ook wel van buffelen in komt..Gij wilt mij wel hebben zoo als ik ben - en dàt doet mij goed te weten.-
Mijn hartelijke groeten aan Mevrouw, enz. enz.
Hoe bevalt Rochussen U? Hoe moet ik toch eindigen? -
| |
| |
Schrijf mij vooral wanneer Ge hier op de Tentoonst. komt; ik haal u dan af aan den treinen blijf met u den ganschen dag...
Vaarwel! Ik heb U lief
P.S. ik lees nooit een brief over.
P.A. de Génestet.
| |
| |
| |
[6 november 1848]
Verz. Mej. Dr. M.G. Kluit
U.B. Amsterdam
Ei-1b
Aan G.J. de Clercq.
6 November 1848. Maandag.
Amice Gideon,
Hoe gaarne ik van avond de representatie van Atticus zou willen bijwonen, ik mag s'avonds niet uit, en heb gisteren ook den gantschen dag t'huis gezeten. Ik begin nu weêr een beetjen op te knappen, maar Willet komt nog dagelijks. Vraag of Steven Donderd. middag, als het goed weêr is, met mij gaat wandelen? De bedoelde contanten zijn bij mij in goede bewaring en ten einde de praatjes in de wereld te helpen, zal ik die afdoen binnen zeven dagen - maar niet van avond, al kan het mij niets schelen. Verder zal ik nog eens over Atticus denken, maar ik heb er nietmachtig veel meer meê op. Ik verzoek U mij des wegen niet scheef aan te kijken - want ik verbeeld mij, dat ik gelijk heb.
Doe s.v.p. mijn hartelijkste groeten aan allen en geloof mij steeds,
Uw U hartliefh
P.A. de Génestet.
vh
Maand. 6 Nov. 48
In handen.
| |
| |
| |
[8 november 1848]
Verzameling
H.v. Hasselt-v. Rees
Aan A. Gildemeester
8 November 1848.
Beste Adriaan,
Het heeft mij gisteren schrikkelijk gespeten, dat ik u zoo moest laten staan, maar Ge weet wel, wie er in 't rijtuig zat en ik mocht niet in de lucht blijven staan! Ik ga niet hit van daag, om die beroerde nattigheid. Komt ge van Avond een kop thee drinken?
Ik ben veel beter, en verlang er ijsselijk na weêr een uurtje met je te praten.
Steeds Uw
P.A. de G.
Vanhuis.
8 nov. 1848
| |
| |
| |
[9 november 1848]
Letterk. Museum
No. 9
Aan J. Kneppelhout.
Amsterdam 9 Nov. 1848.
Beste Vriend,
Goddank het is mooi weêr en helder koud, vivat, floreat, crescat! Ik ben er woeijend meê in mijn schik, want ik versufte op mijn kamer en nu hoop ik van middag te wandelen tot ik er bij neêrval; om mijn vunze kamer- en purgeerkleur te verliezen! Het gaat beter met mij, veel beter. Maar k' ben nog niet gansch in orde; ik heb nog zooveel rare gevoelen en ben na t' eten zoo onpleisierig. Intusschen heb ik groote veranderingen in mijn leefregel gemaakt; bij tijds op, zeven uur! om acht uur zit ik aan 't werk, na fatsoenlijk en niet met één reep, ontbeten te hebben; veel op mijn kamer, weinig uit enz. ook zal ik levertraan gaan slikken, - ik wil. Dank voor Uw brief; Kees is nog even een uurtje bij mij geweest; ik vond, dat hij er lang niet goed uitzag en weêr bol is geworden. Nu, over 't Haagsche plan. Ik neem U kwalijk, op mijn manier, 't geen wil zeggen, dat ik het lief vind, dat Gij voor mijn ambitie en glorie zoo bezorgd zijt - ik woû niets liever dan dat Gíj bijdragen deedt!
Maar ik had S.J. verzocht mij nog een poosjen over den Avond te laten disponeren; wijl ik niet uitmeten kon, of mijn speech ook wat lang zou worden, zoodat ik die in tweeën moest lezen, om mij zelf niet al te veel te vermoeijen. Het ding is nu op een oor na gevild; ergo kan ik U wel in t' oor fluisteren, dat het eilaci! een vette 700 Alexandrijnen lang is. Hoe moet het nu? -
| |
| |
Ik zal 't heel langzaam dienen te lezen; anders is het veel te ingewikkeld om begrepen te worden - en, naar alle waarschijnlijkheid zullen ze nog al tamelijk lagchen, dat ook nog ophoudt en míj wel eens dwingen zal op te houden. Mag ik U eens nader schrijven hoe het er meê zit? IK kan niet helpen, dat het zoo lang is geworden; alles, alles, geeft mij stof - niets is mij vreemd of te vreemd. Uw laatste brief bijv.
Couplet 85.
De dorpsklok slaat - hoe laat? Te Deum, kwart voor tweeën!
Het uur der Liefde naakt en t' eind der Liefde weeën;
Hij spoort zijn ros, hij vliegt, o toef mij zoete Bruid!
Zijn hart slaat in galop en bonst en klopt, zoo luid
Als - Ja als wat? - Als 't hart des Sprekers, op den Vierden
Van Slachtmaand jongstgeleên, toen Hollands wimplen zwierden,
Van Toren en Paleis, toen bij der klokken luijen
De nieuwe Grondwet werd verbroddeld, van de puijen
Van 't Raadhuis: Natte dag! toen Hollands brave Zoon
Zijn plicht en roeping heeft vervuld, den Burgerkroon
Verdiend! - die Roeping nu, is door het slijk te sjouwen,
Verstopt te zijn in 't hoofd en krimineel verkouên. etc.
Ik had er voor de rariteit bij kunnen voegen dat het van u gestolen was, en dat ik dol van u hield. Ik heb de vLenneps niet gesproken, maar Uw handelwijs met Holland vind ik een beetjen kras en 'k zou het niet gedaan hebben - schrijf mij s.v.p. eens van wien dat vers is in jonckbloets Physiologie: ‘de Glimworm Victor Huig, het puik
| |
| |
der Caprioles?’
Wolterbeek is ontgroend; het moet goed staan; 'k had niet het genoegen hem te zien; ik heb gruwelijk het land aan die visite. Wat is dat versjen van Houssaje mooi!
Ik heb les Pigeons de la Bourse willen vertalen, maar dat is krak-onmogelijk, o, Hemel, de lucht begint weêr te betrekken! ik word naar. Is uw gang nog altijd even lang - wat zal t' er koud in zijn met die nattigheid! Ik ril, als ik maar even door 't huis loop. Nu ben ik delicieus. Beterschap met alle mogelijke kwalen, die Gij in Uw positie van Hollander, op t'oogenblik waarschijnlijk zult hebben. Groet 1000 Uw lieve vrouw. Omhelsd zelf van
Uw U hartelijk liefh.
P.A. de G.-
Adres: Weledelgeboren Heer,
Den Heere J. Kneppelhout,
Rapenburg,
Leiden.
| |
| |
| |
[22 november 1848]
Lett. Museum
No. 10
Aan J. Kneppelhout.
Amsterdam, 22 Nov. 1848.
Liefste, beste Kneppelhout,
Ja ik heb een allergelukkigsten dag gepasseerd, vol liefde, vol hartelijkheid, vol souvenirs, vol heerlijks en zaligs, - en in een delicieuse dankbare stemming! Geen cadeau kon mij bijna welkomer zijn dan het uwe - vooreerst, omdat ik U zoo liefheb; ten tweede, omdat ik dol ben op platen, ten derde wijl 't Lamartine is en gij over hem geschreven hebt - enz.
Ik ben dol op platen, en niet alleen quâ platen - maar ziet ge, mijn muren langs hangt geen stukje papier, dat mij niet ontzaggelijk dierbaar is en voor geen goud te koop! ik kan mijn oogen niet op - of omslaan - of ik ontmoet een souvenir. 'tZij, uit mijn leven, mij eenige scène herinnerend, 't zij van vrienden, die mij liever steeds worden - weinige treurige souvenirs zijn er bij, maar ook dié hebben hun charmes!
- Ook zwelg ik van morgen op mijn kamer, in een atmosfeer van geluk! Dank voor Uw wenschen! trouw en dierbaar! o gij spreekt niet tot een doove, liefste Vriend; - als ge mij ontmoet, zult ge mij veranderd vinden; - ik voer krijg en strijd; ik wil baas zijn en mij niet laten verleiden, donderen, ringelooren door mij zelf! Ik zal zorg dragen voor mijn gezondheid, kalm zijn en verstandig. Ik heb ook een lesje gehad mijn Waardste, en dat is de rede geweest, dat ik U in zoo ongewoon langen tijd niet geschreven heb; - ik woû u niet ongerust maken, en hadde ik U geschreven, dan
| |
| |
ware het mis geweest: Juist heden een 14 dagen geleden is dat begonnen; de zenuwen hebben mij onuitsprekelijk doen lijden; ik zag er uit, ingevallen, bleek - ik voelde mij zoo of ik dood ging, iederen oogenblik; alles was mij te naauw en te eng; alles walgde mij en verveelde mij; ik had een onbeschrijfelijken angst over me; men maakte zich woeijend ongerust, ik het meest; ik kon niet alleen zijn en wat ik deed of niet deed - mijn gejaagdheid en malaise werd erger en erger - Vrijdag ochtend heb ik eindelijk wat lucht gekregen - want ik stikte. Ik heb gehuild - o zoo gehuild, een paar uur lang - het barstte op eens los, hoe goed ik mij trachtte te houden, s'ochtends aan den ontbijt. Willet kwam om 10 uur; - hij was allerhartelijkst en deelnemendst; en stelde mij volmaakt gerust, - hij woû me op reis zenden, maar dat ging niet, bij nader inzien met de koû; 't was nerveuze hypochondrie, reactie van opgewonden dagen - jaren! Verstrooijing, versterking moest ik hebben: Mijn constitutie was anders zoo perfect, zei hij, dat ik alle reden tot dankbaarheid had - maar hij begreep wèl hoe die nerven mij 't land aanjoegen. Ik gebruik nu Ezelinne melk, s'ochtends, bouillon, 's middags amori-root 's avonds - Vreeselijken hinder had ik van kloppingen in den rug - alles zenuwen, daar ik mij volstrekt niet ongerust over had te maken - maar alleen bedaard voor moest zijn. De dood van Mevr.'s Jacob heeft mij ook geen goed gedaan. Ik was zoo, weet Ge, dat ik nergens kwam om toch vooral geen nieuwtjes te hooren, die ik mij à tort et à travers aantrok! Maar na een heel verstandig gesprek met Willet en Papa - ben ik mij heel verstandig gaan gedragen, en heb mij verschrikkelijk tegen
| |
| |
mij zelven verzet! Mijn stemming is nu weêr zoo goed - ja beter dan ze immer geweest is, en ik dank er God voor, dat Hij mij heeft doen lijden, want niemand kan ik zeggen hoé nuttig het op mij gewerkt heeft: ik ben nu bedaard, opgeruimd, vrolijk! Maar dat kloppen in mijn rug gaat nog niet veel beter en Willet zegt dat ik er nog wel meê kan opgescheept zijn totdat ik eens in de zee heb gesparteld! 't Houdt wel op bij pauzen, maar er moet niets gebeuren of - nous v'la - 't gaat weêr aan 't bonzen: Gisteren toen ik Uw cadeau, Uw vers, Uw brief kreeg! Nu daar had ik wat kloppingen voor over.
Wat mij het meest helpt is de raad van mijn Doctor, om iederen avond een groote spons vol koud water stijf tegen mijn rug te persen! Bliksem, dat kan je zoo voelen, dat versterkt. Maar t' is anders een koude beroerde expeditie, en 'k sta er wel eens bij te trippelen; - ik mag eigenlijk niet veel uitvoeren, maar 'k heb zoo'n lust in 't werk tegenswoordig, dat ik toch het niet laten kan. Prof. vd Hoeven is allerliefst voor mij - en iedereen. In huis ben ik o zoo gelukkig! - Mijn ‘Caprice’ is af, 800 Alexandrijnen! o dii majores! die twee coupletten zijn er uit; - ze stonden er ook nog niet in. Ik had ze eerst willen behouden en er bij zeggen, dat het gezocht was, maar 'k heb er nu iets anders voor in de plaats.
Ik woû nu maar graag gaauw lezen en heb van den B. geschreven of ik het niet op half Dec. verschikken kon. Maar ik heb nog geen antwoord. Het vers zal u soms bevallen - en somtijds niet - ik kan het niet helpen: 't Romannetjen is heel lief er in, ik vind het ten minste: Daar is mij Fl 125.- voor geboden - maar ik heb nog niet toegeslagen. Papa is er erg meê in zijn schik en raadt mij de uitgave
| |
| |
aan; ik wacht uw oordeel, als ik het gelezen heb. t' is niet serieus; t' is gek; maar het fonds is toch ernstig en de moraal is Catsiaansch.
Verl. Zaturdag was er diner bij de Clercq, ter eere van Steven, die jarig was; Gerrit was heel lief en ik houd toch wel van hem. Als ik in Leiden kom breng ik U mijn vers, bij die gelegenheid, meê.
Maar wanneer? - Hoe duchtig ik er naar verlang, nog niet. Ik woû mijn Ezelinne melk graag één maand zonder eens overslaan gebruiken; ik voel, dat ze mij goed doet; dan kan ik wel eens een paar ochtenden overslaan, maar langer niet; van Vrijdag tot Maandag. 't Heeft Ds. van Marken, mijn vriend, ook zoo geholpen voor zijn zenuwen; hij deed het ook voornamelijk voor zijn borst - ik niet hoor! - want Willet zeît, mijn borst is patent en mijn ademhaling magnifiek.-
Uw aanmerkingen op mijn Louise stem ik toe, op de eerste na: Het woord Moeder, kan, mag, zal nooit bourgeois zijn, al sprsak je van een keizerin!
Dat sluimren en waken is eminent gek. Waarom is (?) Uw vers is lang genoeg. Ik vind dat vLennep zich perfect heeft gedragen, met Holland - tegenover U, namelijk. De Aurora is hier in de stad nog niet te zien; t' is de schuld van Bakker, die treuzelt met het verzenden. ten Kate's versjes bij die Draakelîn zijn mooi, als ge zegt - heerlijk! - maar ze worden er in t' algemeen, niet voor gehouden; hoe 't komt, weet ik niet.
Ik heb mij gisteren schrikkelijk in mijn duim gesneden, in mijn enthousiasme. Over Uw rol, dien ik even voor t' eeten
| |
| |
vond.
Ik had met dàt bloed in mijn journaal kunnen schrijven hoe lief ik U had - Dat deden ze immers in de zalige Middeleeuwen.
Die standjes te Leiden zijn dwaas; er zijn er wel een paar honderd, geloof ik, de (die) ze op zoo'n manier weg konden sturen en met meer regt nog. Ik heb medelij met de - aanklagers en de Professoren.
Uw arme Vrouw! Dank haar duizendmaal voor haar hartelijken wensch; ik hoop dat zij cito cito weêr hersteld mag zijn, want al is het niet gevaarlijk, t' is meer dan onpliesierig! Mijn beste wenschen en groeten.
Dag, liefste Kneppelhout - blazeer U nimmer op mij noch mijn brieven, (foei hoe ondeugend!) en geloof mij immer
Uw U zeer hart.liefhebbende
P.A. de G.
| |
| |
| |
[27 november 1848]
Letterk. Museum
No. 11
Aan J. Kneppelhout.
Amsterdam, 27 Nov. 1848.
Beste Kneppelhout,
Uwe lieve en deelnemende letteren zijn mij gisteren geworden. Ik voel mij sterker dan ik geweest ben en Willet vindt het ook, maar dit akelige weêr is als Gij begrijpt, volstrekt niet goed voor mijn slappe zenuwen. Ik bid om gezonde koude! Gij weet niet, hoe ik dat 's morgens terstond voelen kan, eer ik nog naar buiten heb gekeken, wat weêr het is; dat onophoudelijke kloppen in mijn rug en in mijn borst is schrikkelijk vermoeijend en onaangenaam en gaat nog maar niet over, niettegenstaande de koud-water-kuur, daar ik alles van verwacht. Mijn humeur is anders wel, vrolijk en dankbaar; ik krijg mij zelven nog al onder den duim, maar er moet niets komen, dat mij in 't minst aangrijpt, anders is het mis en wat mij anders gewoon spijten zou, maakt mij nu doodelijk melankoliek en ongelukkig. Om uwe suppositie, waarom ik vroeger woû lezen in den Haag heb ik eens hartelijk gelagchen. Ze toont alleen dat ge volstrekt niet op de hoogte van mijn positie en stemming zijt. De rede, in plaats van kinderachtig is zeer verstandig. Vooreerst moet ge weten, dat het meer dan wonder is, dat ik niet voor een dag of wat, in een der vreeselijke buijen van hypochondrie of hoe men 't noemen wil, van den Bergh geschreven heb, dat ik er hartelijk voor bedankte; dat mijn doctor het mij verboden had - maar hetzelfde heb ik verl. jaar gedaan en een da capo zou ridikuul geweest zijn. Maar nu zit ik met dat beroerde vers
| |
| |
voor mij - en ben zeker overtuigd, dat indien ik het tot 19 January voor mij moet zien of er tusschenbeiden aan denk, ik er zoo'n verschrikkelijken walg van krijg, dat ik in de Kersvacantie wat anders maak, van geheel ander allooi, ernstig en diep - 't geen mij waarschijnlijk voor mijn zenuwen niet lijken zou.
Daarom lees ik nu Maandag 18 December 1848. Ik ben stellig besloten het ding niet uit te geven; ik vind het heel goed om de menschen een avond, brutaal te amuseeren, maar verder heb ik op dit oogenblik niets meer op met het heele dingettjen; alleen met de verzen en de taal, die patent zijn. Basta! - Vindt Gij het nu goed, dat ik dan tegen dien tijd, 15 of 16 Dec. een paar dagen bij U kom? - We zullen zoo ontzaggelijk veel te praten hebben en ik heb er een onuitsprekelijk pleizier in. Úw roman - dat's een lumineus plan! - Zijt Ge al bezig? -
De Aurora is nog niet in Amsterdam gearriveerd en in geen boekwinkel te zien; t' is bespottelijk! - In den Stud.-Alm. staat mijn Epicurisch lied, waarin ik het buffelen heb veranderd. Ik amuseer mij bijzonder tegenswoordig, met allerlei dingen, maar voel mij altijd het best in de open lucht! Dat plakken op mijn kamer deugt niets! Jammer, dat ik er nu juist pliezier in begin te krijgen. Ik ben blij, dat Uw beste Vrouw weêr hersteld is - de groeten! 'Wat zijn toch Uw kwalen die zoo onpoetisch luiden? - klieren? het rijmt op lieren! Beterschap. Wat zijt ge toch ijsselijk lief voor mij, met uw Ezelinnenmelk! Ik hoop tegen dien tijd wel een paar morgen te mogen overslaan - Maar houd mij bij voorraad gerecommandeerd voor den bouillon. Vaarwel, groet Mevr-; en wees omhelsd
Van Uw U hart liefh. P.A. de G.
| |
| |
| |
[18 december 1848]
Letterk. Museum
No. 12
Aan J. Kneppelhout
Amsterdam 18 Dec. 1848.
Lieve Vriend,
Gij hebt mij hoofd en hart totaal in de war gebracht; ik ben niets pleizierig. Gisteren avond, half elf, toen ik t' huis kwam, ontving ik Uw brief, en bezweek in t' eerst onder den schuld van lompheden en incongruiteiten etc. die mij daarin worden ten laste gelegd! Ik kon niet in slaap komen, schoon mijn wroegingen al spoedig verminderden, daar ik mij zelven ten hoogste aan niets anders schuldig kon wanen, dan aan een onbedachtzaamheid, een te vlug lezen van Uwen laatsten of een verkeerd begrijpen! Ik ben toch geen vlegel, geen ezel of geen valzaris (!) - Meen, mijn Waardste! ik heb uit Uwen brief volstrekt niet op kunnen maken, dat Gij mij Vrijdag verwachtte, ik zweer het u, - Gij schrijft mij wel van dat soupeetje, maar dat is geen afspraak - en hadde ik het als zoodanig beschouwd of t' er uit begrepen, hoe zou 'k dan niet met een klein lettertjen U terstond en zoo als 't voegde, geantwoord hebben? Geen hair mijns hoofd heeft er aan gedacht, dat Gij misschien mij wachten mocht! Het spijt mij allerverschrikkelijkst. Dat's tweemaal, dat er een misverstand uit onze correspondentie ontstaat! Wij die malkanderen nooit sprekende met het levende woord kwalijk verstaan hebben!
Ik ben overtuigd dat als 'k bij U was, Gij mij niets kwalijk zoudt nemen, daar 't nu wel een beetjen van heeft - en dat doet mij zeer.
Die lezing doet mij ook al meer verdriet dan genoegen;
| |
| |
verl. jaar was 't zoo wat hetzelfde en toén ben ik niet gekomen. Ten tweede male om dezelfde reden, na zooveel debatten het af te schrijven zou wat ridikuul zijn, dunkt me!
Al kunt Gij mij niet logeren, ik wil u toch zien in Leiden; dan ga 'k logeren bij Schlette. Maar als ik nu op Uw verjaardag was komen dineren had ik toch ook niet bij U kunnen blijven - niet waar? - Na Uw retour uit Hattem ontvangt Ge een langen brief eerst, en dan kome ik spoedig zelf - als God wil en 'k niet bang ben!
Wilt Gij dan nog eens op dit misverstand terug komen - optime! - ik heb mij zelven niets te verwijten - maar 'k heb toch zwaar het land.
Breng mijne complimenten niet over! t' Is beter misschien - Gij beoordeelt en oordeelt anders, dan ik - die het beleefd vind en niets vreemds.
Groet uw beste Vrouw! amuseer U in Hattem en geloof mij, al heb ik 't land, in schromelijke haast,
want ik moet uit!
Steeds dezelfde
P.A. de Génestet.
| |
| |
| |
[28 december 1848]
Letterk. Museum
No. 13
Aan J. Kneppelhout.
Amsterdam, 28 Dec. 1848.
Liefste beste Kneppelhout,
Zeker had ik U al een dag of drie vroeger geantwoord, ware 't niet, dat mij allerlei onverwachte drokten op 't lijf waren gevallen; vooreerst werken! - secundo heb ik een paar Jongelui uit Utrecht wat moeten amuseren, hetgeen met werken! niet rijmt; tertio is 't gisteren en eergisteren definitief hondenweêr geweest, niet geschikt om een fatsoenlijken brief te schrijven; quarto ben ik met de kersdagen bijzonder kerksch geweest; quinto was ik te wèl en te jolig om een brief te schrijven, toen het zulk heerlijk koud weêr was, het beste nervium dat geen dokter, maar de Hemel zelf heeft uitgevonden etc. etc.
- Nú - die akelige preambule heeft mijn eigen ongeduld gemarteld - voel ik mij primo weer gedrongen U hartelijk te danken voor uw laatsten, uit Arnhem! Dié heeft mij gerustgesteld en opgeruimd - ja lieve vriend, ik wil wel erkennen, dat het ongelijk aan mijn kant is, maar ik zal nooit erkennen, ook niet met het mes op de keel, dat het een misdaad was met voorbedachten rade!
hony soit, die het durft denken! t' is een ongelukje geweest en die gebeuren zoo makkelijk, bewijs pag. zoveel van onzen Stud.Alm. waar geschreven staat, dat een mathexmaticus onlangs heeft uitgerekend, dat er jaarlijks even veel preêken, als onechte kinderen uitkomen...Nu zou ik je verzoeken - Op mijn neer, ik heb uit uw brieven geen bepaalde invitatie of afspraak kunnen opmaken - maar Uw eer- | |
| |
ste brief over die historie had mij 't land opgejaagd; hij was scherp en onaangenaam, misschien zonder dat Gij 't wist; de impressie voor mij was niet van de pleizierigste - Uw tweede heeft alles goed gemaakt.
Nog iets: ik heb vóór dat ik wist wanneer zij me in Den Haag moesten hebben; vóór dat ik iets van den duur onzer kersvacantie vernomen had - U gevraagd: Is 't niet 8 January? ten einde, hoe het wezen, dan vrij te blijven: anders zou die vraag grove nonsense en huichelarij geweest zijn.- Wil ik U nú zeggen hoe ik dat togtjen naar 's Hage opneem? Om half twaalf van hier, ben ik half twee daar; loop even naar vd Bergh; dineer met Gerrit de C. of dineer niet; om rede dat mijn digestie nog zoo slecht is, dat ik twee uur na den eten nog half stik en niet achtereen spreken kan - Dingsdag met den eersten trein weêr weg, en om 3 uur op 't collegie bij mijn professor - ge ziet dat het toertje niet bijzonder voor mijn pliezier, door mij is ingerigt? Ik denk ook dat ik wel nurksch zal zijn; schoon mijn humeur van dag tot dag toenemend in beterschap is, en ik mij zelf nooit zoo lief heb gevonden - 't geen veel zegt.
Ik zie niet in, waarom ik in February of op 't laatst van January, als Ge niemand hebt, niet nog eens bij u zou mogen komen? Ge zijt toch niet bezet met logés van af 8 Jan. tot toe ultimo febr.?
- Is 't waar, dat Gij in de Redactie zijt van Nederland? Ik hoorde vertellen, dat Gij 't gedaan hadt uit nijdigheid, als een tijdschrift tegen over de Tijd van Boudewijn willende op rigten? Ik heb gezegd dat ze gek waren, die 't vertelden, en dat er geen wasem van aan was. Had ik
| |
| |
gelijk? Ja, geloof ik. Gij een tijdschrift uitgeven met een eerste nommer vol Toussaint; en de Bull's en dagboeken van Gevallenen! o jeremia! hoe gek, van die uilen!
Onze Stud.Alm. komt van daag; hij is eigentlijk sinds gisteren uit, maar nog niet rondgezonden; die hem gezien hebben zijn nog al in hun schik! ik zend u 't ding een dezer dagen. Ik ben woeijend nieuwsgierig naar den Leidschen.: dat kan wèl zijn.
Met van Lennep ben ik tegenswoordig weêr (?) regt wel; ze zijn allerliefst voor mij en ik ben er heel blij om.
Al ware ik bij u gekomen dezer dagen - dit valt mij juist in - hadde ik toch nimmer gewild, dat Henri. voor mij een enkelen dag vroeger had moeten vertrekken; foei, die arme Jongen, die een heel jaar op 't kostschool zucht - en zich nu amuseert in de manege en bij U - neen, dat nooit! dan ware ik toch bij Schlette gegaan, maar nu Gij 't mij zelf afraadt, doe ik 't niet! Nog iets: Ik ben niet zoo bang voor die cholera in Leiden, maar ik zou onuitsprekelijk het land krijgen, als ik in een stad was, 's nachts eens wakker werd en er aan begon te denken, alleen, alleen op mijn rustbed, krimpende van angst als om de cholera te roepen; - Ik ben zoo impressionable.
Mag ik Uw boeken nog een 14 dagen houden? Jawel niet waar? Ik werk Grieksch tegenswoordig en mijn geest is heel helder ook voor dàt! t' is niet, voor mijn pleizier - want ik vind het waarachtig niet mooi, zoo'n treurspel van Euripides! na nieuw ga 'k met verdubbelden ijver en lust (?) aan 't Hebreeuwsch - ik laat een Jood op mijn kamer komen, hoe viezer, hoe beter! dat 's ten minste nog een sauce, bij dat drooge gesukkel!
| |
| |
da Costa) heeft gelezen in het Nut over Willem de Clercq. - ik heb 't niet gehoord - uit de berigten is mij gebleeken, dat het zeer verschillend wordt beoordeeld; dat het een amalgama was van mooi en leelijk; en dat er nog al gekke en malle uitvallen te onpas in kwamen!; 't was ook voor de helft improvisatie! Mag ik U eenige dagen opgeven, die ik niet bij U komen kan, voor alle securiteit, 26 January, 9,12 Febr. 26, 28 Febr.
Laat ons 't nu maar eens aan 't geluk overlaten, en ik heb wel idee dat er dan nog iets van onze droomen te regt komt. Viert Gij oude jaar? Zoo wensch ik U een prettige opgeruimde avond, zonder veel aandoeningen, dan die der vreugde! Ik heb altoos 't land, dien dag en heb mij nooit geamuseerd en ik hoop het nu voor de eerste maal te doen. Een ‘omnia fausta’ in 't nieuwe voor U en Uw beste Vrouw, aan wie ik mijn hartelijkste groeten breng!
Vaarwel en geloof mij nu en steeds
Uw U hartelijk liefh.
P.A. de Génestet.
Groet Henri van mij s.v.p.!
Is de reis goed bekomen?
| |
| |
|
|