| |
| |
| |
[1847]
[9 januari 1847]
Aan G.J. de Clercq
Prinsengracht over
de Noordermarkt
Amsterdam
G.U. afd. handschriften
9-1-1847
Liefste Vriend!
Helaas! al 't genoegen, dat ik mij op CEM heden Avond hadvoorgesteld is op de flesch - ik ben vreeselijk verkouden; heb pijn op de borst caetera, en houd het bed. Verbeeld U - 'k had reeds 8 pagina van een aller-fantastisch stuk Roman af - hoe 't mij spijt - wat in 't vat is, verzuurt niet. Gij komt mij toch opzoeken, niet waar? - hoe kan ik het vragen -. Groet Tip van harte en breng hem dit weemoedig bericht.
Geheel de Uwe
Peter
Zaturdag ochtend
Vanonder de dekens.
| |
| |
| |
[12 januari 1847]
Verzameling
H.v. Hasselt-v. Rees
Aan Adriaan Gildemeester
12 Jan. 1847.
Liefste Adriaan!
Zie, als ik U zoo aanspreek, dan is 't geen eenvoudige brief-titel, als er zoo velen zijn, - maar ik meen het, uit den diepsten grond van mijn hart. Er bestaat tusschen ons, mijn vriend, een zekere sympathie, een vertrouwen, een begrijpen van elkander, dat wél met het volste regt den naam van vriendschap verdienen mag en verdient. Van waar anders dat Gij mij op eens zoo lief hebt gekregen, zoo woest prettig vindt?- Vanwaar anders, dat ik zulk een onuitsprekelijk behagen schep in Uwe naive originaliteit? - Zie, ik houd van origineelen, - vreemd en bijzonder als mijn karakter-zelf is.- ik heb iemand lief, op wiens gezicht ik alles lezen kan, wat er omgaat in zijn hart; in wiens handdruk ik voel,- dat hij mijn vriend is; - even als ik een vreeselijke afkeer gevoel voor terugstootende, leelijke ezelsnoeten en klamme zweeterige handjes. Gij begrijpt mij; ten minste ik hoop dat gij 't voor waarheid houden zult.-nederigheid à part.- of zoudt ge anders zulk een sympathie kunnen gevoelen, voor mij, die al had ik nooit een regel vaers gemaakt! - toch ook poeet zou wezen. Poezij is in 't hart-is-ja weet ik 't - maar 'k weet dat onze vriendschap, Vriend! ten minste niet prozaisch is :ik weet, dat ik in U iets meer ja eindeloos meer! vind dan in zoovele die mij omgeven, die ik duld, ja die ik zelfs somtijds vrienden noem, vrienden neen - gij gevoelt, wie'k bedoel; nomina sunt odiosa. en nu eens voor
| |
| |
EN NU EENS VOOR ALTIJD.
IK ZEG U DAT IK U LIEFHEB, DAT IK EEN INNIGE SYMPATHIE GEVOEL VOOR MIJN VRIEND GILDEMEESTER, DAT IK ZE LIEFHEB DIE NAïVE EN POETISCHE UIJTSTORTINGEN UWER NATUURLIJKE ZIEL! ONTHOU 'T GOED EEN ANDER MAAL SCHRIJF IK U DAT MOOIS NIET; MAAR IK WIL DAT GIJ 'T WETEN ZULT, ADRIAAN! IK GEEF NOOIT OF ZELDEN MIJN VRIENDSCHAP MIJN LIEFDE AAN IEMAND DIE IK NIET TEVENS MIJN HOOGACHTING GEVE! NU BEHOEFT GE U ZELVE NIMMER MEER SCRUPULES (TE MAKEN).
ZE MAKEN DAT GE ZO MIN ZIJT BIJ MIJ, IK WED DAT IK U NOG EENMAAL EEN VAERS ZIE MAKEN EN ZIE IK HET NIET - IK BEN OVERTUIGD DAT GEHEEL UW HART TEN MINSTE EEN WAARACHTIG LIED, EEN WELLUIDENDE HARMONIE IS VAN VRIENDSCHAP EN LIEFDE, STREVEN NAAR DEUGD, VOLMAAKTHEID EN ONTWIKKELING - ZIEDAAR DE ECHTE POEZY.
JE KRIJGT TOCH GEEN KLEUR HOOP IK, ALSOF IK JE EEN COMPLIMENT MAAKTE, DAAR 'T MODE IS OM TE BLOZEN BIJ DE DAMES - EN JE BENT TOCH GEEN DAME,
MAAR BADINAGE à PART!
NU WENSCHT GE WAARSCHIJNLIJK WAT TE VERNEMEN VAN MIJN EIJGEN PERSOON? VRIENDLIEF, DAT IS MAAR ZOWAT! IK HEB HET GENOEGEN GEHAD EEN DAG OF DRIE IN MIJN BED TE LEGGEN. SINTS WOENSDAG 4 JANUARI - ZATURDAG EN MAG VOOREERST NOG NIET UIT EEN PENITENTIE VAN BELANG. REDE WAAROM? JE WEET IK WAS IN DEN LAATSTEN TIJD ZOO IETS IN DE WAR MET MIJN NERFS, ZEGGE ZENUWEN, DAARBIJ IS GEKOMEN EEN SOORT VAN HOEST, ZEG IK, WANT HET WAS GEEN BLOOTS VERKOUDHEID, MAAR EEN KUGCHEN ALSOF IK DE TERING HAD.
' T HUIS ZIJN ZE AANSTONDS BEZORGD VOOR MIJ, DAT ALS 'K MIJ ER NIET FURIEUS TEGEN VERZET HAD, IK MOGELIJK NOG EEN COUCH AU LIT ZOU WEZEN
| |
| |
zou wezen;- en als 'k in bed leg ben ik altoos zoo naar en melancholiek, dat ik er zelf van walg.
Ik heb C.E.M. moeten afzeggen; kan morgen een heerlijk feest bij van Eeghen, een clubfeest! niet bijwonen;- mag geen vaerzen maken (dat ik toch doe) Mag niet rooken (dat ik niet laat) etc.
Je moet er niet op rekenen mij, voor de zoele lentedagen van April of Mei, bij U in Delft te zien,- hoezeer 't mij en ook U meen ik, spijten zal;- dàt behoort eilaas! onder de onmogelijkheden. Togt te vatten op den Spoorweg, in de koû-even goed, zouden ze denken; alsof ik dood en begraven was!- Op 't oogenblik ben ik als gij ziet, redelijk opgeruimd - maar 'k heb droeve buijen ook...tering-tering!- Die vreselijke ziekte heeft mijn lieve moeder ook weggerukt- en die ideeën zijn genoeg om mij, in de eenzaamheid, in den Nacht- dikwijls in tranen te doen losbarsten - ach! ik kan zoo diep rampzalig zijn- dat weet ge nog nieten ge zult er ligt nooit van getuige zijn!- Zie mijn moeder!...
Adriaan, voelt gij (ja ge voelt het) wat het zegt, voor eene aandoenlijke, dichterlijke ziel- géene moederlijke ziel te bezitten, om daarin geheel zich uit te storten - voelt gij 't- verbeeldt gij het U- o proef er nimmer de bittere werkelijkheid van. Ik ben pas zeventien jaren; ik heb een hart om een moeder te kunnen beminnen--- ligt zou die zaligheid op aarde, voor mij te groot geweest zijn!-- De gedachte, haar weder te zien kan mij alleen troosten, als ik bedenk, dat ook ik licht jong sterven zal. Gij weet of ge weet het niet dat dit immer een idee fixe van mij is, - jong sterven!- o dat ik dan sterven mocht, als de
| |
| |
18jarige Dichter Gilbert, die eenige uren voor zijn dood, dien heerlijken Zwanenzang gezongen heeft -
J'ai relevé mon coeur au Dieu l'innocence! etc. Dat moet een zalig sterfbed zijn geweest - een dichter waardig.- jong sterven! toch het zou verschrikkelijk zijn, Adriaan, ik ben nog geen vrienden met den dood, den dood, dien vijand, die mij zoovelen, van mijne zijde, van mijn hart - heeft weggerukt;- ik haat hem, ik verfoei hem - ik verwensch hem - weg, weg!-
Voelt ge nu- hoe ik bij al die zorgvolle tederheid, deelnemende vriendschap (ook in de laatste dagen wederom van al mijne vrinden zoo treffend ondervonden) bij al mijn roem, eer, gezochtheid van zoovelen, etc.etc.- toch somtijds diep ongelukkig wezen kan, wanneer de kanker, die eeuwig in mijn boezem schuilt op eens zijn verscheurende pijnen doet gevoelen?-
Maar genoeg. Aan den stijl van dezen brief Vriendlief, zult gij zien in welk een gemoedstoestand ik U geschreven heb;- t' is een zeer intime brief - denk eraan!- Maar is 't noodig U dit te zeggen.- Als ik wat bedaarder en kalmer ben geworden zal 'k om Uw album denken. Hiernevens Opzoomer, verrijkt met streepjes; pliesierige lectuur als gij 't begrijpt.
Ik schrijf U spoedig weêr,- als ik antwoord op dezen heb. Misschien zal mijn schrijven dan even mal en dwaas zijn;- als nu innig en weemoedig. Indien ge mij nog niet gantsch kennen mogt;- zult ge mij uit mijne brieven geheel leeren kennen. daguerrotype van mijn ziel.
Een handdruk van
Uw vriend
Dindsdag middag 12 January
P.A. de Genestet
| |
| |
| |
[22 maart 1847]
Verzameling
H.v. Hasselt-v. Rees
Aan A. Gildemeester.
22 Maart 1847.
Liefste Adriaan!
Vele en gewichtige zaken heb ik U te melden; ik ben aangenomen, ik heb mijne belijdenis gedaan, dat Jezus is de Christus, de Zoon des levenden Gods, de Zaligmaker der Wereld,- ook mijn Zaligmaker; ik ben plechtig bevestigd geworden, als lid der Gemeente...O, Vriend! hoor ik mijn Adriaan mij vragen, met half bevende lippen,- en was het waarlijk de zaak van Uw hart, en zijt gij inderdaad en niet in naam Christen geworden? - Gelooft Gij? hoopt gij òp, en zoekt gij al Uw heil en Uw rust, thans in Uw Verlosser en in Hem alléén? Vriend voor God en mijn geweten: ja Mijn belijdenis is geheel en al geweest, de zaak en de overtuiging van mijn hart; ik heb gevoeld, Wien en Wat ik heb aangenomen en beleden;- ik heb verklaard, berouw te gevoelen, over al mijne zonden; ik heb beloofd het kwade te vlieden en den Verlosser mijner ziel lief te hebben;- ik heb een zwaren strijd met mij zelven te strijden gehad,- ja t' is waarlijk nog mijn voornemen geweest, eenigen tijd met die belijdenis te toeven - maar God zij gedankt;-- in 't eind heb ik mijne zwarigheden mogen overwinnen; ik heb kracht gevonden bij Dien uit Wien alle kracht is; ik heb behoefte gevoeld aan een Heer en Verlosser.- en ik heb gewenscht te proeven en te smaken, hoe zoet het is des Heren te zijn. Vóór mijn aanneming heb ik nog met mjn in der daad hartelijken Vriend Stuart een conversatie gehad, die mij immer onvergetelijk moge blijven
| |
| |
- ge begrijpt dat het over duistere punten uit de Bijbel was, waarbij het zacht Geloof, te worstelen had met de hoogmoedige rede-. Me voilà op t'oogenblik en niet alleen voor het oogenblik of liever niet voor dit oogenblik alleen. Ik weet, dat een Geloof zonder werken dood is; en waarlijk, eer dat ik over mij zelven tevreden zal wezen.- (nooit!!) blijft mij nog veel te doen over. Strijd tegen mijn brandende Eerzucht, strijd tegen mijn trots, strijd tegen mijne versmading van anderen enz. enz.
O, Adriaan! toen ik daar in Gods tempel, eerbiedig, op het groene kussen lag neêrgeknield, vergeving afsmeekende voor mijn zonden, om den wille van mijn Heiland,- zie, het was of de stem mijner zalige moeder mij toefluisterde...Kind, Uwe zonden zijn U vergeven, sta op en zondig niet meer, en ga henen in vrede-mijn vriend, en ik wenschte in dien oogenblik te zijn gestorven,- om met haar te zijn, eeuwig vereenigd;- maar tevens ik heb in stilte de gelofte afgelegd--- Neen, Neen! ik beloofde licht meer dan dat ik vervullen kan; maar God is lankmoedig, en getrouw! Zij is toch iets goddelijks, Vriend! die verteederende godsdienst.-
Gisteren was ik den gantschen dag, vrolijk, opgeruimd - en zie! heden heb ik mij laten verontschuldigen bij de Beelsen, daar ik zelfs niet gestemd was, om de vergadering van Atticus bij te wonen.
Alles klopt en bonst; t' is of mijn hoofd brandt;- Zenuwachtigheid, melancholie, onrust-weet ik 't! Gelukkig dat ik op t' idee kwam, U te schrijven; dat ruimt wat op; dàt geeft lucht, en verstrooijing.
t'Huis denken ze weêr dat ik ziek ben; even als in de
| |
| |
dagen voor mijn aanneming toen ik iets had van een dweeper of krankzinnige; die óverspanningen deugen mij niet. Ik ben voornemens van de week, als ik tijd en lust heb, eens een bezoek bij Mr. da Costa te maken; het hindert en ergert mij zóó, dat hij mij in 't geheel niet kennende, licht in vele punten verkeerd over mij oordeelt; even als menig ander.- Nu verder! Ik ben gloeijend verliefd (vandaar die onrust misschien) vreeselijk verliefd; ik voorzie gekheden.-
Gij schrijft mij, dat u't woordjen ik in Uw brief zoo verveelt; mij verveelt het niet; want Vriendlief! Wat kan voor twee Vrienden aangenamer en inniger briefwisseling zijn, dan wederkeerig elkander, al het hunne, al wat hun ik (maar dus immers ook het ik van den ander betreft) te melden? Twee zielen gloênde aanéén gesmeed. Wanneer ik U wederom schrijf hope ik U eenige verzen te zenden; en tevens nader over mijne komst in Delft te spreken,- een mijner liefste verlangens- ook het uwe niet waar?-
Antwoord mij s.v.p. eens vreeselijk gaauw;- hoe maken t'Uwe litterarische studien? Vooral daarover!- In Aleides Bijbel- van Beets, heb ik immer het heerlijkste in den bundel gevonden; hecht niet al te veel aan de Najaarsmijmering-demi mot suffit.
Ik ben tegenwoordig zeer Hooftsgezind; indien gij eens zijn poetische werken krijgen kunt, neem ze vooral; O, t' is zoo echt, zoo waar, zoo naif, zoo waarlijk poetisch; en ze zullen U zeker amuseeren.
O t'Avonduur op 't Muiderslot,
Het lief en zangerig voorleden,
O vrolijke aart, o zuivre zeden
| |
| |
Gezegend en bemind bij God- enz.
Als het af is zal ik t'U zenden. Nu beminde Vriend!- ik ben vermoeid en wil beproeven wat te rusten om morgen wat vrolijker en opgeruimder te zijn.
Vaarwel. Nu en immer.
Geheel de Uwe
P.A. de Génestet.
| |
| |
| |
[30 maart 1847]
Archief Delft No. 43
Aan A. Gildemeester.
30 maart 1847.
Mijn liefste Adriaan, t' is mogelijk, dat ik van middag één kwartier over één ure, of een half uur over twee uren kom. Dit zal afhangen van de kolleges van Bosscha. Gij blijft immers den gantschen middag thuis. Wat goddelijk weêr! Zullen wij onzen beer in Spoor- en Amstel bij Kröger gaan betalen? De Uwe steeds,
P.A. de G.
vh. Vrijdag.30 Maandag.
Prof. Dr. J. Bosscha Hoogleraar aan het Remonstrants seminarium A'dam. Redacteur v.h. tijdschrift ‘Blikken in de natuur’. (1791-1874).
schuld in spoor- en Amstelrestaurant tegenover het Weesperspoor Station te Amsterdam.
| |
| |
| |
[4 april 1847]
Verzameling
H.v. Hasselt-v. Rees
Aan A. Gildemeester.
4 April 1847.
Liefste Vriend!
Gij vraagt mij nog een lettertje vóór Zaturdag;
't Zal dan ook maar een lettertje zijn, want ook ik heb 't machtig druk. Ik ben gisteren op CEM geweest; foei Adriaan! Wat een vervelende lezing daar jij ons mee opgescheept had! ik heb een kleine bijdrage geleverd, die veel indruk maakte op de lachspieren en schaterend ontfangen werd,
Dit was het opschrift, aandoenlijk hé? Hierover meer naderh. 'k Heb een dol plaisierige soiree met Jufv. Toussaint, Prof. v.d. Hoeven, Prof. Miquel, Jer. de Vries en Dr. Willet met hunne Echtgenooten bij van Lennep gehad;- Jufv. Toussaint is een engeltje van knapheid, geest, vernuft, enthousiasmus en conversatie.
Rusteloos kwik in het trillende buisjen
Vogeltje kwikstaart al over het plein;
Darteler veel dan het spelende muisjen;
't Kastjen, het springende zieltje te klein,
Geestigheid trilt in het knijpende vuisjen; enz.-
Verbeeld U, ik had gisteren op CEM gedacht over haar een vers te lezen; 't vaers was af en ik had het in mijn lade zoolang geborgen; daar verlies ik den sleutel en mis was mijn plan, want de ontzettende macht van verklein-woordjes en zotheden, die er in voorkwamen, maakten dat ik
| |
| |
t' onmogelijk had kunnen onthouden - prettig hé?
Mijn sleutel is nog niet weêrom.
Zaturdag spreken wij over mijne komst te Delft; Maar Adriaan, één ding, als ik bij U kom wil het koste wat het wil! Zondags ochtend Oosterzee te Rotterdam gaan hoorendaar helpt geen bidden voor! - Gij moet dus voor mij informeeren, voordat ik kom, of hij dien Zondag wel preêkt,- dit zullen wij Zaturdag wel nader bekonkelen.- Adriaan, ik heb weêr zoo'n moeite om nederig te blijven; ik ben weêr zoo, gefêteerd op die soiree met al die Pieten! enfin; 't drijft al weêr wat over.-
Kop koffie na den eten- Beets lezen- Samen lullen- Samenzijn- Niet naar bed gaan- Jool hebben- Oosterzee hooren-Bravo!
Ik heb gisteren op CEM een allerliefste toast van Gideon gehad, in vaers, beste vent, hij is Donderdag jarig- gij moest overkomen! Nu, bonjour Adriaan, ik heb nog machtig veel te vertellen, zoo van mijn Toussaint-soiree als andere dingen, maar we zullen het bewaren tot gij komt- Ik ben Zaturdag middag half drie bij U aan huis; dan zijt ge immers al te Amsterdam?- Zeker- Omnia fausta- Wees omhelsd van
Uw vriend
P.A. de G.
| |
| |
| |
[15 april 1847]
Verzameling
H.v. Hasselt-v. Rees
Aan A. Gildemeester.
15 April 1847.
Liefste Vriend!
Vergeefs gewacht! vergeefs gesmacht! Ik kom niet- Wat een ijsselijkheden in die negen letters,- Zaagt Gij t'ooit meer zoo. Ik ben weêr vreeselijk aan 't hoesten, en met het onstuimige weder. koû, hagel, sneeuw- zou ik het waarachtig niet kunnen verantwoorden. Hoe 't mij smart kunt gij alléén begrijpen; ik ben razend-dol. Uitgesteld nog een week!-- lig daar, lig daar mijn veder! We hopen dat het niet langer dan één week zijn zal;- wij bidden, wij vertrouwen het- Ge begrijpt dat ik toch zou gegaan zijn als was ik halfdood en al rukte de storm de eeuwige eiken uit den grond- maar ze hebben mij gesmeekt om 't niet te doen.
Zondag krijgt ge een lange, lange brief van mij, om dit lor goed te maken, dat U nog daarenboven port zal kosten, want ik ben genoodzaakt het in de bus te smijten, daar ik anders vrees gij 't niet bij tijds krijgen mocht en nog plaatsen zoudt nemen bij Oosterzee, rekenende dat ik kwam- Sacredi! hoe beroerd!!!!
Zondag dan!--- en dan nog een week. Schrijf mij anders word ik zoo torrig dat er geen huis met mij zal te houden zijn.
De Uwe in eeuwigheid-
Peter
Donderdag avond.
| |
| |
| |
[20 april 1847]
Verzameling
H.v. Hasselt-v. Rees
Aan A. Gildemeester.
Maandag Avond 20 April 1847.
Liefste Vriend!
Hoe 't komt- ik weet het niet- maar ik kan niet langer wachten, met U te schrijven. Goddank! die twee dagen, dat ik bij U zou doorgebracht hebben zijn heen;- èn heden is t'allerliefste weder geweest, èn ik heb alle hoop op deze week,- èn nu is 't wel goed, dat ik deze maal maar niet gekomen ben,- èn Oosterzee zal wel preêken-en-en-enfin, Adriaan, raakt mij niet, maar wij moeten met elkander zijn, Zaturdag- ik bid, ik bid, en ik bid er om- mij dunkt, ik heb U zoo machtig veel te zeggen, zoo ijsselijk dikwijls aan te zien, zoo honderd malen de hand te drukken, zoo enfin- gij begrijpt mij. Ik had eerst nog tot Donderdag willen wachten met U te schrijven, omdat ik dan zekerder bepalingen zou hebben kunnen maken,- als meerder inzicht in het weêr zullende gehad hebben (Grieksche stijl) maar zie! nog eens, Vriendlief! ik heb zoo'n innige behoefte, wat met je te converseren, dat ik mijn hand niet van mijn veder;- en mijn veder niet van 't papier kan laten- beter gezegd houden,- ik vind het zoo misselijk om ratures te maken, dat ik haast liever een stom woord laat staan, met de correctie er naast, dan zoo'n streep er door! Dit tusschen haakjes. Van mijn gemoedsgesteldheid Vrijdag, Zaturdag en Zondag zal ik U het een en ander melden. Ik was woedend, blasé, vervelend- in de eerste uren; zoodra ik aan den treurigen brief geschreven had (van brieven gesproken je bent magnifiek aan een Handschrift
| |
| |
van Oosterzee gekomen, leepert! schrijf hem van de week weêr een brief, vraag eigenhandig antwoord, en geef mij dan dat tweede manuscript,- of liever scheur jou briefje van O. in tweeën, één helft voor mij-elk wat.)- om weer op slag te komen; toen ik U geschreven had heb ik troost gezocht, bij-bij-o maar bij wie anders, dan bij haar- ik wil geen naam noemen, doch voor de duidelijkheid, bij haar wie ik zou willen toedichten-
Brengt iedre dag ook nader mij aan 't graf-
Liefkind, geef mij Uw twee en twintig jaren
En 'k sta U graag mijn zestien lenten af!
Voeg gij er nu zelf een regel bij Adriaan! Op het rijmwoord paren.
O, gij vindt haar toch niet dwaas, mijn Vriend, die heerlijke dweepende, zich overgevende liefde?- Zoo poëtisch, zoo Byroniaansch! Neen Adriaan, gij kunt haast niet begrijpen, wat en hoe het is. waarlijk, gij weet het niet! -Toch gij noemt haar niet dwaas- dat weet ik,-een bron van ellende, weemoed, hartzeer, pijn!
Dat zij- dat zij zoo.
Dan verlieft men op 't leed etc.
of men sterft jong, met een lach op de lippen- want men versmaadt
en hoont en veracht een Wereld, die ons uitlagchen zou-ha!
Ik ken die wareld pas, reeds walgt mij van haar weelde,
Een wanklank in mijn oor haar ruischend toverlied,
Ik ruil mijn vrijheid, voor haar gouden schalmen niet
En- dring geen vreugd mij op, daar nooit mijn hart in deelde!
Verveling volgt mij, bij haar ingebeeld Genot,
| |
| |
Vol ijdel praalvertoon, der Dwazen hartstocht waardig,
Haar oordeel belgt mij, want ze is wuft, ontrouw boosaardig;
Haar vleitaal wreder dan haar Spot!
Ook heb ik nooit geleerd, Uw mantelzoom te kussen,
Te buigen op Uw wenk o koude Hoflijkheid
Een lach te huichelen, waar 't hart van wedom schreit,
De stem van Liefde of Haat, in 't fier gemoed te sussen!
Nog eerbied heeft mijn hart, voor Vrijheid, Liefde, Deugd,
Ook eérbied voor mij-zelf! al zou't hoogmoedig klinken,
Ook eerbied voor den gloed, die in mijn hart mocht blinken
En voor de droomen van mijn jeugd!
Ja, laat een blijder groep, des Jonglings zijde tooijen,
Dan wellust, die den vonk van 't zieleleven dooft,
Dan Ongeloof, dat slechts in eigen kracht gelooft,
Dan Valschheid die 't gelaat verbergt in duizend plooijen!
Dan Wareldvreugd, die nooit eens Dichters hart voldoet,
Dan Eerzucht, die den Lof dier wereld na zou jagen,
Spreidt, Vriendschap, spreidt voor mij Uw armen zeegnend open,
Reik mij den beker toe, die van Uw Wellust schuimt,
Mijn zieledorst vervult, mijn hart verkwikt, verruimt,
Leer jonge Vroomheid leer mij waken bidden, hopen-
Spreidt witte rozen langs mijn veilig Dichterpad-
Laat Uw bruin kopje neêrzinken op mijn Schouder (wanneer
| |
| |
wij bij toeval alleen worden gelaten-ja zoo is het Adriaan!) en druk een kus op mijn lippen- en staar mij aan, met Uw oogen o zoo vol Liefde en zoo vol Wemoed en Smart, dat de tranen springen uit mijn. oogen, ---en lispel zacht---‘my Love,---my Love!-God mijn god-laat mij jong sterven mits dat-
Eén hart niet breken zal- maar schreijen van verlangen,
Om daar voor 't minst recht één te zijn-
Ik ben gek. Adriaan ik bid u, eer ik 't vergeet, verbrand dezen; Vriend ik smeek het U. Gisteren Avond, (Zondag) heb ik haar mijn lied aan Gideon voorgelezen; ik zeg aan haar. Want wat kon het mij scheelen, of er andere bij waren - mits zij een traan uit de oogen wischte, waarin zooveel biddende liefde was te lezen; mits zij mij de hand drukte -met zooveel gevoel-ach,-Liefde, Liefde!
Is het weelde of is het smart?
O genoeg, genoeg daarvan, maar ik moest mijn hart uitstorten; vriend schrijf er mij geen redevoeringen over terugmaar gevoel het, en wij spreken er Zaturdag Avond over.- 'k Behoef U niet te zeggen niet zeggen, dat Gij er niemand over spreekt, veel minder schrijft; zelfs Gideon niet).
Onder het nalezen schijnen mij deze woorden niet hartstochtelijk genoeg-en U? die vaerzen hier neven zijn nog al fiksch, -Ik zal t'eens afmaken-misschien ook Zaturdag Avond-voor U.
Ik heb heden Avond met huet gewandeld; t'is toch wonder maar hoe intiem hij ook met mij- ik niet met hem. Ik voel mij gegêneerd -manque de sympathie- Zoudt gij 't geloven -maar hij stuit mij soms- toch, heb ik hem lief.-
Dinsdag met Gideon gewandeld o zoo delicieus-een nagalm
| |
| |
als het ware van mijn vaers-goed gezegd, hé- Deze brief kan U een perfect idee van mijn journaal geven, -stijl, taal, uitdrukking, slordigheid, losheid alles in den eigen trant-
Ik hope van de week, om mij eenigzins af te wekken, en Vrijdag bedaard af te wachten een vaers te maken; ik heb alle bouwstoffen: ‘De pelgrim in Bethanies vlakte’. denk gij ook eens over 't onderwerp na-dan zullen wij zien- of we dichterlijke sympathie, ten minste idees samen hebben, even als vriendschaps-sympathie. Zult gij?
O, Adriaan, ik woû dat het mooi weêr en Zaturdag was, want ik heb U over die amours nog zoo veel te zeggen, dat zich niet schrijven laat, -en dat ik toch haast niet in mijzelven kan bewaren-daarenboven, als ik de voorafgaande bladen overlees, vind ik ze mooi vervelend-omdat ik zooveel vergeten heb, -en zooveel op zoo'n gekke manier geschreven -vindt gij ook niet?--Nogeens verbrand- dezen brief. Schrijf mij Donderdag of Vrijdag eens hoe het U staat even innig en uitgebreid als ik U geschreven heb; over de belangrijkste punten-neen liever schrijf mij Woensdag dan heb ik den brief donderdag en ik schrijf U vrijdag of ik komen zal; mij dunkt al preêkt Oosterzee ook s'Avonds (dat ik wel zoo pliesierig zou vinden als 's morgens) of 's middags-met zacht weder, Vriend, ik kom-ik kom; meld het mij zoo spoedig mogelijk hoe het gaan zal, -als ik nu D. of V. een brief van U ontfang, dat gij mij wacht, O. preêkende, hetzelfde wanneer, -en gij krijgt geen brief terug dan kom ik vast; gij zult het ook zelf wel kunnen voelen aan het weder, of onze hoop zal vervuld worden-ja dan neen, de hemel geve-ja!
| |
| |
Dit is toch niet al te onduidelijk?--ik hoop neen. Sacrredi! Aad, wat zullen we een macht te praten hebben, want als ik nog voort zou gaan U te schrijven zou ik met gemak een pagina of zes kunnen vullen. De improvisatoren zal ik meê brengen. Als ik een gulden of 15 meê neem-zou dat genoeg zijn?-IK heb zoo bitter weinig verstand van finantiën,-als ik eens zelf mijn Geld heb(zalig idee) loopt de boel vast zalig in de war- Enfin-porvu qu'on s'amuse.
Bonjour, als de Heer wil en wij leven, en het weder zacht is tot Zaturdag- Innig omhelsd van Uw vriend
Maandag-Avond
Peter.
| |
| |
| |
[20 april 1847]
Aan A. Gildemeester.
Dindsag Ochtend 20 April 1847. (21)
Liefste Adriaan!
De dagen zijn vervlogen, die ik bij U zou doorgebracht hebben-en de dagen lagchen ons nog toe, die ik bij U zal doorbrengen; vindt gij 't niet een heerlijk, zalig idee? -Het weder is gisteren en heden magnifiek geweest vrij zacht en allerpliesierigst; ik heb alle hoop, om Zaturdag met U te zijn. Vrijdag Ochtend verwacht ik den brief, hetzij O.s'ochtend, s'middags of s'avonds preêkt, dat is ons hetzelfde -t'is toch het voornaamste niet.
O, Aad, ik heb zoo bitter het land gehad; in de eerste uren was ik beroerd, vervelend, blasé-toen heb ik troost gezocht (want ik had een milden, rijken troost nodig!) bij-bij-och, maar bij wie anders dan bij háár, die ik (om geen namen te noemen en t'u toch duidelijker te maken) zou willen toedichten-
Breng 'ieder uur ook nader mij bij 't graf-
Lief kind, geef mij Uw twee- en twintig jaren
En 'k sta U graag mijn zestien Lenten af-
Voeg gij er nu zelf nog een regel (geen lijn) bij op het rijmwoord paren! Zie Adriaan, ik ben zoo heerlijk, zoo zalig verliefd- en Zij? -o licht meer nog dan ik, indien het mogelijk is. Donderdag zes ure had ik U dien noodlottigen brief geschreven; 7 uur was ik daar. Wij zaten met ons drietjes, de oude Mevr.;-Zij, en ik-
en o, het was een lief toneel!
De geheime handdrukjes, die sprekende oogen-echt poëtisch,-
Een kwartier hebben wij met ons beide alleen gezeten,
| |
| |
-Mevrouw was de kamer uitgegaan, nescio waarom; och, Vriendlief! Ik wenschte, dat gij ons had kunnen bespiên, 't Was zoo goddelijk! Zie ik durf het U haast niet beschrijven, omdat ik vreeze te flaauw, te sentimenteel te zijn- maar Zaturdag, dan wil ik U alles, alles vertellen; niet het minste geheim houden,-en dan zult ge mij ook beter begrijpen, als ik mij zoo eens viva voie voor U uitstort; die doode letter is zoo hatelijk- en toch hoe zal ik het nog uithouden tot Zaturdag! Zondag Avond heb ik haar mijn lied aan Gideon gereciteerd-
Voor mij den zuivren traan in 't vriendelijk oog der Lieve,
Voor mij, een zachte blos, om een beschroomden wang,
Een maagdelijke borst vertederd door mijn Zang,-
Een ziel, die met mijn ziel der wereld dampen klieve!
O, Adriaan, de zaligheid die-enz.enz.; ik zou waarachtig weêr aan 't dweepen gaan en ik wil U over die zaken niet schrijven,...maar spreken;- ik wil zien, voelen, dat gij mij begrijpt!-Basta, tot Zaturdag, na den eten bij een kop koffij-een geurige cigaar,-basta, tot Zaturdag Avond,-bij een glas bisschop-neen, aan de zijde van mijn vriend,-of beide.----
t'Is lekker weêr geweest Zaturdag en Zondag-dat deed mij nog eenigzins genoegen,-ware het anders geweest; ik had hemel en aarde op stelten gezet! - en toch-vraag nog maar eens aan Gideon, hoe ik Zondag middag gestemd was-omdat-ja waarom?-omdat de sneeuw zoo langzaam, zoo lammerlottig neêr viel ik was als een spin; ik woû kwaad zijn; ik had het land.-
Maar s'avonds o...sacrrrredi!daar begin ik weêr:couche.
| |
| |
‘De Improvisatoren’ zal ik Zaturdag meêbrengen.
Verleden Dinsdag met Gideon gewandeld (had ik U dat al geschreven?) heerlijk, zalig, zoet;-de nagalm van mijn lied!- Van middag weêr. 'k Woû dolgraag van de week een vaers maken, om mij zelven wat af te trekken, en met eenigzins getemperd ongeduld Zaturdag af te kunnen wachten. Ik heb alle bouwstoffen ‘De pelgrim in Bethanië's vlakte’-denk gij er ook eens over na; t'is een magnifiek onderwerp; dan kunnen wij zien, of wij even als Vriendschaps-Sympathie-ook Dichter-Sympathie hebben.
Adriaan, ik had u gister Avond al een brief geschreven; toegelakt en al; maar die was zoo gek-dat ik besloten heb, hem U niet voor Zaturdag meê te brengen- Uijig idee hé? dan lezen wij hem samen.
Hoe speelt dat idee van ‘Zaturdag, Zaturdag’ door de zinnen van mijn brief, als door de zinnen van mijn hoofd- Aad het raakt mij niet; en ik zou haast zeggen- ik wil komen, maar O. moet preêken; anders sla 'k zoo'n mal figuur hier aan huis, én dat verdom ik. Préék Oosterzee! al moesten wij ook naar de vroegpreêk, jé! dat zou 'k aardig vinden. Verder ben ik goed gemutst-behalve dat ik geen duit geld heb. (Als ik f15,- naar Delft meêneem dat zal wel genoeg zijn; ik ben zoo'n slecht financier; en als ik eens mijn eigen geld heb; zalig idee; zal de boêl ook vast zalig in de war loopen-) enfin, pourvu qu'on s'amuse.
Schrijf mij nu spoedig hoe de zaken staan; en krijgt ge geen antwoord van mij, dan kom ik Zaturdag, en ik vind U, mij wachtende te Delft!....
indien de hemel wil en wij leven.
O wat zullen wij malkander dikwijls in de oogen kijken; O
| |
| |
wat zullen wij schateren van 't lagchen; hoe veel boekdeelen, zullen er met ons gekeuvel en onze ontboezemingen te vullen zijn- Indien 't niet profaan was, schreef ik hier een tekst bij-dat een goed effect zou maken.
Nu bonjour, tot Zaturdag-
Met een hart, als vuur zoo warm, enz-
De Uwe steeds.
Peter.
| |
| |
| |
[24 april 1847]
Verzameling
H.v. Hasselt-v. Rees
Aan A. Gildemeester.
24 April 1847.
Adriaan, liefste Adriaan! Uw brief heeft mij verpletterdzegge verpletterd-Ik had al niet meer gerekend om te gaan. Vrijdag Avond vroeg ik aan iedereen, om de andere minuut-Nog geen brief?-nog geen brief! Ik kom laat, het was één uur 's nachts te huis. Een brief?-een brief?- Ja, wel voor Uws Papa-maar niet voor U. Ik dacht, zie zoo dat is afgeschreven, Oosterzee preêkt niet, Aad zal mij dus maar niet geschreven hebben-enfin een week later! ook goed. Zaturdag ochtend 8 ½ uur moest ik naar veegens, Wien ik gezegd had te zullen komen, zoo 'k Vrijdag geen brief had-ik bleef bij hem tot elf uur,-ga nog rond wandelen; kom t'huis 12 ½ om koffij te drinken en-verd!.....daarligt Uw brief-het was te laat!
Te laat...verschrikkelijk woord in 't leven.
Ik opende Uw brief met bevende vingeren en de Wanhoop sloeg mij om 't hart. Edoch, gij schrijft geen woord van O; preêkt hij niet? hoe is het?-of zijt ge vergeten, dat ik ze t'huis gezegd had, dat ik Oosterzee ging hooren en hooren woû. wel wetende, dat ze mij zonder zulk een drangreden niet zouden laten trekken-ik heb een mal figuur gemaakt toen ze mij vroegen, hoe 't met Oosterzee was, enfin soit. Doch nu voor goed, Adriaan! onze afspraak blijve als volgt. Indien Oosterzee s'ochtends preêkt (want begrijp, ze willen niet hebben dat ik s'avonds in of op een rijtuig zit; t'is om dol te worden) en gij schrijft het mij, zoo, dat ik Vrijdag het weet, dan zult ge mij nu, hoe het weêr
| |
| |
OOK WEZEN MOGE, ZATURDAG HALF 12 IN DELFT ZIEN ZOO ZIJ HET. GOD GEVE 'T!
IK BEDENK DAAR, DAT AL HADDE IK UW BRIEF BIJ TIJDS GEKREGEN - IK TOCH NIET ANDERS DAN MET DE TREIN VAN HALF ééN ZOU KUNNEN GEKOMEN ZIJN - DAT ZOU ONS 4 UUR GESCHEELD HEBBEN EN 4 UUR OP TWEE DAGEN, VOOR 2 VRIENDEN IS WEL WAT VEEL, OM TE MISSEN. ZIEDAAR ARITHMETISCHE POEZIJ.
ADRIAAN, IK HEB HET LAND, ALS EEN STIER - EN GIJ - ‘O, NU HEB IK HET LAND NIET MEER!’ - IK WOû NIET GRAAG UW GEZIGT OM HALF 12 GEZIEN HEBBEN - GIJ BEGRIJPT MIJ, ALS IK U EEN VREEMDE WAS, WANT IK ZOU HET QUâ IK DOLGRAAG GEZIEN HEBBEN; T'IS WAT ONDUIDELIJK - IK WOû NIET GRAAG EEN MEUBEL OP UW KAMER GEWEEST ZIJN; VEEL MINDER UW HOSPES - ADRIAAN, CE SONT LES MISèREs DE LA VIE - GRIEVENDER DIKWIJLS DAN DE GROOTSTE RAMPEN! - MAAR GIJ ZULT U TOCH MOETEN GETROOST HEBBEN - EVENALS IK! - EN DAN ZOOVEEL DAT MIJ OP DE TONG BRANDT; - DAT IK U HAD WILLEN MEêDEELEN, - DAT ALLES NOG EEN WEEK, MISSCHIEN 14 DAGEN IN MIJN BORST TE MOETEN KLUISTEREN 'T IS HORRIBBLE, HORRIBBLE MOST HORRIBBLE! ZEGGE IK MET SHAKESPEAR -
14 DAGEN! EEN WEEK! JA WANT DIE KEREL MOET PREêKEN; ANDERS DENKEN ZE THUIS, DAT IK ZE VERNEUKT HEB, EN O. MAAR GEBRUIKT HEB, ALS EEN DEKMANTEL, OM IN DELFT FEEST TE VIEREN. ONDER ONS AAD - GIJ BEGRIJPT, WEET, VOELT, DAT IK ALLééN OM U KOM.
O HOE DIE ZON, MIJ SCHITTERT IN HET AANSCHIJN! WORD NACHT O DAG, EN MIJN GEEST, SLAAP IN EN
| |
| |
ONTWAAK NIET, EER IK BIJ ADRIAAN HERLEVEN MAG EN ZAL!
'T WEDER IS ZOO GODLIJK MOOI; DE LUCHT ZOO BLAAUW; - HET HART ZOO WARM - ADRIAAN, IK HAD TOCH GEKOMEN INDIEN IK MAAR OM 12 UUR WAS T' HUIS GEWEEST EN OM HALF EEN OP DEN SPOORWEG HAD KUNNEN ZIJN! -
EN NU? SCHRIJF MIJ - O SCHRIJF MIJ - DAT WE SAMEN KUNNEN ZIJN, AANSTAANDE WEEK - AL STORT DE REGEN NEêR IN PLASSEN,
EN WEERLICHT DOOR DE WOLKEN BREêKT, -
IK KOM ADRIAAN ---
MITS OOSTERZEE MAAR S' OCHTENDS PREEKT!
HA, HOE DIE BOEI MIJ KNELT, DIE IK MIJZELVEN GESMEED HEB! -
'K HEB VAN DE WEEK EEN SCèNE GEHAD, ADRIAAN. DIE IK U ZOOGRAAG ZOU BESCHREVEN HEBBEN - IK HEB - ENFIN - IK HEB NU VERDOMD EN AFGEDONDERD HET LAND.
WEES OMHELSD VAN
UWEN LIEVENDEN EN GELIEFDEN
P.A. DE G.
IK GA NAAR V. LENNEP. -
ZATURDAG AVOND.
O IK ZAL DIEN DAG BRANDMERKEN
IN MIJN JOURNAAL!
GIJ KRIJGT NOG EEN BRIEF VAN DE WEEK.
PROF. SCHOLTEN PREêKT HIER MORGEN; HEEMSKERK WORDT DOOR V.D. HOEVEN BEVESTIGD - SCHRALE TROOST.
| |
| |
(MET ANDERE INKT VOLGT:)
IK HAD U DEZEN BRIEF AL OM 1 UUR WILLEN SCHRIJVEN, OPDAT GIJ DIEN VAN AVOND ZOUDT GEHAD HEBBEN MAAR - IK HAD TE VEEL HET LAND! -
DAG LIEFSTE VRIEND - KAN MIJN LANDERIGHEID EN BEROERDHEID U TROOST VERSCHAFFEN - O DAN IS HET NOG UIT TE HOUDEN - AL WAS T' OOK NOG ERGER.
| |
| |
| |
[26 april 1847]
Verzameling
H.v. Hasselt-v. Rees
Aan Aad Gildemeester.
26 April '47.
1 uur Zondag Nacht.
Dank duizendmaal dank, o mijn Geliefdste, voor Uw heerlijken brief- gij weet niet welk een invloed op mij Uwe letteren hebben uitgeoefend;- indien ik U zeg, dat ik in dezen oogenblik één zenuw ben, dat ik lach en schrei van genot- van dankbaarheid, van liefde van smart!- o dan zeg ik nog de helft niet van wat ik gevoel. Adriaan, gij hebt mij wèl lief- o van dit uur aan, geen geheimen meer tusschen ons- ik geef ook u geheel mijn hart- ik kan niet meer geven- edoch gij bezit het niet zoo lang,- maar o nog nimmer was het zoo dronken van vriendschap, zoo- hoe zal ik het uitdrukken?- zoo vol gloeienden wellust- zoo volvan alles.- Ik geef u- ja toch nog iets! Ik geef U een vermaning, een uitbrander, dùs luidend: Adriaan wees nimmer meer bedroefd, denkende dat ik niet van U kan houden, zooals gij van mij!- denkende dat dàt onmogelijk is, hoe gaarne gij het wenschen zoudt-
Aad, wat is onmogelijk? wat zoudt gij wenschen, dat ik vervullen kan (gij kent mij toch het vermogen toe U gloeiend lief te hebben- of maar een beetjen?) en niet vervullen wil voor U?...
voor zoover namelijk iets van mij alléén afhangt.
Anders zoudt ge licht zeggen: Peter kom morgen in Delft!- ik zou het kunnen doen; in stilte het huis uitsnijden, een briefjen achterlaten enz, Aad denkt gij dat ik er wel niet op gezonnen hebt, om ze ter verneuken,- om uwent wil?
| |
| |
Vermoedt gij niet, dat er hier verleden week standjes hebben plaats gevonden- raauwe standjes? Vermoedt gij niet dat één van die standjes bepaaldelijk Zaturdag ochtend 12 ½ gebeurd is; -dat ik toen woedend de deur ben uitgelopen en vrij laat aan 't diner gekomen; -dat ik U anders wel terstond zou geantwoord hebben en niet tot s'avonds gewacht, om U te schrijven?-Goddank! de zaken zijn nu weer zoo wat op orde-maar laat ik er om Gods wil ook maar niet weêr aan gaan tornen;- hoè ik dezen Zondag heb doorgeploeterd-je l'ignore. Uit landerigheid 'smorgens om 7 ½ de deur al uit; gewandeld door de Warmoesstraat, uit landerigheid wat opgeflikt in de kerk, door een heerlijke preek van Scholten;'s middags in den tuin op twee stoelen gelegen, met een cigaar? naar de lucht leggen kijken, tot ik in slaap viel-enfin niet begonnen te leven, voor ik daar straks Uw brief kreeg; ik zat nog binnen; zij hadden er niet meê noodig, wat ge mij schrijft- ik soupeerde gaauw en snelde naar boven-ik heb er wel ander half uur over gelezen- Adriaan, heusch, gij hebt er geen idee van, wat een ontzaggelijk genoegen gij mij verschaft hebt-nog eens dank, dank, dank!
t'Is nu 2 uur in de nacht; ik kan toch niet slapen, na zooveel zalige aandoeningen-ik kan geen rust vinden, eer ik U geantwoord heb, -en geen woorden om U naar zin en hartelust te antwoorden. Vriend, ik heb U zoo lief gekregen.
Ik had daar zoo even een (gek, romanesk?) idee. Als wij in Delft samen zijn, Aad;-als de maan heerlijk schijnen zal, dan moeten wij op een of andre manier 's nachts in de groote kerk zien te komen, (de koster omkoopen, of een
| |
| |
raam inslaan?) en daar met den heiligsten eed, bij de zaligheid onzer dooden, malkanderen trouw zweren-tot in en over den dood! -o mijn God- ik dank U voor den vriend, dien gij mij geschonken hebt- en die enthousiast verbeeldt zich, dat hij geen Dichter is; -die zulk een brief schrijven kan verbeeldt zich dat hij geen genie heeft- Adriaan (het is een verheven denkbeeld), -indien wij eens samen een letterkundig duumviraat tot stand brachten -nu niet, maar later- o gij moet werken, literatuur studeren- U oefenen-Schrijven, streven om groot te worden- maar o bovenal-gij moet, ik smeek het U!' mij met diezelfde geestdrift, steeds blijven liefhebben-'t zal mij een spoorslag zijn, mij zooveel vriendschap, meer waardig te maken. dank U mijn vriend!
Nu over hàar!-
Adriaan gij hebt er één ogenblik gedacht, maar ook niet langer. Hoe? ik zou mijn goeden Engel rampzalig kunnen maken?- Neen, neen-die scène-Vriend was heilig, teder, rein- o juist het tegenovergestelde van...een van die tooneelen, die alleen op aarde moesten beginnen maar eindigen in den Hemel-gelijk de kus der Liefde, der reine liefde, zich moest oplossen in een stervenssnik! Ik had met haar gewandeld-de dikke was ook meê geweest. Mevr. was uit de stad-toen wij te huis kwamen zeî ze- ik ben alleen uitgegaan omdat gij het verkoost, om U- maar ik mag anders de kinderen niet alleen laten, en het weder was zoo bitter koud.
Vriend, ik kon het niet langer uithouden; ik vlóóg haar om den hals en kuste haar...(ik had er niet aan gedacht, dat er potjes met twee ooren bij waren, die alles over
| |
| |
vertellen). Zij liet mij begaan-streelde mij zelfs, terwijl ik haar embrasseerde-maar eensklaps!-daar blikt ze mij aan, blikt de kinderen aan, blikt haar Zuster aan-èn-èn laat het bruine kopjen zinken op de borst en barst los in tranen!-O tu m'as fait mal!-
(de kinderen waren er bij-ergo fransch; luister nu) Qu'y a-t-il ‘o les enfans vous ne savez pas..non n'est pas noble de toi, de profiter ainsi de ma faiblesse - je vous donne le doigt et vous me prenez tout-tout’...Dit stamelende zag zij mij aan, met half schreijende oogen, zoo vriendelijk, zoo weemoedig, zoo vol liefde...en ik! Adriaan ik bloos niet licht, maar ik bloosde...Chère, pourtant...ces enfans! Dieu, je n'ai pas pensé-- Ik dacht, dat ik door den grond zinken zou. Sais-tu que c'est la première fois de ma vie que je recois un baiser...Que l'eau de l'ocean ne saurait effacer ‘murmelde ik.-o 't was goddelijk! Daar zaten we nu, naast elkander en elkander aanstarende, zonder een woord te spreken;-dan met de blikken-o ik had haar zoo vurig lief-dat ik op het punt stond om dien onbedachten kus weêr af te gaan kussen!-en Zij?
Adriaan, vraag nog of ze mij liefheeft-maar hoor verder! Die positie was mij onuitstaanbaar-ik greep haar hand, en zij prangde de mijne in haar vingeren...Adriaan, ik kon de tranen in mijn oogen niet bedwingen- Was het weelde of was het smart?-Eindelijk weêr een glimlach op haar lippen!-Goddank,-oh soyons gais de retour- of zoo iets zeî ik-zei toen met den vriendelijksten ernst-Quand vous m'aurez demandé pardon. Ik reikte haar de hand. Pardon!-en toen...wij waren zoo intiem;-ik sprak over alles wat mij
| |
| |
het naast aan 't harte leit; over mijn vrienden (over U!) over de toekomst-ik heb nimmer zaliger avond gesleten-Toen ik weêr een oogenblik met haar alleen was, vroeg zij nog eens. Pourquoi m'as-tu fait mal?-Gij weet niet, hoe grievend die kinderen dat te pas brengen, als Mama weérom is...Ik, vroeg nog eens Pardon en ik zweer U, dat zoo gij er nog eenige smart over gevoelt; ik hier nimmer meer een voet over den drempel zet..;(ik wist niet wat ik zeide). Peter!...Zijt gij dan boos, dat ik U gezegd heb, dat gij mij smart...Kunt gij 't dan niet begrijpen (nu geloof ik, dat zij 't bij mij wou afkussen!) Neen, neen, maar zie als gij mij niet zegt dat alles vergeven en vergeten is, dan Zou'k heden Avond (ik moest naar Beels, waar is pas om half tien kwam) geen druppel wijn kunnen drinken, die mij niet als alsem zou zijn op den tong,-ik zou mij niet kunnen amuseeren-
‘O indien dàt waar was!’-Adriaan, peilt gij de diepte van die woorden? Zij twijfelt nog of ik haar lief heb!...toen ik haar naderhand verliet, wierp zij mij een kushand toe!...Zij zelf nú! En thans de gevolgtrekking! Indien zij van dien kus niets gezegd had-eenvoudig toegelaten of er om gelagchen, dan ware er niets geweest-maar nú! Is 't niet het duidelijks bewijs, dat zij die liefde niet beschouwt als een grap, een gril- een dwaasheid van een jongen van 17, tegenover een meisje van 22 jaren-of wel een intieme vriendschap! zusterlijk, broederlijk-Indien er niemand bij geweest was, indien wij alléén met ons beide waren geweest,-o zij hadt niets gezegd-die vrijmoedigheid ware haar wensch geweest-maar nu...die kinderen, die het over vertellen aan Mama enz...
| |
| |
Aad, ik begrijp niet wat er van groeijen moet-maar ik vind het poëtisch; goddelijk; heerlijk!-
Dit is nu maar een kleine schets-de finesses vertel ik U nader-Zaturdag-want gij begrijpt dat Oosterzee preken moet! Hij kan immers niet s'avonds preêken. Ik heb u dan ook nog meer van die amours te vertrouwen-ik wil geen enkel geheim meer hebben voor mijn vriend. Woensdag krijgt ge weêr een brief en licht Vrijdag nog eens-de afspraak is ons nu beiden duidelijk, ik heb ze van avond nog gezegd, dat ik woû-Mama. vond het optime. Oosterzee! nog nimmer zijt gij zulk een belangrijk personaadjen geweest!
De text heb ik geraden.-Ik heb Zaturdag avond eerst bij v.Lennep thee gedronken,-en toen verder den avond bij onzen Tip doorgebracht-omdat ik 't verdomde met de vL's naar de Variétés te snijden-Tip voelt, begrijpt allesdaar was troost. En nu-nogmaals gedankt voor Uwen Vriend! nogmaals een handdruk in den geest!-Woensdag schrijf ik U weêr-Dezen breng ik morgen naar Keuns. Dag mijn Adriaan, of liever Nacht mijn Vriend.
T.T.I.D.D.
trouw tot in den dood.
P.A. de G.
| |
| |
| |
[28 april 1847]
Verzameling
H.v. Hasselt-v. Rees
Aadriaan Gildemeester.
28 April '47.
t' is Woensdag, mijn Waardste!-dat wil zeggen, heden Avond hebt gij een brief;-dien ik heden middag schrijf. t'Is toch wonder, dat ik U wederom zooveel belangrijks te melden heb. En avant, marchons!
Gisteren middag was de Gideon-Middag-gij begrijpt dat ik hem Uw brief heb laten lezen; Adriaan, ik was er zoo vreeselijk meê opgewonden-en Gie! o hij deed niet anders dan sakkerloot en o hoe heerlijk! roepen, terwijl ik voorlas; zonder eenige jaloezij deelde hij in onze gevoelens-ge begrijpt dat wij zoo wat den ganschen middag over U gekletscht hebben! -Gie begrijpt onze vriendschap zoo goed;-begrijpt ook, dat die nimmer zoo bestaan heeft, bestaan kan, noch bestaan zal, tusschen hem en U- waarom niet? Mij is het zoo duidelijk! toch kan ik het niet uitdrukken. Hij vergeeft het U, (en o ik vergeef het U gaarne) dat gij meer gevoelt voor mij dan voor hem!
Adriaan indien ik eens op 't oogenblik kiezen moest tusschen U en hem...Gideon, zeide ik gisteren, Uw vriendschap doet mij nut, rigt mij, leidt mij, waarschuwt mij-Adriaan's gloeijende liefde geeft mij eene hemelsche vreugde;-Gideons vriendschap zal mij meer goed; Adriaan's liefde-och kom, maar dat is lullen! Vriend in een woord; indien een stem uit de wolken mij op dit oogenblik vroeg: Zijt gij rijk genoeg in hèm, dien gij lief hebt en die U zoo onuitsprekelijk liefheeft-of begeert gij nog iets gloeijenders, innigers teederders?-ik zou niets te
| |
| |
antwoorden, niets te vragen hebben-want Uw vriendschap overstelpt mij, met al wat heerlijk is-bovenal, ik durf het U vrij zeggen!-met dankbaarheid jegens Hem, die mij zulk een vriend geschonken heeft. Adriaan, het zij ook Uw gevoel want-daar is een God! en die God is Liefde!-dàt weet ik, omdat ik het voel. Begrijpt ge mij? Antwoord ja. Adriaan ik heb in den spiegel gekeken-en ik heb mij zelven gevraagd: Zijt gij waardig zóó bemind, zoo geërd, zoo gevierd te worden?---Wonderlijk Schepsel!-Lichtvaardige-murmelde ik tegen mij zelven, met een sarcastischen lach en ik schudde het hoofd.
Gelukkige-zeide ik toen wederom. Rampzalige een poosje later. Gisteren Avond was ik naar v Lennep gegaan. De jongens waren uit Saar was alleen t'huis; zij was pas eergisteren van Rotterdam gekomen en dus ging ik haar eens even begroeten; niet geheel alleen, want Willem had Meester en die zaten ook boven.-'k Heb nimmer zoo allerheerlijkst en intiemst met Saartje gepraat.(Dat ik ten minste kalm; vriendschap-broederlijke liefde) Zij heeft een allerintiemste vriendin, die Henriette van Loon heet, ik heb een intimen, allerintiemsten vriend, die Adriaan Gildemeester heet-o hoe zalig wij malkanderen al onze wederzijdsche gevoelens hebben medegedeeld-zij begreep mij, dunkt mij, geheel; ik begreep haar, in zooverre dat zij mij begreep. Zonderling, als ik lief tegen haar ben, zitzij geregeld altoos, wanneer ik weêr wat met de anderen praat, mijn ‘Penningske’ te reciteren! t'is voor mij zoo liefelijk, dat van lieve lippen te hooren. 'k Heb mij daar zoo niet duidelijk uitgedrukt; ik meende, ik begreep Saar in zoover, dat ik wist:‘gij begrijpt mij- gij vindt
| |
| |
mijn gevoelens heerlijk edel; gij hebt mij lief’.-- Want zij beloofde mij: Peter, als we eens gelegenheid hebben van de week, zal ik je een mooijen brief van Henriette van Loon laten lezen,-of jij dat ook niet mooi vindt-dan moet je maar eens op mijn kamer komen als we alleen zijn-dat is assez lief.
Adriaan, ik schrijf u maar het bijzonderste; Tip zit op het oogenblik bij mij en ik zou met hem uitgaan; dus kan ik niet alles schrijven, want de brief moet gauw weg. Vrijdag schrijf ik toch weêr.-Gij zult wel vermoeden dat ik aan Saar verteld heb,-Welk een heerlijke brief ik Zondag van U gekregen had. O Adriaan, ik ben gelukkig in U.-Sympathie tussschen U en háár? (gij weet wie!) Welk een poetisch idee, Adriaan! 'k Wou dat ik tijd had en ik ging het uitwerken-Zondag is zij even hier geweest-als immerut semper gij verstaat Latijn. Maar over dit Zaturdag!-
Oosterzee zal toch stellig Zondag ochtend preêken bij gelegenheid van zoo'n Bede-dag! Oosterzee je moogt niet s'avonds preêken.-Morgen ochtend zal ik een aanslag wagen op Mama en zien gedaan te krijgen, dat het er niets toe doet-of hij s'avonds preêkt.
Adriaan, ik houd niet van gerookte zalm (bewaar wat voor Tip zeit ie of laat ik wat meê brengen voor hem!)-ik wil U niet ongelukkig maken, daarom schrijf ik het U. Neem ossetong of saucis, Chocolade-magnifique, deli! Maar 't maakt geil.-ik ben het niet, al stroomt mij 't bloed ook heet door de aderen! t'is iets anders.
Aad, Aad wat zullen wij ons amuseren!-'t gelukkigst oogenblik zal wezen, als ge mij in de diligence ziet zitten-t'is haast ongelooflijk, zoo zalig. Koop voor die malende
| |
| |
menschen het Lexicon van Kaercher-of neen, als het zulke sanekers zijn geef ze dan de pracht-uitgaaf van Feiths Romannen Julia enz.-Lamartine (nu is 't ernst!). V. Hugo (ik weet immers niet wat voor een slach van volk het is daar jij meê opgescheept zit, hoe zal ik dan verstandig raden, mijn Lara?. Henriette is Zuléma-meent gij niet?-) Schiller. Byron-dat kan alles voor f 10.- zegge ieder à part. Bij gelegenheid van zoo'n Bede-dag! Oosterzee je moogt niet s'avonds preêken-
Ik heb gisteren avond geschaakt met Mr. v. Lennep;-dat doen wij Zaturdag zeker niet. Nu Vrijdag Ochtend-schrijf ik weêr en Vrijdag krijg ik ook een gelukkigen brief van U; ik ben zoo ongeduldig. Bonjour Adriaan, omhelsd en gehanddrukt van
T.T.T.I.D.D.
Woensdag 2 uur. (Duizend groeten van Tip) Uw Vriend,
Peter.
Adres: Weledelen Heer A. Gildemeester,
Student
te
Delft.
| |
| |
| |
[29 april 1847]
Verzameling
H.v. Hasselt v. Rees
Aan A. Gildemeester.
29 April '47
Mijn Waardste! Wat is t'allerliefst weêr!
een bespottelijk begin voor een brief, zoo'n winkelpraatjen! zou er iemand kunnen zeggen,-maar voor ons is 't niet bespottelijk, Adriaan, want wij weten wat dat beduidt-ergo nog eens, wat is het allerliefst weêr! Vriend, eer ik nog wat voort redeneer-eenige afspraken: Schrijf mij morgen, zoodra gij den brief van Ulfers)1 hebt; mocht O, ook s'avonds preêken, ik geloof toch, dat ik komen zou.
Schrijf mij of ik met den trein van 8 of 11 uur komen moet,-waar of Uw kamer is en bij wien? Want gij mocht eens op t'Examen zijn terwijl ik aankwam. Heb je een goede haarschuijer? dan laat ik den mijnen t'huis; hoe min lorren meê hoe liever en we hebben beide krullend hair! één schuijer genoeg-Zot hè? Ik denk dat er Zaterdag Avond nog al wat kennissen (Vrienden) bij je zullen komen oploopenenfin dan zullen wij ons amuseren-en 's nachts zijn we toch samen alléén, want we slapen op dezelfde kamer!-dus jaag niemand weg, om mij.
Adriaan ik moet zooveel inlichtingen van je hebben;-die twee dagen zullen wèl besteed worden.
Ik heb mij van de week zoo knap gehouden; ik ben maar eens bij haar geweest,-gisteren Avond en maar heel kort? Want ik was een uurtje weggelopen van een diner waar ik mij verveelde, onder excuus, dat in onverzuimbare mathesis-les had-ik had beloofd zoo spoedig mogelijk terug te komen-dus kon mijn bezoek maar kort zijn! Zij was- o ut semper - ik
| |
| |
was verstandig-c'est à dire; ik was allergekst, allerdwaast, en heb ze allen laten schateren van 't lagchen; ik heb histories zitten vertellen, als bijv. van twee Bullebijters (honden) die ijsselijke ruzie hadden; Roel zat te kijken er na, uit de herberg; de beesten vraten malkanderen letterlijk op; nu een poot, dan een oor! Eindelijk is 't gevecht bedaard-Roel waagt het naderbij te komen,-hij zoekt...en zoekt...lieve Heer! niets dan de twee staartjes waren overgebleven!
Verbeeld je nu iemand van mijn constitutie, die, om ernstiger en grooter dwaasheden te vóórkomen-diergelijke flauwiteiten opsnijdt-o t'is verschrikkelijk.-Heeft de mensch geen strijd op aarde?-Ja wel een strijd! t'is uit te houden voor een uurtje maar ook langer niet.-Neen!Neen! Mirer mes yeux dans ta noire prunelle.
Zonder een woord te uiten-dat verteert ook-maar van liefde! het andere verteert het hart, van drift-van gramschapvan weet ik 't. -
verder heb ik liedjes gezongen, van ‘de Min’
Twee achtjes//twee klachtjes
En duizend sermoenen!-hij is er niet uit.
Dat is waar. Voor 't minst wat geestiger!-Als ze mij aankeek-dan moest zij lagchen-anders!-o dan schreijen we half-als onze blikken elkander ontmoeten-Adriaan, welk een feest, u dat alles nog eens stukje voor beetje te beschrijven!-en Uwe aanmerkingen te hooren-neen,met U nog eens alles in dubbele, driedubbele zaligheid weêr over te genieten-van voren af aan.-
Adriaan, Adriaan, toch voel ik-dat ik raad noodig heb- | |
| |
Herinner U Caroline van Swinden? Ik ben wonderlijk terwijl ik dien naam schrijf.-
Vriend-ik heb U reeds trouw gezworen, in den tempel van mijn hart-gelijk gij mij!--- maak de zin zelf verder af.-- O 't Zou toch plechtig, heerlijk zijn!...
Adriaan gisteren Avond schreef ik in mijn dagboek het volgende:‘Geéchappeerd, voor een uurtje, ach maar één uurtje, naar ma chère-chérissime;-O Zij mag mij nog niet kennen en doorgronden; ten minste niet geheel!- Zij ziet nog niet in den uiterlijk meestal dwazen, dartelen, mag ik zeggen geestigen?--ja want ik spreek in haar geest! onbezorgden, opgewonden enthousiast-den al te gevoeligen, geslingerden, hartstochtelijken melancholieken, bijna alles, in zich zelven, niet altoos voor anderen, (al kost het moeite!) beschimpende en versmadende-zou ik zeggen Dichter?.-De toekomst zal het leeren; scilicet, of ik Dichter zeggen mag. ‘Ik verberg mij steeds lang-tot in mijn vaerzen toe-Wie kent mij? velen denken mij te kennen- hoe weinigen kennen mij-Gij Adriaan!-Weinigen zeg ik-en ik ben er trotsch op!-O quand je dors viens auprès de ma couche etc.-Nacht, Henriette--sluimer zacht’-Bonsoir Adriaan-Zaturdag!...’
Ziedaar het slot van mijn journaal van gisteren. Ik had er bij willen voegen-ik ben niet te kennen, men moet mij raden-door sympathie etc.-- zoo als gij-mijn Vriend!
Vat toch geen koude van dezen brief, zoo als gisteren nacht. 't Was mijn schuld niet; onlogisch.
Wat een neêrsmijting van woorden en afgebroken onduidelijke zinnen-waarlijk men moet Adriaan zijn om Peters brieven te begrijpen en omgekeerd!-O hoe mij die innige
| |
| |
boezem-vriendschap steeds meer en meer gelukkig maakt! Gij zult zoo langzamerhand al mijn minste ideeën te weten komen, mijn geheimste zuchten, mijn wonderlijkste wenschen -ik de Uwe;-tusschen ons geen gêne meer!-
Die brieven van Pauline?-Je suis horriblement curieux! Zijn ze zoo zacht, zoo lief, zoo goedig? nescio.
Nu Adriaan, mijn liefste tot Zaturdag-ik wacht morgen heel vroeg(och toch niet met de laatste trein!) een brief.
Als ik eens niet met dien van 8 uur kwam, al wacht gij mij dan ook, maak U niet wanhopend.
T.T.I.D.D.
Gen. -
Aan de buitenzijde adres: Weledelen Heere A. Gildemeester
Student te
Delft.
| |
| |
| |
[30 april 1847]
30 april 1847.
Aan Gideon de Clercq.
Beste Gideon,
Hebben wij niet eigentlijk Attikus-Vereeniging van avond of hoe zit het daar meê? Ons Variété's plan zou dan vervallen. Ik zal U maar wachten van avond; ik blijf thuis; kom zoo vroeg mogelijk. Met achting en liefde,
T.T.
P.A. de G.
in haast.
30 april 2 uur.
adres: Weledelen Heere
Den Heere Gideon de Clercq
Prinsengracht
over den Noordermarkt.
| |
| |
| |
[25 mei 1847]
Verzameling
H.v. Hasselt v. Rees
25 mei 1847 's Nachts
Aan A. Gildemeester.
Ja semper idem, mijn Waardste, semper idem, al schreef ik U in geen drie weken. Waarom schreef ik niet?-Ach, ik was er onbekwaam toe;-alle lust, alle veêrkracht alle opgewekt-en opgewondenheid had mij gedurende de laatste veertien dagen begeven. Mathesis hier, algebra daar, Grieksche accenten aan de ééne, namen en jaartallen aan de andere zijde! Ik verveelde mij-en ik verveel mij nog; ik was moedeloos, gebukt, gefolterd- ik ben het nog, maar minder dan 't geweest is, goddank! Want het was niet om uit te houden. De laatste vier dagen heb ik ook wederom bedroefd weinig uitgevoerd; ik viel telkens van vermoeidheid, door de warmte etc. veroorzaakt, in slaap;-t'is om je zelf te verhangen, die positie waarin ik mij bevind.
Bovendien dat eeuwige rust zoeken; en dat nergens rust vinden;-ik ben in de laatste dagen juist gedurende een half uur kalm geweest; rust van binnen en rust van buiten! Een half uur! ik amuseer mij als een kind, in onzen tuin. Waarmeê?-Met Waterbellen te blazen, Adriaan, en die vol met rook te dampen, totdat zij barsten. Zalig zijn de Kinderkens!- Och, ik ben zoo gek; ik weet zelf niet, wat ik wil, wat ik begeer.- Weet gij, waar ik mij overigens nog al meê amuseer? Het is met het overdenken der volgende stellingen: De deugd is vervelend;-alle menschen zijn mal; ik de malste;-Met de vraag; Moet men razend doen òf razend knap zijn, om zich atheist of deist te kunnen en te durven verklaren?- En diergelijke.
| |
| |
Laatste, o ik moet het u vertellen, heb ik in de blaauwe lucht, mijn kleine wolkjes voor het eerst van dit weder begroet; en ik dacht in mij zelven (is het profaan, of niet? nescio.) ik dacht, ik riep uit, ten minste ik voelde-
O, bij Uw aan blik des avonds, gij geestige dartele vlekjes
Wolkjes, in 't veld van azuur, huplende schaapjes gelijk, Schijnt mij de heilige hemel, vaak minder grootsch en verheven,
Doch meer toegankelijk ook mij; lieflijk en zalig en goed. En 'k vraag U, gij eeuwige bogen, en 'k vraag U, o blaauwe gewelven
Of gij Uw poort wel ontsluit, ook voor een geestigen lach? Nonsense hè-enfin, dat zie je meer!
Adriaan; Zij is naar buiten; Zij begeerde een souvenir eer wij scheidden; ik gaf haar deze vaerzen:
Geen stille klacht, geen diepe zucht,
Die Uw beklemde borst ontvlucht,
Geen kusjen van Uw mond gezogen,
Geen toespraak van Uw zacht gemoed,
Geen traan zelfs in Uw vriendlijke oogen-
Maakt mij het biiter scheiden goed.
| |
| |
Ach waarom kranst herlevend groen
Reeds nu het geurig jong plantsoen
En waarom keerde 't voorjaar weder
Wel ademt Liefde, heel Natuur
in 't vrolijk, zangrig, feestlijk uur-
Maar klopt haar hart als 't mijn zoo teder?
O hield nog de ijskorst U omkneld
Ontloken bloemen, hupplend veld
Verliefde bronnen, blaauwe vlieten!
En mocht ik bij háár milden lach,
Mijn zoete Meimaand nog genieten
Nu droef, als een Novemberdag.
Ik was uw lief verkeer gewoon
Als 't vrolijk blosjen aan Uw koon,
Als 't zorgloos kind aan Moeders zorgen.
Want Moedertrouw en Zustermin
Want Onschuld, Liefde en kinderzin
Bloeit in Uw reine Ziel verborgen.
Maar langer, langer niet getreurd,
Wanneer mijn klacht, uw ziel verscheurt
Neen ga Melieve, ga in Vrede!
En blijve ook mijner slechts de smart,
U volgt mijn liefelijke bede,
U volgt U vergezelt mijn hart:
| |
| |
Dat ginder vaak op 't groen terras
Het westerkoeltje Uw koon verras,
en zachtkens door Uw boezem speele;
of fluisterend, uit de espeblaên.
Mijn liefste, alleen door U verstaan,
Een lied van trouwe Liefde kweele.
Maar zoo gij 's morgens in den hof,
De dauwdrup; zwaar van geurgen stof
Ziet weenen aan Uw jonge rozen-
Denk aan de bloem, die ginder schreit,
Wijl over haar geen zon mag blozen,
Geen dierbaar oog, zijn stralen spreidt!
En nu- Vaarwel, Uw Buiten wacht,
Uw bloembed bloost, Uw heuvel lacht,
De Meiboom stort een bloemenregen;
en ik, mijn Liefde! buig het hoofd,
(Ach, van zijn schoonste krans beroofd,)
En stamel om een korten zegen;
Ja zeg mij, met dien lieven mond,
Die niets dan lieflijkheid verkondt,
Dat ge in 't genot der Zomderdagen,
Meer aan den Winter denken zult,
En naar Uw lieven Dichter vragen
En schreijen soms van ongeduld!
| |
| |
Ziedaar mijn hart geheel, in deze eenvoudige regelen, uitgestort. Hoe zij het hare uitstortte, om mij dank te zeggen; hoe haar hart mij lief had en zegende; hoe innig, hoe bitterzoet, toen ze mij vaarwel zeide- Vriend! gij weet, dat ik er niet van houd diergelijke hemelsche tooneelen te beschrijven-omdat ik het niet vermag. Godzij met haar-met mij-met ons!- Ik weet niet meer, wat ik bidden moet;- alleen mijn:
O quand je dors viens auprès de ma couche!--
Adriaan? dat kan de Dichter bidden-maar ik ben Christen ook! ten minste, ik geloof het--ook, ik weet het niet, of ik kan niet uitdrukken! En gij van haar geen souvenir, Peter?--Adriaan-meer dan één. Niet alleen die heilige, onstoffelijke panden harer engelachtige liefde: haar ziel, haar hart, haar vertrouwen, haar gebeden, haar tranen, haar kussen-zijn de mijne;-een keurig net boekske. Wel gesloten, waarin ik mijn geheimste en innigste opmerkingen ter neder schrijf, dat mij nimmer verlaat is een geschenk van haar; ook andere kleinigheden, mij dierbaar en heilig-Maar o nimmer heb ik die teêre Ziel zóó vurig liefgehadals toen ze mij, op den avond van den dag, dat zij 's middags naar buiten vertrokken was,-in een toegelakt papier,in 't geheim eene geldelijke en ruime bijdrage voor ons Armen-genootschap toezond-als of haar hart, op het punt van te vertrekken, nog iets-wilde achterlaten-dat het reinst en het schoonst-hare Liefde mij melden zou-mij melden,-hoe zij mijner gedacht en steeds gedenken zou.
‘Een meisje bemint hem, dien zij eens waarlijk heeft lief gekregen altoos, onder alle omstandigheden en steeds vuriger’-dat hebben haar zoete lippen mij eens, half lagchend,
| |
| |
half ontroerd, toegefluisterd-dat wil haar ziel mij verklaren en bevestigen.
O hoe ik verlang haar wellicht reeds deze week, Buiten weêr te zien-hoe ik er tegen opzie tevens. Vriend, ik had u eindeloos meer te schrijven, maar de tijd ontbreekt. Eén ding wete ik nu, dat gij na als dit geschrevene, niet twijfelen kunt, aan mijn semper idem, semper idem-Adriaan, eens voor goed, gij moogt er niet aan twijfelen, nooit ofte nimmer, zelfs al zou mijn gedrag u nog zoo duister schijnen! Kent gij Marquis Posa uit Schillers Don Karlos? -Zoo niet maak dan ten spoedigste kennis!-De vaerzen, die ik U schreef, bezit zij alleen, en zij wil niet, dat ik ze drukken laat;-Adriaan, gij bezit ze nu ook. Gideon alleen heb ik ze voorgelezen,-die op een hem zoo eigenaardigen toon ‘Peter, Peter’ riep!
-Maar!--mij begreep; als gij.
Waar moet, waar Zal dat heen o mijn God!-
Kunt gij U die overwinning op mij zelven begrijpen dat ik mijn dweepend gevoed; ‘liefde, weemoed, rusteloosheid’ niet uitstort in honderde vaerzen;-maar Mathesiswerk; en Grieksche grammatica studeer? dat ik alle Redacties geschreven heb-‘Ik wil geen vaers maken vóór September?’ Heeft de mensch geen strijd op aarde?-Mesthoop van Job-Kansel der Welsprekenheid!(Oosterzee. Nu ik u dezen brief geschreven heb, voel ik mij verkwikt-al is het ver in den nacht. O Adriaan, ik lijd bitter, bitter. Schrijf mij spoedig een rijk antwoord; eerst acht dagen nadat ge mij geschreven zult hebben, krijgt ge weêr een brief van mij; 't hangt dus van U-zelf af, dien spoediger of later te hebben-Groet, wie U lief zijn van mij.
| |
| |
Adriaan, ik moet op mijn gezondheid passen, ergo ik ga naar bed. Bonsoir van verre (ik zie ons nog op de markt te Delft staan; toen heb ik U vriendschap gezworen voor de duizendste maal in stilte en in het diepste mijner ziel).
Semper Idem.
| |
| |
| |
[30 mei 1847]
U.B. Leiden
Map 250
Bijbelsche Vrouwen)1
1847-1851-No. 23
30 mei 1847.
Aan A. Kruseman, uitgever te Haarlem.
Weledele Heer!
Onder hartelijke dankbetuiging voor de ‘Ruth’- en voor de ‘Eva’ die ik zoo vrij ben geweest, eergisteren even te schaken,- verzoeke ik UEd. vriendelijk aan brenger dezes het 2e deel van ‘Die Dachkämmerchen’ van Flygare Carlen mede te geven.
Geloof mij, na de betuiging mijner oprechte achting,
UEds. Dw. Dienaar,
P.A. de Génestet.
30 mei 1847
in haast.
| |
| |
| |
[Vóór juni 1847]
Aan J.D. Veegens.
vóór juni 1847.
De Heere Weledelen Veegens.
Ik wil den stank der burgtwal luchten,
Die al mijn levensgeest verdooft,
Ik wil het stadsgewoel ontvlugten,
Dat als een wanklank drumt in 't hoofd:
'k Wil mijmren in de lustwaranden,
En rusten op het geurig mosch.
Van t'Eden onzer Nederlanden,
Van 's Gravenhage's weeldrig bosch!
Mijn ziel wil aan de akkoorden hangen,
Die daar het windje hooren doet.
Als echo van van Lenneps Zangen,
Waarmeê hij 't Haagsche Bosch begroet,
'k Wil aan de kust van Scheveningen.
Al mijmrende op het oeverzand,
Den Noorder-Oceaan bezingen,
Of 't schouwspel van het vrolijk strand!
'k Verzamel ginds dan nieuwe krachten.
Om vast weêr Leren dagen tijd,
In 't eenzaam Amsterdam te smachten
Goddank! van dichterlijken spijt!
Vergeef de traagheid van mijn voeten,
(Hoe gek) Uit hoofdpijn voortgevloeid!
Dat ik U zelf niet kwam begroeten
En 's dichters werk heb aangeschoeid!
Ai! 'k heb die vleuglen nu maar even
| |
| |
Alleen met was bevestigd-dus
Zoo 'k hoog en verder nog woû zweven,
Wierd ik een andere Icarus!
'k Heb wel geen water juist te vreezen,
Maar o!/het mij reeds dreigend lot,
Zou erger nog dan 't zijne wezen,
'k Viel in een stroom van bittren spot!
Ik heb de eer mij te noemen met meer dan verschuldigde hoogachtig
UEds. trouwe Custos
Génestet.
vh. 4 uur.
custos |
- |
bewaker |
|
|
beschermer |
|
|
dienaar. |
| |
| |
| |
[16 juni 1847]
Verzameling
H.v. Hasselt-v. Rees
16 Junij 1847
Aan A. Gildemeester.
Liefste Vriend! Ja, mijn zwijgen moet U bedroefd hebben, maar gij duidt het den voor anderen en voor zich zelven onbegrijpelijke niet ten kwade, zoo hij geen moed, geen lust, geen kracht gevoelde zelfs aan zijnen vertrouwdsten vriend al de vloeden en etmalen, bruischingen, schokkingen, bewegingen, trillingen, afmattingen enz. zijner ziel mede te deelen? O 't moet wel hatelijk voor U geweest zijn, maar vergeef mij! ook nu kan ik U niet alles schrijven, wat er tusschen haar en mij is gebeurd. Vriend, ik heb gepoogd U alles uit één te zetten, maar reeds twee brieven zijn verscheurd-omdat ze mij enbêteerden; ik wenschte deze ten minste niet in duizend stukken te krabben, ergo vertel ik niets- Vergeef mij, maar ik ben in een zenuwachtige stemming en kan dus niet geregeld denken, noch schrijven, maar alleen eenige idees en sensaties, los en wildweg op 't papier smijten- Word er wijs uit zoo gij kunt. Ik kan niet anders!-Adriaan, o ik wist nog niet, hoe heerlijk zij mij liefhad! daar is veel licht opgegaan! daar is blaauw in de lucht, daar zijn ook grijze wolkengeen schaapjes, die ik zoo liefheb! Suze is tegenswoordig in mijn confidentie! zij was reeds lang in die van Htte. zonder dat ik het wist. t'Is goed, dat er ten minste iemand dagelijks om mij is, die mijn ziel begrijpt en mijn wonderlijkheden verstaat. Ik werk tegenswoordig min of meer, om dat zij (H) het mij gesmeekt heeft; om haar een weinig rust en genoegen te geven-Want zie, ik amuseer mij
| |
| |
niet bijzonder, maar ik geloof toch dat er een ziel is, die meer lijdt, en een oog, dat meer schreit, en een hart, dat meer gebroken is! Maar die ziel is ook reiner, lijdzamer, geloviger, geduldiger. En ik?-o dat karakter is dezer dagen zoo scherp geteekend-gij kent het nog niet! en zij! nog oneindig minder,- maar t'is goed-Want anders zou zij nog meer lijden, indien zij wist--
Adriaan, ik verlang dat gij in stad komt, om U historieel alles voor te stellen en uit te leggen-Zoo 't voor uitlegging vatbaar is. Nog even! Denk niet, dat ik uit mij zelven Suze in mijn confidentie genomen heb-neen. 't was op haar dringend en aanhoudend verzoek, gebed, om te weten, wat ik dacht, wat ik droomde, dweepte, Wat ik leed,- waarom ik zoo bitter, kortaf, wonderlijk etc. was;-Zij wist reeds alles uit haar brieven,-ik nog niet!
Ik heb Henr. geschreven-alles!-ik weet haar antwoord! en toch, kan ik u niets bepaalds schrijven. Vergeef mij nog eens, dat ik zoo duister blijf-maar t'is mij onmogelijk die dingen op 't papier uit te drukken.
Wilt ge mijn toekomst, zooals ik mij die voorstel?-Ze is dubbel òf-geluk, liefde kalmte, rust, geloof, vrede zaligheid met háár-òf-neen Adriaan, tijd genoeg-als dàt gebeurt, om dàt te weten!
Maar iets is zeker. Mijn rust is heen;-mijn jonkheid kan ik nimmer in zorgelooze weelde genieten-Zij is mij ontroofd. Door-neen!neen! ik wil, ik mag haar niet beschuldigen.
Adriaan, gij weet niet, welke een inspanning het mij kost, U te schrijven, Ach wat zal het einde zijn-
Een laatste worstling nog en wat mijn boezem griefde,
| |
| |
Vergeten, en den boei verbroken, die mij prangt!
Een laatste zucht tot U, en Uw rampzaalge Liefde!
En dan? den maalstroom in der wareld, die me ontfangt!
Wat nooit mij heeft behaagd, moog in mij welkom wezen,
Wat nooit mijn vreugd kon zijn, moog nu voor vreugd volstaan,
Sints 'k niet te hopen heb-wat rest mij nu te vreezen?
Die Zoveel doorstond-Wat gaat dien de Toekomst aan!
of-
het heerlijk tooneel, uit het vaers aan Gideon?
Adriaan, ik verlang naar U, kom aan mijn hart en
Weet alles!-maar als ik schrijf, doen de toppen mijner vingers mij pijn-
O Gevoelde ik nog- als vroeger
Ware ik nog, die 'k was voorheen
Waar mij hoop of vreugd verdween!
Maar alles is zenuw; en Waarlijk, ik geloof dat mijn ziel in een verkeerd lichaam is terecht gekomen-t'is bespottelijk! ik ben zoo anders-als een ander. Waarom? Nonsense, Adriaan, ik kan haast niet meer schrijven, hoeveel ik U ook te zeggen heb-ik ben heden weer zoo wonderlijk te moede.
Binnen kort weêr-als ik wat bedaarder ben?-of ook wat opgewekter?
Begrijpt gij die tegenstelling?
Geloof mij echter niet wanhopend-integendeel! daar is hoop in mijn borst en een star in den Nacht.
Vaarwel, gedenk mijner, en schep meer genoegen in 't'Examenwerk, dan ik, wien het gloeijend embêteert-gelijk alles.
| |
| |
In Sept. kom ik gedecideerd een dag of acht, bij U logeren- dat beloof ik U en reken op mij:
Dinsdag examen bij de Rem. Broederschap. Dom! Uw brieven hebben mij-beide razend veel genoegen gedaan-Maar één ding! ik denk nooit of te (n)immer als ik iets doe- of 't prozaisch, of poëtisch is-ik geef mij over aan wat mij het eerst in het hoofd komt. Ergo moogt ge mij evengoed proza als poezij schrijven, zonder er over te denken, wat ik er van zeggen zal.
't Komt nooit in mijn hoofd op, om te vragen: Is dat prozaisch? Is dat poëtisch? Ik vraag: Is dat amusant? Is dat vervelend? of zoo iets!-Vrij onduidelijk- vergeef mij. Deze brief laat U even wijs als vroeger;-Kom toch hier! Gegroet en gehanddrukt.
Immer dezelfde.
P.A. de Génestet.
Vergeef toch mijn saaijigheid -
| |
| |
| |
[19 juni 1847]
K.B.
's-Gravenhage
19 Junij 1847.
Aan S.J. van den Bergh,
's Gravenhage.
Weledele Heer!
Zeer waarde en hooggeschatte Vriend!
Na onze recht fideele, en voor mij zoo vereerende kennismaking, mag ik u wel zoo noemen, niet waar? Ook zult Gij het mij niet ten kwade duiden, zoo ik de ‘UEd's’ verwaarloos; maar ik heb zoo even mijn kostelijkste zwanenschacht bedorven, op de vierentwintig kapitale krulletters der ‘8.HEAchtb-’ in mijn brief aan den koninklijken Commissaris der Staats-Commissie, die een non plus ultra van akeligheid geworden is (niet de commissie, maar de brief) door de eeuwige repetitie van dien achtbaren titel...
Vergeef mij; hoe durf ik een Dichter en aan man van Smaak, voor zoo iets verschoning vragen!
Verwonderd zult Ge zijn, reeds zoo spoedig wederom iets van mij te vernemen, maar ik acht het mijn plicht, waar ik meen U van dienst te kunnen zijn, niet te moeten zwijgen, maar vrijmoedig te spreken.
Vrijdag Avond sprak ik in de familiekring over uw zoo aangenaam bezoek en verzoek, aan mij; over de gravure. Verbeeld U mijne verwondering toen ik vernam, dat de schilderij of liever het schilderijtje, geenszins van den Heer J.A. maar van C. Kruseman was;- een kleinigheid, een)1
| |
| |
studie, een stukjen uit de jeugd des Schilders! Ik geef U thans in bedenking of zoo iets (vrij oud, vrij afgezaagd) nu wel voor een titelvignet in de Aurora zou geschikt zijn, gelijk het plan was; en of ge mij niet liever een ander, kon't zijn ook meer beduidend plaatjen, ter bedichting (wat dunkt U van 't nare woord?) zoudt willen toezenden - Mij zou het leed doen, indien de Aurora dit jaar met minder innemende gravures prijken moest, nu de overzeesche er uit gebannen zijn. Waarom niet liever een plaatje minder- en dan ten minste één uitstekend en de andere goed? Ach, die plaatjes doen zoo veel af! Zeer aangenaam zou het mij wezen, indien ik Uw idee hierover eens spoedig vernemen mocht. Wellicht is er onder de overige gravures, eene, die beter tot titelvignet geschikt is;-ik onderwerp mij aan uw oordeel; maar één verandering zou mij welkom wezen, althans nu ik niet de minste betrekking op de mij voorgestelde gravure heb. Gij vergeeft mij immers mijne vrijmoedigheid;
Nogmaals duizendmaal dank voor Uw bezoek; ik zal maar geen commonplaces gebruiken, om de slordigheid van mijn vertrek etc, etc. Laat mijn bureau, mijn tafel, mijn stoelen enz. niet op de rechte plaats hebben gestaan - van mijn hart durf ik het tegendeel zeggen. Wij hebben veel gesproken: ik heb mij soms over t'een en ander nog al onbesuisd uitgelaten;- 't heeft U toch niet gehinderd, hoop ik? Maar Gij waart zoo hartelijk en vertrouwelijk jegens mij,- dat ik, (op een anderen tijd ware ik misschien stil en beschroomd geworden), gerust alles op mijn lippen durfde nemen, wat er opwelde in mijn hart; en mij niet gegêneerd heb, te oordeelen, waar ik anders zwijgen zou.
| |
| |
Gaarne zou ik al schrijvende nog wat met U doorpraten; maar een verschrikkelijke Algebra-som wacht mij, arme dichter, als ik ben!- Toch moet ik nog even zeggen, dat ik niet weet, waarmede ik verdiend heb, zóo, als een man behandeld te worden - ik ben immers nog een ‘knaapjen’ ofte ‘kind’.- maar hoop eenmaal een man - een Dichter te worden!
Van harte Kracht en Lust! Beterschap met Uw gezondheid, die juist Vrijdag niet te best scheen. Schrijf mij zoo het enigszins kan binnen een paar dagen, en verheug mij met een nieuw sujet, in mijn geest.
Aanst. week ga ik een paar dagen, naar Buiten- Wie weet, of ik dan niet in een dichterlijke bui zal komen!
Ik kan niet eindigen, maar moet eindigen. Ontfang mijne hartelijke groeten en geloof mij, met waren achting en vriendschap,
UEds. Dw. Dienaar en Vriend
P.A. de Genestet.
P.S. Ik heb tegenwoordig een wonderlijke
ambitie om altoos met groven pennen
te schrijven. Pardon.
| |
| |
| |
[21 juni 1847]
Verzameling
H.v. Hasselt v. Rees
21 Junij 1847
Aan A. Gildemeester.
Liefste Vriend! Ik weet wat superlativi zijn; kort en krachtig genoeg-Ik kan niet werken van Avond; ik heb in geen zes dagen kunnen werken; maar 't raakt mij niet-is dat een Leven? Lieve God! is dat een Leven-
De Toekomst grijnst mij aan;de sluimer vliedt mijn sponde,
Als de Algebra des daags mijn lichaam heeft vermoord;
En iedre nieuwe dag en iedre versche stonde
Brengt nieuwe kwelling aan en plagen-ongehoord!
Nu grieksche accenten, dan weêr kuben, machten, wortels--
Ik vraag u welk poëet houdt zulk een leven uit!
Wie duldt het raafgekras, na 't kirren van zijn tortels?
Wie 't rimpelig oud-vel, na 't kusjen van zijn Bruid?
O wis,geen Martlaar ooit, gevild,geroost, gebakken,
Verzopen, stukgezaagd, gehangen, gaer gebraên,
Of uit malkaer gescheurd,door de opgesprongen takken,
Heeft zulk een lijden, als Uw lievling, doorgestaan!
En werd ik wijzer? Ach, ik ben niet van die Blokkers,
Die suffen tot de les hun brein is ingestoofd-
Maar is daar, zegt me, één god voor arme dronken slokkers-
Dan is er ook wel een voor 't luchtig Dichterhoofd!
'tMoog waar zijn. Ik ben baloorig-poetisch tegenswoordigkluchtig om te zien en te hooren; scherp, als een els-enfin, dan moet maar niemand mij hinderen-ik hinder ook niemand dan mijzelf en-enfin soit. Wilt ge nog een ‘schoon gedicht’ om met Poll te spreken. Wacht dan even tot op de andere bladzijde,want hier kan ik niet in eens
| |
| |
doorschrijven; en moet ook op 't droogen wachten, 'tgeen mij immer voor vijf minuten brandend maakt-Luister (Mijn cigaar brandt in,vervelend hé-daar ligt hij 't venster uit).
‘Aan de studie’.
Aan Uw borst,o wijze Moeder!
Buigt mijn brandend hoofd zich neêk:
Geef mijn hart zijn lagchende onschuld-
Kalmte, vrede en zielsrust weêr!
Hijgt niet zijn verscheurde boezem
Moê van liefde en liefdepijn?
Zou er aan uw borst,mijn Moeder!
Niet één uur van vrede zijn?
Neen, Spartaansche-wreed en schimpend
Wijst uw blik den Lijder af:
Leer gij-zelf uw wonden heelen,
Dwaze liefde volg-haar Straf!
Wie mijn omgang wil genieten,
Koel van hoofd en leêg van hart,
Moet mij eerst zijn liefde wijden
en-vergeet zijn Liefdesmart!
Loop rond en om Pallas Athene!-Moeder? Moeder?-Gij zijt mijn moeder en mijn zuster en mijn liefste en mijn bruid en mijn Engel-gij alléén-Wie? dat Vraagt Adriaan niet; want hij weet dat ik dat wezen liefheb! Spreek er mij nooit meer over, dat gij geheimen van anderen weet-ik dacht, toen ik dat las aan-och aan!t'is trotsch, duivelsch, hovaardig,-Maar die vergelijking walgde mij en ik trapte tegen den grond-- t' is immers goed,dat ik U alles schrijf, hoe slecht, of t'ook wezen moge? Gij moet het we- | |
| |
ten. Begrepen? De laatste dagen? Eer en roem, zooveel als ik slikken woû-mais ce qui remplit une âme-Ce n'est pas un peu d'or,ni même un peu de gloire. Poussière que nos pieds rapportent des combats?
Ik heb een visite gehad van S.J. vd. Bergh, die een anderhalfuur met mij op mijn kamer heeft zitten praten.
t'Is een goede knappe kerel -maar hij hemelde mij te veel op; zoodat ik een oogenblik in schaterende lagchen uitbarstende, uitriep: ‘Maar me lieve dit en dat; ik ben immers nog maar een kind- ziet ge dat niet? denk je dat ik die akelige lorren in de jaarboekjes mooi vind -op mijn woord van eer niet! ik heb twee mooije vaerzen van mijn leven gemaakt, een aan den Dichter v. Lennep, één aan mijn vriend Gideon de Clercq maar die zijn mij te lief en te heilig om ze te laten drukken?’ Ik heb mij precies laten kijken zoo als ik was; sans gêne; ronddraaijende op mijn stoel; uitvarende tegen wat of wien ik uit te varen had; dweepende met wat of wien ik dweep; enfin, ik zal je daar later meêr van vertellen -'t was waarlijk nog al aardig- Kom hier en in mijn armen Adriaan!--Foei, dat mocht ik immers niet meer schrijven- pardon, maar dat ligt zoo in mijn veder.
Brand op je stoel, smijt een paar boeken het raam uit, -trap, scheld...vloek...en word dan weêr bedaard- en ga studeren -zeggende: ja waarlijk ook hij heeft mij wel lief! -Je moet niet denken, dat ik zoo'n historie ook aan een ander zou schrijven, maar ik vond het vrij curieus voor U, die mij eens gevraagd hebt- denkt gij zoo'n man bijv. als vd Bergh te worden? Dank -je Adriaan!- doch nog eens, hierover zullen wij later wat uijen slaan. Ik heb meêr te schrijven. Ik heb gisteren (Zondag) een allerheer- | |
| |
lijksten Avond bij Gideon gepasseerd; 't was gelukkig voor mij -want anders had ik mij waarschijnlijk, in mijn eenzaamheid, zonder iets uit te voeren, in den tuin of voor 't open raam, met chimères bezig gehouden, en ‘huisselijke tafereeltjes’ op de muur geschilderd- om daarna met een wreedaardigen wellust, mijn kaarten-huisjes weêr stuk te gaan knippen -of met mij zelven ‘vragen en antwoorden’ te gaan spelen, dat een wreed, embêtant en vervelend spel is,- Soms wel aardig om mij half krankzinnig te maken. Als zij eens trouwde? -Waar ga jij dan naar toe? hoe zult gij het leven door haspelen? en dergelijke. Hoe ik die vier, vijf studiejaren nog doorsleep weet de Hemel. O die wonderlijke liefde! die heerlijke, vreeselijke heilige, geheimzinnige! -Bede- Geef haar vriendlijk tintlende oogen
Blikken, vol van liefdegloed-
Lipjes, met een lach omtogen,
('t Lagchend mondje kust zoo zoet!)
Geef haar blosjes om de kaken,
Die van louter liefde blaken,
Maak haar stoutste droomen waar;
Geef haar iedre deugd te ontvouwen
Die een sieraad is der vrouwen,-etc.etc
En dan-Hemel geef mij haar!
t'Idee is niet onaardig; maar de omkleeding kon juweeliger.
Vindt ge mij niet nog al opgewekt van Avond? -Ik heb morgen examen bij de Remonstranten, beter gezegd tentamen, dat niet bepaald lastig, maar bepaald vervelend is. t' Is mijn eerste stap -in de toga!- als ik er ooit in kom. 't Zal rijk staan. Als die toga dan maar over een hart wordt
| |
| |
geplooid-
Waar de geest des Apostels in huist, Die niets voornam te weten dan ‘Christus gekruist!’-
Henriette! Henriette! pas op-waak en bid! en dan-
Espère enfant, demain et puis demain encore,
Et puis toujours demain, croyons dans l'avenir
Et à chaque matin, que se lève l'aurore
Soyons là pour prier, comme Dieu pour bênir!
Ik geloof, ik hoop, gij deze heerlijke, troostelijke verzen en wat er volgt, U herinneren zult, liefste-mijn!
Durft gij neen zeggen?-
Nu ik wat ernstiger geworden ben, ook iets over verleden en heden; over m'n geloof en Uw ongeloof--Neen dat woord deugt er niet voor-ten minste naar mijn grammatisch en etymologisch Lexicon, niet.
Ik heb er zoo een op mijn eigen hand. Dat weet gij immers. Adriaan, wat zal ik U zeggen? Eigentlijk gezegd mag en kan en wil ik er niet over oordeelen. Als 't niet in tegenspraak was met hetgeen ik u daar even vertelde, dat ik een Lexicon op mijn eigen hand had-zou ik U zeggen: t' is buiten mijn boekje. Maar dat mag en dat kan het ook al niet zijn; daarvoor is de zaak, ik zweer het u, mij zelven te heilig en te gewichtig. Wat dan-? 't Zou misschien profaan zijn, als ik zeide: Praat er eens over met...van Diggelen ‘Och liefste, liefste Adriaan! duizend maal vergeving-Maar gij ziet, dat het niet lukt.
Ik heb op t'oogenblik honderd idees; de een al dwazer dan de andere; laat ons afbreken over dit punt, want ik vrees dat ik U zou doen lagchen en schateren, en-schreijen te gelijk. Ik wil er wel met U over spreken-maar later-later- | |
| |
later o mijn God! ik maak mijzelven beroerd-wakker!
Vriend! Ik ben nog, bij die van verre staan-maar ik geloof niet aan die verdoemde leer, die zegt, dat van verre of niet van verre zijn, gelijk is aan een gansch andere richting te nemen, Ziet ge-somtijds gevoel ik mij wel eens zeer nabij mijn God en mijn verlosser (Dièn heb ik nodig, en ik gevoel die heilige behoefte) maar-ik heb nog geen grond, geen rust, geen kracht genoeg...ik kan niet zeggen, dat ik ben van die geloven;-maar ik ben van die nog hopen en - ik heb lief, veel lief!
Na 't souper
Nu ga ik rust zoeken, Adriaan-maar ik vind weêr geen rust nu beproef ik te slapen-ik kan niet slapen- o t' is een existentie! Daarom dit wetende zal ik er mij ook niet om generen, nog wat met U door te praten; ik heb mij wederom een half uur verschrikkelijk verveeld-laat staan dan, dat ik mij nu nog een uurtjen wil amuseren.-Ik ben daar straks ernstig geeindigd;ik meen Wat ik daar geschreven heb; ik geloof dat het geen nonsense is.-
Mijn vriend, vanwaar die gistingen en woelingen in Uw binnenste? Wat wilt gij? Verzen schrijven? Lucht geven aan Uw ideeen? Welnu, beproef u zelven; want ik geloof dat gij zelf niet recht weet, wat ge eigentlijk wilt;-Maar dat is gewoonlijk met die crisistijden; ik heb ze ook gekend; ik ken ze nog.
‘Ik vreesde weleens dat het U niet veel kon schelen’ enz. Adriaan, ik kan die Woorden niet repeteren! Ja ronduit, ze hebben mij leed gedaan. Al wat u aangaat, raakt mij van nabij; Maar ik vergeef het U van harte; ik weet wel zeer wel, dat ik U nimmer bepaald gevraagd heb-‘Zijt gij geluk- | |
| |
kig?’-en dergelijke.
A quoi bon? Als we samen zijn lees ik het op Uw gezicht; en als we niet samen zijn uit Uw brieven. Ik weet dat gij nu op t'oogenblik meer ongelukkig dan gelukkig zijt-daarom, en bovendien ook wijl 't behoefte voor mij zelven was, heb ik U zoo spoedig geantwoord.
Maar schrijf er mij eens wat duidelijker en bepaalder over,-zoo gij wilt. Hinderen U die geloofszaken erg?
Adriaan-ik ben ‘minnaar en poeet’. Vergeef mij, zoo ik met haar mijn dag en mijn brief eindigen wil.
Weet gij dat die liefde, hoe langer, hoe vreeselijker wordt? Ziet gij, daar is geen oogenblik op den dag-dat ik ben zonder haar! Die liefde is nog jong en kort; maar ik heb lange jaren, en alle levens-omstandigheden, als 't ware, met háár doorleefd! Ziet gij-ik wil van geen andere weten dan van haar alleen-die liefde is de slagaêr van mijn leven,-al heeft zij mijn zorgeloos jonkheid geknakt! ik wil haar of-niemand! O ik zou mij wreken-op wie? op wat?-ik weet het niet!-indien zij ontrukt werd-ik zou mij zelven ongelukkig willen maken, en dan tot haar zeggen: dát hebt gíj gedaan!-maar ook dan nog zou ik haar liefhebben-juist dan meer dan ooit-hopeloos!- Gaat ge met mij zwerven door de wereld, door de wildernissen, weet ik 't, zoo dat gebeurt?-Het mag, kan, zal niet! of ik word een Byron en roep, als hij, mij zelven verloochende;
Kom reik de wijnkelk mij en stel mijn disch in orden!
Nood al wie vrolikst is, mij past geen Eenzaamheid,
'k Wil ook dat wuft, dat los, dat hartloos wezen worden, Dat schatert met wie 't lust, maar met geen stervling schreit- enz. Adriaan, vergeef mij nog eens, maar ik
| |
| |
verlang naar U; kom ja kom hier! (herhaal de zelfde Manoeuvre van daar straks!) Vriend, voor wien ik dat alles neêrschrijf-klad-uitstort-mijn liefde is wellicht meer verdeeld dan de Uwe-Maar ik heb U, dunkt mij, toch lief!- ik vergis mij-mijn liefde is niet verdeeld;-vriendschap en liefde is onderschei den,-zijn twee; denk er eens over na. En als nu eens al mijn chimères worden vervuld?-
En als Zij nu eenmaal deze brieven, met tranen van engelachtige liefde besproeide en U de hand drukte, al snikkende, gij zijt hem een troost geweest, in die dagen van onrust en angst-heb dank onze vriend-en als we daar eens vervuld van die u lieve en gewichtige, heilige, droevige en zalige herinneringen, bij elkander zitten, buiten op mijn terras, de schaapkens toegelagchende aan den blaauwen hemel; en lagchen om die kinderlijke dwaasheid, die mij die wolkjes zoo lief deed krijgen zoo-lief, dat wij in vroeger zomerdagen, elkander schreven-Adriaan en ik-of wij ze gezien hadden, ja dan neen en aan wien wij dachten, als wij ze aanschouwden-en als ik haar dan het eerst, en vervolgens u en Gideon toeblik,-en vraag-wie zou meenen, dat zij vijf jaren ouder is dan ik; en als zij mij dan in de armen huppelt, en schatert ‘o ik ben jong van geluk’-en als wij dan eindelijk allen sprakeloos elkanderen aanstaren, en genieten in elkanders weelde en danken den Heer, in wien wij geloven,-warm, trouw, rein, oprecht; in stilte voor elkanderen en als...Vriend ik kan niet meer;-ik wilde nog voortgaan, want mijn schets is te egoist naar mijn zin;-maar gij weet, dat ik U liefheb en U toebidde, Wat ik bid voor mij zelven-Ik ben bevreesd...ik huiver als ik
| |
| |
denk aan dat geluk-groote God.
Nacht Henr-!Nacht Adriaan--
Geheel de Uwe-
P.A. de Genestet.
Stijl van Mensinga, dit brok?
's morgens wel geslapen?
| |
| |
| |
[14 juli 1847]
14 July 1847
Aan S.J. van den Bergh.
Weledele Heer, zeer geachte vriend!
Zoo even ontvang ik Uwe vriendelijke letteren van 13 July en wil nu geen oogenblik langer het antwoorden uitstellen. Ach ja, ik had uw laatsten brief wel ontvangen, en ik ben er zelfs zeer opgewonden meê geweest-maar vergeef mij, ik heb u alleen zoo lang vruchteloos, naar de post laten uitzien, omdat ik U zoo gaarne, hetzij reeds nú eenig flink vaers had toegezonden, of wèl eenig plaatjen had willen aan wijzen, dat voor gravure en bedichting, beide, geschikt was. Eilaci, noch het één, noch het ander is mij mogen gelukken, en ik heb er zoo tamelijk het land over. Laten we nu eerst die zaak afdoen en dan nog wat keuvelen. Van dat Vrouwtjen zal ik maar afzien; t' is misschien ook wel al besteed, niet waar Redacteur?-Nu wil ik graag een en ander wat opwekkender plaatjen hebben, om een kleinigheid bij te schrijven- is er bijv. niet een lief meisjeskopjen daar ik een Romance of zoo wat, bij zou kunnen dichten? Zend het mij dan eens s.v.p. ter bezichtiging-maar, de Hemel bewaar mij? niet zoo'n portret als die Eufrozine in den Muzen-Almanak van dit jaar! (t' Is toch geen portret van de eene of andere-dan heb ik niets gezegd.) Ik behoud mij toch altoos voor (wat schrijf ik een ellendigen stijl van daag!) iets meer degelijks, als ik het noem, in de Aurora te plaatsen.
Nu ga ik wat praten. Mijn tentamen bij de Remonstranten is uitmutend afgelopen. Zoo hebben de Heeren gezegd. Ik was alles behalve tevreden; 't had veel mooijer kunnen zijn.
| |
| |
Den 25sten Augustus heeft de Heer de Greve mij te Zwolle genodigd-hupsch van den man! ik verzeker U, ik zal juichen en jubelen, en de snaren bespelen, als 't gedaan is! Ja, Meneer van Zeggelen! Ik beloof u, ik zal blijgeestig zijn. Is dat een tijd? is dat een Zomer? Is dat een exstentie? Nú grieksche accenten, dan weêr kuben, machten, wortels!
Ik vraag U-welk Poeet houdt zulk een Leven uit?
Wie duldt het raafgekras, na 't kirren van zijn Tortels, Wie 't rimpelig oud vel, na 't kusjen van zijn Bruid!
Gewis, geen Martlaar ooit, geroosterd of gebakken, gevild, gestoofd, geperst en aan een spit gebraên.
Of uit malkaêr gescheurd,door de opgesprongen takken,
Heeft, zooveel Lijden, als uw Dichter doorgestaan!
En werd ik wijzer? -ach ik ben niet van die blokkers,
Die suffen tot de Les hun brein is ingestoofd-
Maar daar is Vriend, een God voor arme dronken slokkers-
Dan is er ook wel een voor 't luchtig dichterhoofd!
Niet waar? en toch! het is verschrikkelijk-
Deed weleer aan Kreta's stranden
Hellas kroost U watertanden
Wreeder Monster spert zijn kaken
Om een Dichter klein te maken,
Aan de kust der Zuiderzee.
Deed Peloponnesisch woeden,
Hellas ingewanden bloeden
Van haar Roem en Rang ontzet-
Wat is 't Dertigtal Tirannen, (tttt)
| |
| |
Bij den Raad der Zeven mannen,
Dacht weleer, in Spaansche dagen
De Inquisitie duizend plagen
Voor den armen Zondaar uit-
Nieuwe foltring, helscher schroeven (sch.sch)
Zal de Greve gaan beproeven,
Op mijn teêre Dichterhuid.enz.
Omdat iedereen mij zegt en verzekert, dat ik niet druipen kan, want dat het te gek zou wezen-Zoo heeft de onderget. zich eindelijk maar gevervrijmoedigd het te geloven, waar zooveel ouderen, knapperen en wijzeren het hem op een briefje geven. Maar-als het misloopt-dan mag ook de Duivel met mij huishouden! ik begin niet weêrjik zou doodziek worden van schaamte en driftsverknijping,(zoo ik niet al te voren,bij mijn terugreis in zee gesprongen was, daar waarlijk niet veel moed toe hooren zou)-en dan naar Amerika of naar den Oost of naar gelukkig Arabië-
met een pedanten glimlach op de lippen:
Ne ossa quidem ingrata patria, habebis! (ondankbaar Vaderdland, zelfs mijn gebeente zult ge niet hebben) Maar een ding zeker! mijn moed, mijn kracht, mijn genie- (zoo 'k een beetje heb, ten minste) zou op de flesch zijn
Maar het kan niet, zal niet, mag niet. In September kom ik in den Haag en denk ook te Leiden eenige dagen te passeren. Mag ik U verzoeken den geestigen Klikspaan van harte van mij te groeten en ZEd, inzonderheid voor zijn vriendelijk aanbod dank te zeggen-maar ik denk te Zwolle slechts twee dagen te blijven. Indien ik echter met September eens eenige dagen met of bij ZEd.door mocht brengen zou het mij
| |
| |
razend aangenaam zijn. Dàt hoor ik wel nader. Ik heb een 14 dagen geleden een allerheerlijksten Avond bij den Dichter Da Costa doorgebracht, die mij ook zijn ‘Hagar’ heeft voorgelezen. Ik was één zenuw,één enthousiasmus.
Ik heb 't van ZEd. cadeau gekregen en bij de tiende herlezing beviel het mij altoos meer en meer. Hoe vindt Gij het?-
Ik hoop op een spoedig antwoord en vraag excuus voor mijn ellendig gekrabbel maar-t' is zoo warm. Ik voer circa niets uit,-och, t' is niet kwalijk te nemen. Ik zit op mijn uiterste gemak-te ontwikkelen. Maar als ik niet oppas ga ik dit blad ook nog vol schrijven. Ergo na toebidding van gezondheid,lust en kracht, noem ik mij met hoogachting en vriendschap
UEds Dw Dienaar en Vriend
P.A. de Génestet
Pardon voor die vaerzen-ahi!
Het verheugt mij-dat Gij niet gefrankeerd hebt; dàt zullen wij maar afschaffen.
| |
| |
Reveilarchief
U.B. Amsterdam
Woensdag 14 Julij 1847.
Aan A. da Costa. bij Heemstede.
Veel geliefde Vriend!
Wat is t'ontzaggelijk warm; ik ben half dood, half gek, moê lam, vervelend. De dagen kruipen heén-als slakken, om een nieuwe en poëtische vergelijking te gebruiken,-De Greve heeft mij uitgenodigd den 25sten Augustus mijn Examen te komen doen-t'is hupsch van den man! Ik heb 't nog ijsselijk drok-maar voer om en de bij niets uit-en kijk-over Virgilius-over Homerus, over Fortman-over alles. Ook òver t'Examen-en bedenk hoe aartig het dàn zal zijn; je moet stellig meê-want er zal een bijna volmaakte reunie van Vrienden zijn; bovendien heb ik vernomen, dat er dagelijks in Zwolle sluikers worden gevat, die vreese lijke massaas geurige Druif van den berg Johannes en onze Lieve Vrouwe naar binnen smokkelen, ten einde, bijna kosteloos, de harten der jonge menschen, die droog/zijn en niet gedropen, te verkwikken. Ik heb geen idee dat het bepaald lastig wezen zal, maar onbepaald vervelend. Zegge niet die Reunie, maar t'Examen,.
Wees niet bevreesd, dat ik mij overwerken zal; ik heb van de weêk al weer verliefde vaerzen gemaakt, waarover ik, Uw oordeel hoop te vernemen, liefelijk en zacht gestemd als het wezen zal,-niet waar?
door Heemsteê's natuur, en door
den lommer uwer linden,
En door Uw eiken, in wier groen
't Sint-Jans lot vlecht zijn geel festoen.
| |
| |
O die kennismakking met Beets vind ik allerheerlijkst. Ach, die vervloekte Judels!
Intusschen, om ad rem te komen. Zou het zelf niet beter dunken, dat ik van de week niet kwam?-Althans daar het Nachtmaal gevierd wordt, en ik niet graag, -uit-uit-om een mooije preêk te hooren naar de Dankzegging wenschte te gaan-ook niet 's middags.
Daarenboven wilt Ge mij wat later hebben, -dan kom ik wat vroeger.
Dat is nonsense zult ge uitroepen! Maar neen, luister. Stel bijv. dat ik nu eens kleene veertien dagen wachten moet, -indien ik dan bijv. (dat's tweemaal) morgen over 14 dagen aan kwam zetten-uur nader te bepalen-zou dat de goedkeuring Uwer familie wegdragen, en zoudt gij 't zelf nog al pliesierig vinden? Ik kon dan wellicht, drie, vier dagen blijven. Men zegt toch (wie, weet ik niet) dat Heemstee's lucht goed is voor 'Grieksch-ik zou dus nog zonder mij te vermoeijen, zonder aan walgelijke proparoxytona en dezulke te denken-profiteren-om niet-en mij tevens dol amuseren.
Nu heb ik waarlijk nonsense geschreven, geloof ik-o pinguis Minerva!
De dikke lucht, warm en opgestopt, drukt mijn brein. Excusez, t' is goed gemeend, zooals de Beul zeî, toen hij mis sloeg.
Niets is gemakkelijker dan diergelijke uijen te maken. Schrijf mij s.v.p. of zie ik u zelf nog?-Dát zou mij nog aangenamer zijn. Amuseer U meer dan ik; maar dàt is nog niet veel gezegd-amuseer U dol! Groet van harte Uw waarden Vader en familie, van mij.-Het beste-met die drukkende
| |
| |
warmte-en, vrij van Examen, geniet en zwelg in de vrije natuur; doorlees dat heerlijke Boek-heerlijker zelfs dan het Lexicon-Manuale-Graeco-Latinum, ex optimis libris concinuatum-Editio Stereotypa-'t Blaadjen is vol. Wees gegroet en gehanddrukt van
als steeds geheel den Uwen
P.A. den Génestet
| |
| |
| |
[4 augustus 1847]
K.B. 6
's-Gravenhage
4 augustus 1847.
Aan S.J.van de Bergh.
Weledele Heer, zeer geachte Vriend!
De reden dat ik U niet reeds vroeger geantwoord heb, op uwe mij steeds aangename letteren is deze, dat ik den laatsten tijd, mij uit al mijn werk heb gescheurd en verscheiden dagen, rustig, zorgeloos, allergenoegelijkst, bij onzen Puikdichter da Costa op Heemstede heb doorgebracht; waar ik tevens bijzonder van Ds Beets gejouisseerd heb, bij wien ik een paar van de heerlijkste Avonden mijns levens heb gesleten.
Hiervan vertel ik U wel eens wat nader;- nu alleeen het gewichtigste. IK heb de plaat of liever teekening van dien herder, met zijn omgeving gezien- Maar eilaci-ligt het aan de teekening of aan mij?- Niet de minste inspiratie, -niet de minste liefhebberij, voor die histories! Evenwel maak U niet ongerust, Zaturdag ga ik logeren bij J.v. lennep (hij heeft immers wat gezonden, reeds voorlang?) op Leiduin en dan zal ik er wel wat bij fabriceren - Ach, indien gij wist hoe leed het mij doet, dat mijn idee van die schilderij zoo gefrusteerd is- Zie ik had mij dien Herder verbeeld, biddende op het duin, de oogen naar het strand gericht,- het strand der Noordzee, waarin de Avondzon schuil ging, of zoo iets- ik weet het zelf niet wat -Reeds had mijne Ziel nagemijmerd in stille verzuchting van den Eenvoudige die niet wist, hoe die poëtische duinen, eens weêrklonken van het zegelied van de kanonnen onzer Zeehelden! hoe zij nog gewaagden van Chattam's donder, uit de
| |
| |
verte vernomen, hoe zij opsprongen van vreugde, om de wimpelen der voorgeslachten te begroeten op de zee etc-etc-etc (ik babbel maar zoo wat!) -maar die zijn borst voelde beklemd, ook bij de frischheid van den Avond, ook bij de koelte van den Zeewind want hij wist dat zijn veldvrucht bedierf.
en dat zij morden in de stad - etc.
Maar ook -dat God genadig is, voor die vertrouwen op Hem, en dat de Beschermer en Bondgenoot van wie op Hèm wachten en tot Hem bidden, niet varen laat, het Werk Zijner handen-ons Nederland-etc.etc.
t'Is misschien nonsense-ik weet het niet, -Maar het spijt mij, dat mijn poëtische opgewondenheid voor die echt hollandsche schilderij-alweder door, ‘ik en weet niet wat’ op de flesch is.
Die koeijen, die hond, die arme jongen, dat Kruis, Zoo weinig op zijn plaats-die hei of klei-wat is het? geen duinen-ach geen duinen...
‘Wat Zaagt ge al wonderen, o duinen van mijn land’, Ik zal, geloof ik, de tekening nog eens gaan zien. Maak U niet ongerust-ik beloof u iets ordentlijks.
Een sierlijk woord-juist als die kanonnen van daar even-maar ik schrap nooit iets uit, in een brief-dat staat zoo gemaakt; alsof ik een mooije speech had willen maken! och neen! Ik gevoel mij niet zeer amusant tegenswoordig; ik ben altoos moê- en dan die warmte-hoofdpijn,-die matheid-
Diens hart was met metaal beslagen,-
Die om de jongelui te plagen
Dat staats-Examen heeft bedacht.
| |
| |
Ik ben, wat het woord nurksch. naar mijn inzien juist uitdrukt; de stad verveelt mij-stinkend en dompig, als zij is. Naar buiten, naar buiten! Neem dezen brief, voor wat hij is;-houd'em (dat is de eerste en laatste keer, dat ik zoo schrijf: 'em) voor een billetje;-niets meer!-binnen kort blijder tijding; maar ik wilde U zoo een weinig op de hoogte houden van mijn poëtische stemming, die gelijk 't proza is, en U doen zien, dat ik U alles behalve vergeetdenk dàt nooit!-Waarom heb ik geen Bijbelsche plaat, bijv. de vrouwen aan 'T Graf mogen kiezen?-Dat ware misschien beter geweest-maar enfin; ik zou lastig worden.
Gode bevolen! Met oprechte Vriendschap en hoogachting
UEds Dw Dienaar en Vriend
P.A. de Genestet.
in schromelijken haast.
P.S. Ik vind het een heerlijk idee, dat Ge mij Uw ‘Rebecca’ wel cadeau wilt geven. Ook over deze nog eens nader. Bij voorbaad, van harte gedankt. Valeas.
| |
| |
| |
[23 augustus 1847]
U.B. Leiden
23 augustus 1847.
Aan G.J. de Clercq,
Wilt Gij van avond tegen 9 uur ten mijnent komen en dan een eind met mij wandelen? iK ben de laatste dagen aan mijn werk en aan mijn kamer geboeid geweest- en tamelijk suf en moê- Goed, dat het morgen gedaan is, want ik bezwijk en heb pijn in mijn hersens. Chavannes heeft mij niets gegeven- in tusschen dank voor Uw trouwe attentie. Ik ga niet meê naar Utrecht, want ik ben te moê. Gek, zult Gij zegge maar t'is zoo. Ik snak naar buitenlucht etc. Tot van avond!
Steeds Uw
P.
Woensdag
12 uur.
vh.
| |
| |
| |
[Augustus 1847]
Aan G.J. de CLercq,
augustus 1847.
Beste Vriend!
De Wet, de groote wet, van Perzen en van Meden,
De Wet, de groote wet, die weken lang bestond,
De Wet, ik zeg die wet, is met den voet getreden,
Door Veegens, die zich stoort aan eed noch trouwverbond
'k Moet morgen, klokke twee, bij dien Barbaar verschijnen,
Des avonds word ik bij Da Costa opgewacht;
En zal dus zonder U, mijn lieveling, verkwijnen
Totdat Uw bruin gezicht, mij weer eens tegenlacht.
T.T.
Peter
Maandagmiddag.
| |
| |
| |
[27 augustus 1847]
Kon. Bibl. 7
's-Gravenhage
27 augustus 1847.
Aan S.J. van de Bergh.
Weledele heer
Zeer geachte Vriend!
Slechts weinig, maar toch veel. Mijn Staatsexamen, 25 Aug. is met glans afgelopen-ik haal vrij adem en zeg uit het diepte van mijn hart-Goddank! Nú ben ik nog een weinig overspannen en de Doctor heeft mij verboden in de eerste acht dagen iets te doen- (alsof ik ooit veel had uitgevoerd!) Ondertusschen kan niemand mij verbieden om te denken- ergo denk ik aan de Aurora. Binnen kort kom ik in 't lieve Haagjen en denk mij recht te amuseren- Overtuigd van Uwe deelneming-hartelijke deelneming-ben en blijf ik altoos, met warme hoogachting,
Uw hartelijk toegenegen
P.A. de Genestet.
in schromelijke haast.
Hiernevens Judels: ik vertrouw
op uw discredtie.
P.S. Mijn innige en oprechte dank voor de vriendelijke toezending Uwer ‘Rebekka’.
| |
| |
| |
[8 september 1847]
Verzameling
H.v. Hasselt v. Rees
8 September 1847.
Aan A. Gildemeester.
Liefste Vriend, zeg mij, hebt gij braaf gesmacht, vreeselijk het land gehad, en spijt van uw geliefde studiën, eerzuchtige Bruggemaker, U ongeredderd verveeld-zeg me hebt ge dikwijls van spijt tegen den grond getrapt en in de lucht gebromd? -o Ronduit gezegd-ik hoop van ja-want zoo 't niet gebeurd is, -dan zou ik U veranderd denken- en Adriaan mag niet veranderen, als alleen in sommige punten, Voorzeker, ge hadt reeds vroeger eenige letteren verwacht-hetzelfde is met mij het geval. IK wist waarachtig niet, wie met de Correspondentie beginnen moest-en iedere morgen dacht ik: Zal ik schrijven? Neen, laat mij 't niet doen, want ik zal wel van daag een brief uit Delft krijgen-Ac talia. Ik kan niet zeggen, dat ik dit gezanek machtig interessant vind-Ergo ad alia, 't geen rijmpt (als de Dames schrijven) op talia, in een directen zin-maar ik hoop dat het geen moreel rijm worden zal; 't geen echter uit wat volgt blijken moet. Begrepen? of niet? Toch aardig!
Zaturdag en Zondag heb ik buiten gepasseerd-au sein de mon amie! pure, sainte et ardente émotion! Te dire la joie brillante, de me revoir-et de me revoir heureux; l'amour pasionné-de la jeune femme, à qui j'ai sacrifié mon coeur d'amant et de poète-ma jeunesse verte et virile pourtantoh je ne le puis! Non jama is Dieu, n'a versé dans une âme plus d'harmonie, plus d'amour, plus de religion pur et doux-que dans ce coeur, qui n'a autre prière, qu'une
| |
| |
prière pur mon bonheur-pour notre bonheur-car je crois, m'a-t-elle dit, -que dorénavant nos coeurs ne peuvent ni être plus unis-ni jamais séparés-et je ressantais, moi la vérité de ces paroles et je lui disais-O mon aimie, Dieu qui m'a donné et qui me donne tant daignera mettre un jour la couronne-sur ses propres bienfaits- et cette couronne c'est toi! toi seule-mais toi toute entière-ange bénie--- Begrijp je, waarom of ik daar zoo in eens mijn lieve Moedertaal heb verzaakt? Begrijpt ge het niet? Neen-dan ben je even ver als ik, die het vrij slecht fransch vindmaar geen lust gevoel om het te verbeteren. -Zondag Ochtend, op Jetjes voorstel en mijn aandringen zijn we naar Beets ter kerke geweest, die heel lang gepreêkt heeft-Gideon met Leo Beels was er ook. Gie heeft van Henriette een groet gehad-die woû zeggen: ‘Connu’-een groet, zoo lief, zoo hartelijk en intiem-dat jij er wel jaloersch van wezen moogt-maar wees gerust en tevreden, Wat in 't vat zit, verzuurt niet.
Maandag Avond hebben we een Atticus-partijtje bij de Clercq gehad Her Beels was jarig-'t was ontzaggelijk amusant en intiem ik heb aan U gedacht. -'K Heb verleden week een vers voor Thiebout gemaakt, dat nog al uijig is uitgevallen; een paar lorren moeten nog uit de pen voor Aurora en Muzen- eertsdaags-nog onbekend, wanneer, ofschoon er machtig veel haast bij is- 't Raakt mij niet! Verveling is mij nog al vreemd tegenswoordig-want altoos ben ik negatief gelukkig-Want-
'k Liet ginds mijn Grieksch en Algebra,
De Greve als een cadeautjen na,
| |
| |
Maar bracht ver van de Zuijerzee
een heir van zoete liedjes meê-
Te Delft denk ik heel wat met U te poëtiseren. Aanst. week krijgt ge mij, naar alle waarschijnlijkheid op Uw dak- Woensdag, Donderdag etc. nescio. In elk geval ben ik toch niet in staat u te doen schrikken, Wanneer ge mij eens onverwacht op Uw kast of op de Societeit vind? IK beloof U de prettigste en opgewondsenste buijen; de intiemste verhalen- de dwaaste gezegden-de ‘schoonste gedichten’.
-Compliment aan Poll!!
Ik zal misschien van de week nog, voor de Zotheid wat Hebreeuwsch gaan studeren. Dàt zal wat geven-Ik heb mij gister avond met Tip vrolijk gemaakt, over het idee, dat wij, als we eenmaal zoo reis gepromoveerd zijn, bitter weinig Grieksch zullen kennen! o Grieksch! Jetje-mijn-hoeft er niet rouwig om te wezen. Ba! die geleerde mannen, voor hun lieve vrouwen! de Hemel bewaar me, dat ik het nooit in mijn hoofd krijg- om een geleerde te worden. 't Heeft geen nood. -Studeer toch vooral vlijtig; gij zijt in een schoonen tijd om te leeren, teeken veel op de daartoe zoo voortreffelijk ingerichte Zaal; stel den omgang met jonge menschen, knap in uw vak, als van Diggelen en anderen, -op hoogen prijs; maak vooral veel sommen; en loop over de bruggen zoo maar niet heen-maar beschouw ze aandachtig. Ziedaar de wensch en de gebeden van---Neen!neen!ik mag, ik wil met die kúllaadje niet eindigen.
Zorg, lieve Aad, dat als ik bij je kom, je tenminste een paar uur per dag geheel en onverdeeld, onzer Vriendschap
| |
| |
toe kunt wijden-ik zal zoo mijn best doen, om niet buijig maar uijig en geanimeerd te zijn. Gie komt misschien ook nog een paar dagen in Delft. Ge wilt niet graag dat ik over finanties schrijf, maar 'k moet U zeggen, dat Gij er op rekent, dat wij zoowat alles op gemeenschappelijke rekening zullen doen-stelen des noods!
'k Zou het niet ongeurig vinden, wat gaauw een brief van U te krijgen-Pensez-y. Ik reken er stellig op-uiterlijk blijf ik geduldig tot Maandag. Een kleine groet van mij aan de Delftenaars. Gode bevolen! Omhelsd van
Onveranderd den Uwe
P.A. de Génestet
| |
| |
| |
[11 september 1847]
Uit Eigenhaard 1886
blz. 333.
11 september 1847
Aan J. Thiebout.
(na 2 coupletten van het gedicht aan J. Thiebout, rector van het staatsexamen te Zwolle, volgt het begeleidend schrijven door J. van Loenen Martinet gepubliceerd).
WelEdel Zeer Geleerde Heer!
(2 coupletten vergelijk E.G. en opm. van V. Loenen Martinet). Maar toch nimmer heb ik zoo gauw en Zoo prettig een vaers gemaakt, als t hier ingesloten ‘souvenir’.
Ach, ik bid u, gij hebt toch niet gedacht, dat ik mijn belofte vergeten was..Ik zou 't waarlijk van dat idee alleen op mijn zenuwen kunnen krijgen. Neen! die belofte te vervullen, was mijn eerste werk, mijn eerste behoefte, toen ik weer, in vrede, op mijn delicieuse kamer zat en mijn lichtbestoven portefeuille voor den dag had gehaald. Ik verzoek U daarom den datum onder het vaers niet voor poetisch te houden. De reden, dat ik het nu pas, naar ‘overdierbaar Zwol’ zende, is deze, dat ik vernomen had, dat Gij niet in Zwol maar op reis waart, en niet voor het einde dezer week zoudt terugkeeren. ‘Nonum prematur in annum’ dacht ik,-laat het dan nog maar een dag of acht liggen! misschien-neen stellig! zal er nog wel het een of ander aan te veranderen zijn’.
Ondertusschen heb ik gemerkt dat elke verandering geen verbetering is-althans niet in verzen van dezen aart, die men met verbeteren of liever met veranderen totaal zou verknoeijen.
| |
| |
Ik feliciteer U met den afloop van het Staats-Examen.
Die felicitatie komt redelijk laat-maar ze is toch niet minder hartelijk. Och, ik kan me zoo klaar voorstellen, hoe ijsselijk vervelend dat moet geweest zijn-dertig dagen lang! Waarlijk nu moogt Gij ook wel dertig dagen gefeliciteerd worden! Ergo komt mijn gelukwensching niet te laat. En nu zeggen ze nog, dat ik mathesis moet leeren, om helder te kunnen redeneren!
Goddank dat ik geheel en al van die liefhebberij ben verlost! Ik ben verleden ziek geweest, ik verveelde mij razend-maar ik smaakte toch een negatief geluk, bij het idee dat ik nu nooit meer Algebra zou hebben te werken! Vertel het s.v.p. niet aan Prof. Enschede, die mij gezegd heeft: ‘Studeer je de Gelder nog eens braaf’. Arme de Gelder! ik zal u zijn ‘sort’ maar niet vertellen. Vindt Gij al mijn geschrijf niet vreeselij laf en vervelend? Dit is een tusschenzin uit mijn hart gevloeid. - Nu heb ik U nog iets te vragen. Ik weet niet, of Gij weet, dat ik wel eens de arrogantie heb gehad het een en ander te laten drukken. Scheltema kon het U verteld hebben-mag nu ook dit vaers gedrukt worden-of hebt Gij het liever niet?-ik woû wel-maar ik onderwerp mij geheel aan uw wil Ergo-ergo-ach, ik durf haast niet --zou ik van U een paar regels in antwoord-mogen verwachten? Mijn hart klopt van angst, terwijl ik die pedante vraag doe en ik vraag wel duizend maal verschooning!-Alles wat ik van nu aan uit mocht geven ('t zal wel niet veel bijzonders wezen) zal ik zoo vrij zijn u cadeau te zenden. -Ik mag toch wel?-Maar mijn papier raakt vol, al keuvelende. Ik moet mij reppen,
| |
| |
om U nog eens duizendmaal dank te zeggen, duizendmaal excuus te vragen, mij dringend in uw vriendschap aan te bevelen; om u te verzoeken of ik spoedig weer eens een epistel schrijven mag?-om ook Uw echtgenote, die mij allerhartelijkst heeft ontvangen, nog eens recht hartelijk dank te zeggen. Ik eindig met de hoop, dat nevensgaand versjen U aangenaam wezen zal, schoon het ook alleen zijn geringe waarde erlangt van het dankbaar, oprecht liefhebbend hart, waarmede het U wordt aangeboden door
Weledelzeergeleerde Heer,
Uw bereidwilligen dienaar
P.A. de Genestet.
| |
| |
| |
[12 september 1847]
Verzameling
H.v. Hasselt v. Rees
12 september 1847
Aan A. Gildemeester.
Waarlijk, liefste Adriaan, zoo'n brief verdient terstond antwoord, al heb ik nog zoo weinig tijd en al zit ik ‘omschanst van boeken en papieren’ als Vader joost zegt. Maar eilaci, wat zal ik U antwoorden? ik kan u wel een brief schrijven-och ja, -Maar een brief is daarom nog geen antwoord en dát verlangt gij. Gij wilt weten wat ik toch eigentlijk wel over u denk? Zie, vriendlief, dàt laat zich U zoo in eens niet zeggen-maar je moet je s'il vous plaît, niet diergelijke zot heden in 't hoofd gaan halen, als op dien Avond toen ik U naar den spoorwagen bracht, -en toen je me, avec un sérieux complet vroeg, of ik je niet een groote nul vond? Diergelijke aardigheden maken dat ik er wel eens toe gedwongen ben-je wat voor de gek te houden-onverbeterlijk enthousiast, als ge zijt. At hoc non crimen est. Gij kunt met mij niet ernstig praten-dan over intimiteiten. Toegestemd; ik verlang niets meer. Mijn intimiteiten - ziedaar ook alles, wat ik heb-dat mij aangaat; -die intimiteiten, maken 't mij druk; spannen mijn geestdenk-en voelkracht geweldig in; zoodat ik over andere, mij minder rakende zaken redeneerende graag wat ontspanning voor die drie verlang. Als mijn geestkracht zich ontspant-ga ik aan 't ridiculiseren als mijn denkkracht zich ontspant-geneer ik mij niet, onder vrienden, zotte, kinderachtige dwaze uijen uit te kramen; -als mijn voelkracht zich ontspant, -word ik stoicijnsch en sarcastisch, en trek een harnas over mijn hart.
| |
| |
Ik heb waarlijk nog nimmer zoo'n klaar inzicht in mijn eigen karakter gehad-maar t' is zoo. Ben ik egoïst? -ja betrekkelijk! een bedorven kind! c'est le vrai mot-vreeselijk bedorven. Gij wilt, laat ons zonder omwegen spreken, dat ik meer belang in U stellen zal. Goed, toegestemd, dat ik geen belang in U stel, 't welk een leugen is, een harde leugen-en geen-harde waarheid! Waarom heb je míj dan zoo lief? Jij bent geen staal en ik geen magneet-daar moet dan toch iets meer zijn, dan mijn ‘manière de faire’ -om Uw liefde, niet slechts begrijpelijk te maken, maar te rechtvaardigen? Christelijke liefde is het toch waarachtig wel niet;-diè behoeft geen rechtvaardiging; maar een gehechtheid als de Uwe-zou dwaasheid zijn, indien ge in mij letterlijk niets vond, dat U goed deed aan het hart. Edoch, ik heb je gevat. Stel ik niet genoeg belang in Uw geestelijk zijn, in uw geloof-niet genoeg, naar Uw zin? Til ik die zaak te ligt? Adriaan, ik heb er mijn redenen voor. Ik ben nog te bang, om als ik met U aan 't redeneren ga, mijn zachte, kalme, somtijds opgewonden gevoelsleer en godsdienst te verliezen! Ik voel mij nog niet rijp genoeg, niet sterk genoeg, om in eigen borst dien strijd tusschen gevoel en rede te dragen-de tijd zal komen-of niet? Dat weet God!-Daarom, met het wapen der ridiculisering, hield ik wellicht dikwijls U en mij van menig ernstig gesprek af!- en de Hemel vergeef mij! terwijl ik dit schrijf brandt er een periode in mijn pen, die U innig zou bedroeven, en U wellicht (ik zeg heilig niet te veel, want ik ken u te wel) den moed zou doen verliezen, om immer weder zoo oprecht te
klagen, over dingen, die gij niet geheel
| |
| |
begrijpt!-
Nog iets over mijn gevoel van eigenwaarde-liefste Adriaan! ik zie het ridicule in de menschen; óók in mij zelven; kunt gij een nederiger reden bedenken, om tot gevoel van eigenwaarde te komen, dan deze? -En mijn pedanterie?-Och ik weet wel, dat ik pedant ben; maar t' is slechts tegen over diegene, die ridicule zijn; zonder te weten dat het menschelijk is, ridicule te zijn; zonder te weten dat zij het zelve zijn. -Er hoort nadenken toe, om deze halve gedachten te begrijpen. Wij zullen er nog wel eens ernstig over spreken: gij moet mij nog wat meer kennen, Nog een gedachte! eenige vriendschappen zijn deel nemend; andere vriendschappen zijn meer nemende; maar tevens meênemende beschadiging van het papier (niet in den kwaden zin!) alleen nemende zijn bijna onbestaanbaar tusschen bestaande karakters; -daar zijn er die geen karakter hebben. Al te maal texten om in Delft over te spreken, bij een glas punch. Ik ben bang, dat mijn brief u zoo onbegrijpelijk voor zal komen, als de brief aan de Romeinen, aan de oningewijden.
Staat je kagchel al? -De mijne sints verleden week. A bon entendeur demi mot suffit. Ik zal u nog een lettertje schrijven, wanneer ik in Delft kom; Woensdag of Vrijdag-ik ben zoo verkouden. Dan komt ge mij toch halen, want ik heb 't land daar zoo verwaaid aan te komen. Uw alma viva zou ik wel willen koopen. Hoeveel? Denk aan die ik lief heb en geloof mij, meer dan ooit. Zoo 't zijn kan. for I swear I can love thee no more.
Geheel en zeer belangstellend den Uwe
P.A. de Genestet
| |
| |
| |
[1 oktober 1847]
1 Oktober 1847.
Aan A. Gildemeester.
Amsterdam Vrijdag middag
Liefste Vriend!
Eerst het dringende: Morgen, Zaturdag, met den trein van half vijf uit Amsterdam, stomen Gideon en Peter naar Delft en denken s'avonds feest te vieren met Adriaan. Op zijn kamer wacht hen stellig de geurigste thee!- Op de Societeit gaan zij vervolgens een flesch van broederlijke vriendschap drinken! Zondag naar 't Haagje, naar Scheveningen vrolijk en opgewonden! melancholie en nurkscheid verbannen! Bonjour Aad, uit de verte, en Morgen, met een schaterende lach in Uw arm! Kom ik U nog niet laat genoeg?
- Maar à propos, ik heb het je verleden niet willen zeggen en ik doe het nu, niet anders denkende of ge zult mij een vervelenden Epicurist vinden: drinkt ge nog altoos diezelfde slechte, bittere thee? Als dat waar is, koop ik eenpond thee van f 5,-- in den Haag-want die bewuste is alles behalve fideel, om niet te zeggen ondrinkbaar! Wat een philippica tegen die thee!- herken je mij?-semper idem-Aad-ik heb verstrooijing noodig-kalme, intime verstrooijing-ik zal die vinden.
Ik heb van morgen het vers gemaakt, bij dat landelijke plaatjen in de Aurora. Ze hadden wat Nationaals verwacht; ik heb het zoo exceptioneel gemaakt, dat circa Niemand hetbegrijpen zal. Dat ding maakte mij nijdig-ik moest die
| |
| |
rede tot landerigheid uit den weg ruimen, eer ik ten uwent kwam. Nu zullen wij zingen en minnen en dweepen: van alles wat heerlijk is! wat heerlijkst is. Vijf keer per dag zal ik je vragen: Aad ben je gelukkig?-en wat zal het antwoord zijn?
Waarom hebt Ge mij niet geschreven van de week, in antwoord op dien onbegrijpelijken van Zaterdag?
Ik breng veel nieuws mee ik voel mij leven tegenswoordigof liever ik begin te leven! en duizendmaal per dag, schreeuw ik van vreugd en verlangen den naam uit van den origineelen Delftenaar!
Ik moet nog een gewichtigen brief schrijven van middag en Gie komt straks-ergo-Adieu tot morgen avond-Lekkere thee-Non possum vivere sine te. Vlieg vlieg mijn hart! Naar Delft vooruit!
En meldt mijn vriend ons reis besluit
Q.N.
P.A. de Genestet.
| |
| |
| |
[15 oktober 1847]
Verzameling
H.v. Hasselt v. Rees
15 Oktober 1847.
Aan A. Gildemeester.
Liefste Vriend,
Vandaag over 8 dagen krijgt ge een brief van mij. Dit is maar een billet-om U te zeggen, dat ik U omarm, in den geest; dat ik U steeds mijn liefste Vriend noem; dat ik meer dan ooit liefkrijg, die ik lief heb; -dat ik zeer-zeer gelukkig ben- en U hetzelfde toebidde. Ik heb nu in 't geheel geen trek, om te schrijven, en dàn schrijf ik altoos nare brieven-ergo geduld tot aanst. week. Carbasius had mij gezegd dat Gij ongelukkig zoudt zijn, indien hij U niet een paar woorden van mij, meebracht. Anders had ik nog een paar dagen gewacht-daarom nu dit weinige- Wat een stijl -ik kan het niet aanhooren! Ik ga wat in den tuin -ik amuseer mij -Maar schrijven is mij onmogelijk. L. Vrijdag hebben we een vrij amusante ontgroen partij gehad -Ik ga hengsten op 't Collegie Geloof mij steeds
Dezelfde
| |
| |
| |
[24 oktober 1847]
Verzameling
H.v. Hasselt v. Rees
24 Oktober 1847.
Aan A. Gildemeester.
Liefste Vriend, t' is Zaturdag Avond en ik ben blij dat ik thuis zit, ik wil niet uitgaan-of ik echter gedisponeerd ben om brieven te schrijven, moet het vervolg u leeren-Zeker is het, dat ik er behoefte aan gevoel-maar ik zit overdag zoo te pennen op 't collegie, dat mij eigentlijk gezegd-alle schrijfwerk verveeld.
Veel liever zou ik ook nú, in mijn easy chair voor 't vuur gaan leggen, en zoo een paar uur, met U, in den geest converseren, gelijk, als ik van de week en de vorige week al zoo menigmaal heb gedaan-zonder nogthans den moed te hebben, die vervelende pen al weêr op te vatten. Maar aan die conversatie zoudt Ge waarschijnlijk bitter weinig hebben;- ja Gij zoudt niet eens weten, dat ik aan U dacht en mij met u bezig hield, indien ik het U thans niet schreef, -Ziedaar een lumineuse inleiding- en een rijk preludium-ofschoon ik eerlijk moet bekennen, dat Adriaan nog wel rijker preludia gezongen heeft. Nunc ad rem! ad res!-(ter zake) Haast was ik nog eens een uurtjen te Delft teruggekomen, want een dag of zes na mijn retour, ontving ik een brief van Kneppelhout, die mij meldde, dat hij van de Hemelsche Berg terug en weêr te leiden was- (Joost hale mijn stijl;). Met bijgevoegde invitatie om te zijnent te komen etc. Maar ik heb het niet gedaan; ik was te moê; ik had rust noodig; en woû zoo in 't begin, de Collegies niet zoo bar verzuimen-Anders had ik er veel trek in gehad. A propos van Collegies-dat is vervelend, hoor! Zeer
| |
| |
onpliesierig- en dat kan ik niet uithouden en dat walgt mij; -ik heb nog niets gestudeerd, niets gewerkt-maar nog al een enkel vaersje gemaakt- en mij zeer gelukkig gevoeld.-Over een groote veertien dagen zal ik eens wat uit gaan voeren; Hebreeuwsch; kritiek van het Oude Testament-et talia-Crequi! Ik hoef geen professor te worden, uijeboer? niet waar?
Een minnelijke gade, een viertal lieve kindren,
Zie daar de wareld en de toekomst voor mijn hart!
O, maak s.v.p. uit die beide verzen op, dat ik heerlijk, liefelijk, dankbaar gestemd ben! meer dan ooit selig durch die Liebe,
Menschen, Gotter gleich! etc.
Liefste Adriaan! ik zie de toekomst in, helder en klaar, moedig en tevreden! Ik kan U hier geen verliefde scenes gaan beschrijven; dat is te prozaîsch-om Uw distinctie eens te gebruiken. Gij weet, dat ik anders niet gewoon ben te vragen, of 't prozaîsch dan wel poëtisch is?- Maar hier komt dat woord zoo treffend te pas. Wilt gij mijn stemming kennen, uit mijn idees, los weg daar heen gesmeten- dat is goed-maar ik kan U niet logisch gaan uitleggen; Dat vond ik aardig- en o dat was zoo lief-en dat zoo touchant en dit zoo hemelsch etc.- en solutio- daarom ben ik pliesierig-of iets in dat genre. Zeker is het, dat ik nimmer zooveel intime godsdienst heb gehad (niemand bemerkt er iets van; gij weet, hoe ik daarover denk!) als
| |
| |
nú; nimmer zulk een tevredenheid van gemoed heb gekend-als nú; niettegenstaande zoovele mispunten, als ik dagelijks, tot mijn ergernis, om mij henen zie; niettegenstaande zoveel verveling op Collegies en visites; niettegenstaande mijn dagelijks in bitterheid toenemende ondervinding hoe ellendig deze wereld, hoe ridicuul zij eigentlijk is. Ik sprak van tevredenheid; en wat maakt mij zoo tevreden? Is het niet die heerlijke vervulling van de 'teêrste behoeften mijner ziel-is het niet die overtuiging-dat ik met zoo weinig, - (dat zoo veel is!) zoo volmaakt gelukkig zal kunnen zijn? - Ik zou verder door kunnen philosopheren, maar 'k heb nog meer te schrijven.
Eer ik het vergeet; wij hebben te Delft er nog eens over gesproken- hoe ge met mijn brieven zoudt handelen-en cas de...denkt gij er aan? hebt gij er wel aan gedacht?- 'k Heb tusschenbeide nog wel van die sombere idees; maar toch zoo erg niet als vroeger; 'k vond gisteren nog een vaers van een paar jaren oud-in deze trant:
'k Wenschte uit Edens lustvalleijen mij een ranke Lelie weêr, Eens de lust der Maagden reijen; thans de Rijkdom van den Heer! Ranker dan in Sarons dalen, ooit haar knopje heeft ontvouwd, Schooner dan de groote koning in zijn luister heeft aanschouwd!
'k Wenschte vroeg en vroom te sterven; jonge dooden zijn bemind, Zachter, van hun groenen heuvel ruischt de vredige avondwind! Biddende over 't graf gebogen, treurt de maagdelijke Bruid...En-een-Neen, mijn Adriaan! God geve van Neen!
Spijt romannen en novellen
Trouwe Min moet vrolijk zijn!
| |
| |
heb ik eenige dagen geleden, zeker iemand toegezongen;
Want Al dat smachten, schwärmen, druilen
Drukt geen ware teerheid uit,
Wie een blauwtje liep moog' pruilen...
Maar een ander kust zijn Bruid!
Binnen kort zend ik U eenige afdrukken van pliesierige versjens. Ik zal U niet vragen, hoe t'in Delft gaat, wantik reken op een brief, die vol staat van zaken, Adriaan betreffende-filosofie over Uw eigen persoon-of over-ja schrijf maar wat Gij wilt! 't helpt toch niet, als ik U zeg, dat ik nieuwsgierig ben iets van en over U zelven te vernemen-Sacrrr! Wat is mijn pen en mijn inkt slecht! O petites misères de la vie! Carbasius heb ik maar kort gezien; hij is bij mij aan huis geweest, maar ik was niet t'huis; 't speet mij wel, maar niet woest, indien ik naar mijn hart zal spreken-ik heb eenige vreeseljke ridicule hoedanigheden bij dien man opgemerkt, in den tijd van 5 minuten; O zoo ridicuul! Help mij maar onthouden, dat ik er eens op terug kom, en Ge zult lagchen; verliefde menschen zijn toch al heel bespottelijk; indien ze die verliefdheid in hun formen verraden; tegen over anderen, die voorondersteld worden er niets van te weten; -ten minste dien man vond ik nog al naar; alleen daarom-winderig, lawaijerig-bespottelijk-over dat het zoo'n boêl was in Delft, zoo'n droefheid-niet alleen bij zijn familie-maar dat het zoo'n moeite gekost had zich los te rukken-och maar ik kan je niets vertellen etc., in dien trant; -en dan, die groote omgeslagen boordjes! -o 't was zoo gek. Begrijp je me-of niet? Daar heb ik waarachtig een half velletjen voor vuil gemaakt!
| |
| |
Huet heeft zijn examen gedaan van de week in Utrecht met 2e graad- en Mij verzocht U van zijnentwege te groeten. -Ik heb vreeselijk het land gehad-dat je dien Vrijdag zoo spoedig weêr Delftwaarts zijt getrokken- ik had het niet gedacht; ik had u nog zoo veel te zeggen, dat ik nu al weêr vergeten ben.-
In 't begin van Maart lees ik in Den Haag maar wat?-- Van der Toorn heeft mij tweemaal niet t'huis gevonden -en eens heb ik hem in de Kalverstraat ontmoet, in een Chesterfield, met een klein scheef petjen-Hij is op Stud-Societeit geweest- (toen ik er niet was) en nog al akelig slecht bevallen. Hij woont op Wittenburg. -Ik weet waarlijk nog niet-of ik mij machtig veel met hem bemoeijen zal! t' Is zoo'n onderscheid -met mijn gewonen omgang! en ge weet, dat ik, in dit opzicht, nog al trotsch ben-of liever gezegd-nog al kiesch; 't geen een leelijk woord is. aanst. week, wat minder kritiek en wat meer intiems! Leef gelukkig en tevreden! och wat hadde ik U nog veel te schrijven! Nu krijgt ge weêr geregeld-ten minste om de 14 dagen een fikschen brief.
Gegroet, omarmd, gehanddrukt van steeds geheel den Uwe, ik heb wel eens betere brieven geschreven-Maar ik kan niet schrijven tegenswoordig; 'k heb het U vooruit gezegd. Adio.
| |
| |
| |
[8 november 1847]
Verzameling
H.v. Hasselt v. Rees
8 Nov. 1847
Zaterdag Morgen
Aan A. Gildemeester.
Liefste Adriaan! Om 1 uur wacht ik U ten mijnent.
Geheel de Uwe
Peter.
| |
| |
| |
[12 november 1847]
Verzameling
H.v. Hasselt v. Rees
12 Nov. 1847
Aan A. Gildemeester.
't Is een weêr om mistroostig te worden, mijn Waardste! en ik ben het. Delft moet er, mij dunkt, riant en bekoorlijk uitzien - zijt ge ook melancholiek? O douce sympathie!
Ik heb vandaag collegie gehouden - ik ben op Societeit geweest etc. -ik ben overal nurksch geweest; ik stond vandaag in mijn ééntje op den Dam-en zag het lieve menschdom naar de Beurs kuijeren-ik heb een heele boêl gefilosofeerd en ben tot de decisie gekomen- dat het eigentlijk gezegd nog al dun was-om met al die menschen meê te doen-meê te converseren-mee uit te gaan-meê te leven-mee adem te halen...Ja, mijn lieve Adriaan! meê doen, dat is eigenlijk onze ondermaansche exsistentie-dat moeten we, zoo we niet voor gek of pedant of etc. willen aangezien worden-meê plaisir hebben in alles, wat nu eenmaal voor plaisir wordt uitgescholden, meê respect hebben, voor alles, wat de overige meêdoeners nu eenmaal believen te respecteren; meêpraten omdat het trotsch is als we tegenpraten; meê uitgaan-omdat het onbeleefd is, als we van de heele santekraam de Maan geven...à propos van de Maan-of het daar anders wezen zou? Och dat ik vleugelen hadde-ich fühle mich so beschränkt, op onze aanminnige wereld-Vrijheid! vrijheid! o te regt stelt men U voor als eene Godin (niet U, Adriaan! maar de Vrijheid) want ik geloof dat het alleen een regt, een eigenschap der Godheid is om vrij te zijn! Vrij indien wij t' allen waren zou het hier beneden
| |
| |
toch ook nog al gek er uitzien?-Weet Ge waar ik toe zou komen, mijn dierste! indien ik deze redenering-of neen! t' is geen redenering-deze uitstorting voort woû zetten?-Misschien wel tot het profane Victor Hugosche: Si j'étais Dieu!...
Wat is de mensch toch bedroefd klein, afhankelijk, naar, -min! En wat ben ik weêr kinderachtig. 't Is nu eenmaal zoo-qu'y faire? Meêdoen! Diergelijke idees mogen wel een oogenblik in 't hoofd opkomen- Maar ze moeten uitgeroeid!- Maar 't kon hier toch wel een beetjen anders zijn-het mocht wel!
O dat die domme menschen zich zelve zoo aan banden leggen, zoo gêneren! alsof ze meenden, dat kleingeestigheid-en fatsoen, beschaving, verlichting, menschenadel (verzoeke dit woord goed te begrijpen!) synoniem waren!
Laat ons nu even recapituleren: Ik heb gezegd, dat het woord vrijheid niet op aarde t' huis behoorde-dat alleen God vrij was-ergo ik heb mijn idees over Vrijheid maar in de steek gelaten; Ze passen niet in de mond van een mensch-die goddelijke woorden vrijheid en onafhankelijkheid!
Maar daarvoor buigen wij eerbiedig het hoofd! Het schepsel danke en prijze zijn Schepper-gehoorzame en diene Hem! Maar nu die lieve medeschepselen? dié namelijk, die maar altoos met de sleur meêgaan; nooit aan Vrijheid hebben gedacht,- omdat hun laffe ziel pliesier heeft, in alle mogelijke slaafsche Instellingen-niet weten wat vrijheid is of nog liever hun slavernij voor benijdenswaarde Vrijheid houden-eilieve! die kleingeestige domkoppen (Zoo als
| |
| |
IK ER OP DEN DAM HEB GEZIEN; HUN NAAM IS LEGIO!) DIE LEêGE HERSENKASTEN, DIE ZICH EEN TOON AANMATIGEN, ALSOF ZE ZICH VERBEELDEN KLEINE GODJES TE ZIJN, IN GEWATTEERDE PALETOTS OMDAT ZE, BIJ EEN LAMME WERELD GEZIEN ZIJN - ZAL IK DIE OOK RESPECTEREN? MIJN VRIJHEID OF IDEE VAN VRIJHEID OPOFFEREN AAN HUN GRILLEN EN NUKKEN CAETER? -.
OF 'T BEHOEVEN NOG NIET EENS ZULKE UITERSTEN TE ZIJN; MAAR DIE MENSCHEN, DIE TOEN ZE JONG WAREN, MISSCHIEN PRECIES HETZELFDE HEBBEN GEDACHT, ALS IK, - MAAR DIE ZICH HEBBEN LATEN MEêSLEPEN EN VERBLINDEN - DIE MET AL HUN TALENT, SMAAK, GEVOEL - TOCH HET HOOFD HEBBEN GEBOGEN VOOR DE MAATSCHAPPIJ; EN NU MET VERACHTING NEDERZIEN, OP JONGEREN, ANDERS DENKENDE, VRIJHEID - DROOMENDE, ALLE KLEINGEESTIGHEID BESPOTTENDE EN VERVLOEKENDE - ZEG MIJ - ZOU IK MOETEN BEDENKEN: ‘LAAT MIJ OPPASSEN, DAT ZE MIJ TOCH OOK NIET VOOR PEDANT HOUDEN, DIE KNAPPE, GEESTIGE, BRAVE MENSCHEN, DIE IK ZELF IN ZOOVELE OPZICHTEN RESPECTEER’-? IK VREES, DAT MIJN STIJL EN UITDRUKKING WEêR ONDUIDELIJK ZULLEN ZIJN - ENFIN, VUL GIJ ZELF MET UW GEDACHTEN HET U ONTBREKENDE AAN EN ZOO GE LIEFHEBBERIJ HEBT - SCHRIJF ME DAN, OF GIJ T' EENS ZIJT MET MIJN WIJZE VAN BESCHOUWING? ADRIAAN! IK ZOU WEL EENS EEN 14 DAGEN ALLééN OP DE WERELD WILLEN ZIJN - MET DE WEZENS DIE IK LIEF HEB EN DIE MIJ LIEFHEBBEN! - VERBEELD U DAT HET IDEE VAN HEMEL EN ZALIGHEID HIERIN BESTAAT - DAT NA DIT LEVEN, DE ZIELEN DERGENEN, DIE MET ELKANDER HEBBEN GESYMPATHISEERD IN GEVOEL EN LIEFDE - MET
| |
| |
ELKANDER EEN KRANSJE MOGEN MAKEN OP ééNE VAN DIE TALLOOZE STARREN - WONENDE IN VREDE, ZICH ONTWIKKELEND, MALKANDER LEERENDE IN LIEFDE, ETC. ETC. (BESCHADIGING)
'T IS WEL MOGELIJK, DAT IK NONSENSE HEB GESCHREVEN. AANST. WEEK SCHRIJF IK U MISSCHIEN EEN PAAR BLADEN OVER T' IDEE CHRISTELIJKE LIEFDE. VERLEDEN MAANDAG ONTVING IK UW PAKJEN EN BRIEF EERST OM NEGEN UUR S' AVONDS - IK KON U DUS MOEIJELIJK NOG PER LAATSTE TREIN ANTWOORDEN. HIER ZIJN DE VERLANGDE VERSJES.
INLIGGENDE HEB IK, OP HUETS VERZOEK, GELEZEN - IK SCHRIJF ER GEEN WOORD MEER BIJ - VAN 'T ZELFDE GEVOELEN ZIJNDE ALS HIJ, DAT HET JAMMER IS, OM ER WOORDEN OVER VUIL TE MAKEN. -
SUZE HEEFT MIJ GEZEGD, DAT IK U HAAR COMPLIMENTEN MOEST MAKEN - TOEN' K HAAR PAPIER VROEG OM EEN BRIEF TE SCHRIJVEN AAN U.
DAT WOORD COMPLIMENTEN IS LEELIJK EN VERVELEND - ERGO - LEES HAAR GROETEN TOE TE BRENGEN OF IETS IN DAT GENRE - IK BEN OVER T' ALGEMEEN, OPGERUIMD BEHALVE VANDAAG - SINE CAUSA DAN 'T WEER - GELUKKIG MET DIE IK LIEF HEB - EN DANKBAAR EN TEVREDEN! - JA GOD! IK BEN WEL RIJK - IK MAG EIGENTLIJK NIET ZOO NURKSCH ZIJN - DAG LIEFSTE ADRIAAN!
GEHEEL DE UWE
PETER. -
AAN DE BUITENZIJDE VAN HET POSTBLAD:
PER LAATSTE SPOORTREIN 13 NOVEMBER 1847
EXPEDITE KOENS
| |
| |
WELEDELEN HEERE ADRIAAN GILDEMEESTER
STUDENT TE
DELFT.
ADRES DEN HEER TONINO OP DE MARKT;
IN HEEL KLEINE LETTERS NOG:
DEAR ADRIAAN, AS WE THINK YOU WILL BE GLAD TO HEAR THIS LETTER OF PETER TO MORROW, WE SEND IT NOW, JUSTLY RECEIVED 7 O' CLOCK.
THURSDAY EVENING DEAR JOHN V. DE HUCHT IS ARRIVED. WE SAW + SPOKE HIM YESTERDAY AT KERKHOVEN'S. HE IS NOT MUCH TALLER THAN ON HIS DEPARTURE, BUT VERY AMIABLE.
MUCH COMPL. OF US ALL. ADIEU.
| |
| |
| |
[15 november 1847]
AAN S.J. V.D. BERGH
K.B. DEN HAAG
AMST. 15 NOV 47
WAARDE EN ZEERGESCHATTE VRIEND!
WEL FOEI! WAT HEB IK U IN LANG NIETS GESCHREVEN! MAAR 'K HEB EEN DRUKKE EN DRUKKENDE TIJD DOORLEEFD! O DIE COLLEGIES, O DAT RESPONDEREN, O DIE STUDENTEN-ALMANAK, O DIE MALLE VERGADERINGEN, O DAT VERVELENDE UITGAAN ETC! OOK NU IS 'T EEN KWARTIERTJEN, DAT IK ER MET MOEITE UITSCHEUR - OM U PRIMO TE VRAGEN OF MIJN LEESBEURT IN OEFENING NU IN 'T BEGIN VAN MAART ZAL ZIJN OF OP 'T LAATST VAN FEBRUARY? T' IS VAST AL GEREGELD - IK HEB BOSBOOM NIET GEANTWOORD - WANT ZIJN BRIEF WAS TOCH MAAR PRO FORMâ EN 'K WIST VOLSTREKT ZIJN ADRES NIET. 'T ZAL WEL GOEDZIJN, ZOO ALS 'T GESCHIKT IS EN IN DE KERSVACANTIE ZAL 'K WEL IETS KLAAR MAKEN - NU VALT ER NIET AAN TE DENKEN! DAT OUDE TESTAMENT IS ZOO ONTZAGGELIJK DUISTER EN T' ARABISCH IS - ARABISCH.
'T HEBREEUWSCH OOK! OCH, IK HEB ER ZOO' N HEKEL AAN. VERBEELD U, SOMTIJDS COLLEGIE VAN 'S MORGENS 8 - TOT 'S MIDDAGS 4 - SLECHTS VAN 12-1 VRIJ! T' IS WAT ERG VOOR EEN JONG MENSCH!
BOVENDIEN BEN IK WEêR ZIEK GEWEEST - VAN DAT
| |
| |
AKELIGE WEêR! 'K ZIT BIJ MIJN VUUR NOG TE RILLEN VAN DE NATTIGHEID. EN BIJ U? ALLES WEL OF OOK WAT AAN' T SUKKELEN? EN GIJ ZELF? ZEKER ALTOOS EVEN ONBEGRIJPELIJK WERKZAAM - OOK FIKSCH, VROLIJK, OPGERUIMD? IK BID HET VAN HARTE! - BOSBOOM HEEFT HET TOCH NIET LOMP GEVONDEN - DAT IK OP DIEN AFGESPROKEN BRIEF NIET GEANTWOORD HEB? 'T ZOU BUITEN MIJN SCHULD ZIJN - EN 'T WAS EIGENTLIJK TE GEK OMDAT WIJ TOCH ALLES IN DEN HAAG HADDEN BEPRAAT! DANK VOOR DE TOEZENDING DER AURORA! DIE NOVELLE VAN JUFV T. IS ALLERLIEFST! HAAR ENGAGEMENT VIND IK NOG AARDIGER - TUSSCHEN ONS GEZEGD. ZIJ IS HEEL WEL AF, GELOOF IK.
BINNEN KORT SCHRIJF IK U MEER EN BETER, - MET UW ALBUMBLAD - GE MOET MIJ NIET KWALIJK NEMEN, DAT IK DAAR ZOO LANG MEê TOEF - IK ZOU ER WEL DADELIJK IETS OP KUNNEN SCHRIJVEN - MAAR, ZONDER COMPLIMENTEN, - MIJN MUZE MOET BEDENKEN, VOOR WIEN HET BESTEMD IS!
SCHRIJF MIJ S.V.P. AL IS 'T MAAR EEN REGEL OF WAT, 12 BIJV. HOE 'T BIJ U AAN HUIS GAAT, - WANNEER IK LEZEN MOET EN AL WAT HET HART U INGEEFT - WANT WAARLIJK, IK SMACHT NAAR EENIG BERICHT VAN UWE MIJ DIERBARE HAND! - EN 'K HEB IN ZOOLANG NIETS GEHOORD!
GROET VAN MIJ UW LIEVE VROUW, HARTELIJK. OOK S.V.P. AL DE VRIENDEN, IN 'T BIJZONDER VAN ZEGGELEN.
HOE ONVERGETELIJK IS MIJ NOG STEEDS DE TIJD, DIE IK HAAST GEHEEL IN UW MIDDEN HEB DOORGEBRACHT! - O IK VERLANG NAAR MAART -
| |
| |
ONTFANG DE GROETEN VAN MIJN OOM KRUSEMAN! EN VOORTS GODE BEVOLEN!
GEHEEL UWE
P.A. DE GENESTET
| |
| |
| |
[4 december 1847]
Aan Adriaan Gildemeester G.A.D.
Amsterdam, 4 December 1847
Liefste Adriaan! Zoo is het dan waarlijk al weêr de somma van drie weken geleden, sinds ik U het laatst schreef - t' Is lang al te lang - maar wat vliegt die tijd! ik kan me niet verbeelden, dat het waar is ~ en - toch is het zòo, o hoe heerlijk, vlieg, vlieg beste, lieve Tijd! Vroeger had ik U willen grijpen en vastklemmen bij de vleugelen, Nu, ga Uw gang.
Ik reken iederen dag gewonnen,
Met moeite de zorgen doorgesloofd!
Nog al aardig, wanneer men dat zoo uit de diepste diepte zijns harte zeggen kan, op zijn achttiende jaar - zonder bluf, zonder bizaar te willen zijn - of heeten.
En toch ook is t'een verblijdend teeken voor mijn tegenswoordige stemming.
Als ik 't land had, zou niet dag op dag zoo bliksum snel daarheen vliegen! maar o ik voel mij gelukkig - neen dat is 't woord niet! tevreden, meen ik - dankbaar - ik leef. 'k Was minnaar, 'k was Dichter, 'k was Man - 'k heb geleefd!
O Adriaan, Adriaan! ik ben zoo'n wonderlijke! - daar wriemelen in mijn hoofd, ideeën voor mijn Haagsche lezin. 't Zal niet romanesk, niet sentimenteel, niet melancholiek, niet vervelend, niet in den gewonen trant worden! worden! maar - vreemd ~ maar waar, maar onverwachtig -
En dus - al klinkt mijn keurig lied,
U vreemd en onverwacht in de ooren -
Miskent het hart des jonglings niet!
En 't zal denk ik U het slot van de vóór-speech wezen en
| |
| |
dan zal er een boel geks volgen - Mijn doel is om de menschen wat te amuseren - die goede menschen!
Kan ik zoo hier en daar eens een (?) geven - ik zal t'ook niet laten, maar ik zal er een fulminant brok in maken - tegen alle soorten van Menschenhaters - ook tegen de Byronianen -
Ik dweep met Byron's woeste akkoorden!
Maar 't lied is wanklank voor mijn hart.
Der Apen van den grooten Bard. etc
Mijn doel is geheel om mij zelven, om waar te zijn!
O ik wil geen romantisch verhaal leveren,
want
Niet lichter dan een traan te ontlokken
Aan maagden oogen of het hart
Der weeke vrouwenschaar te schokken,
Met ware of met verdichte smart!
Wel prijs ook ik die traantjes schoon.
Maar nu begeer 'k een ander loon.
Ik zal ze doen lagchen en malkanderen aankijken - ik wil dat de oude lui tegen malkaêr zeggen - ‘Die knaap weet het wel.’
Of 't mij lukken zal - weet God!. maar als 't lukt, dan heb ik ook mijn richting gevonden miscere satyres utile dulci. Ge ziet dat ik vervuld ben van mijn sujet, dat geen sujet is - of liever nog niet is, het rommelt maar wat. anders zou ik er zooveel niet over keuvelen - lullen. Adriaan, ik schrijf U waarschijnlijk aanst. week weêr - in de hoop van meer tijd te hebben. Gij weet niet hoe druk ik het heb - en toch voer ik niets uit.
In de kers vacantie moet dat vers af.
| |
| |
Carbasius zie ik niet, den anderen ook niet
daar heb ik nu ook primo waarlijk geen tijd voor en secundo geen pliesier -
Wij zijn gelukkig - begrijp deze drie woorden en vooral het onderschrapte met 2 strepen. Dat is een heele brief - 'k heb behoefte eens intime met u te praten - maar ik kan U die dingen niet schrijven.
Wanneer vliegt ge in mijn armen? Spoedig! Bestige Sint - Nicolaas - de groeten van het allergeestigste en innemendst knaapjen
Jan Van der Hucht! Dat is nu eerst een kereltje naar mijn hart 'k heb hem verl. Zaterdag bij de Clercq ontmoet Kers versch uit den Oost.
Groet uw vrienden van mijnentwege en geloof mij in haast
Ut Semper
in haast P.A. de Genestet
Uw brief op mijn verjaardag zal mij steeds dierbaar zijn - dank!
Ik heb een zeer gemengd feestjen gegeven 15 man sterk - allen hebben zich bijzonder geamuseerd.
Ik was blij toen die avond voorbij was t.t. Peter.
| |
| |
| |
[10 december 1847]
K.B. -9
AMSTERDAM 10 DECEMBER 1847.
ZEER WAARDE EN GEACHTE VRIEND,
‘RUST DICTATEN RUST IN VREE!’ O IK WORD SUF EN MELANCHOLIEK VAN AL DAT MOOIS, AL DIE GELEERDHEID; - IK KAN VEEL BETER KEUVELEN EN VERZEN MAKEN DAN RESPONDEREN EN EXSERCEREN; - IK SCHRIJF VEEL LIEVER EEN BRIEF AAN V.D. BERGH, DAN DAT IK EEN HOOFDSTUK VAN DEN PROFEET HABAKUK, IN T' OORSPRONKELIJK LEES! - JA, AL HEB IK 'T NOG ZOO DRUK, EEN BRIEF, ZOO LIEF EN HARTELIJK ALS DIE 'K VAN U DEZER DAGEN ONTVING - MOET IK SPOEDIG BEANTWOORDEN EN DAAROM -
‘RUST DICTATEN, RUST IN VREê!
ZONDER U - KAN IK WEL LEVEN’.
MAAR ZONDER VRIENDSCHAP, ZONDER DE ZOETE GAVE DER POETERIJE, ZONDER EEN PRETTIGE CORRESPONDENTIE, VAN TIJD, TOT TIJD - ZOU IK HET OP ONZE LIEVE RIDICULE WERELD NIET UITHOUDEN. -
DAAROM, DIKWIJLS, BRENG IK MIJN VERSJEN IN PRAKTIJK: 'T LUST MIJ VROLIJK ROND TE DWALEN IN HET RIJK DER FANTAZIJ.
IN UW WERELD BEN IK HOOVLING - IN MIJN WERELD BEN IK VRIJ!
'T GEEN TOCH VOOR MIJN STUDIE NIET EXTRA GOED IS - ENFIN, T' IS OOK MIJN WENSCH NIET, OM EEN GELEERDE TE WORDEN - IK BEN ER IN 'T GEHEEL NIET TOE GESCHAPEN EN GEFORMEERD.
ZOO ONDER ANDEREN HEB IK EERGISTEREN EEN ZEER GENOEGELIJK EN POëTISCH AVONDJEN IN GRIEKENLAND
| |
| |
DOORGEBRACHT, MET SAFFO, TOM MOORE EN VAN DEN BERGH; - MIJN DANK DAARVOOR!
IK HAD EERST GEDACHT EEN OF ANDER VERHAAL UIT DE KERKGESCHIEDENIS VOOR MIJN HAAGSCHE LEZING TE BEWERKEN - MAAR RONDUIT GEZEGD - DAT IS MIJ TE ZWAAR! DAARTOE BEN IK NOG NIET GENOEG VERTROUWD MET DAT INWENDIG CHRISTELIJK LEVEN - DAARTOE BEN IK TE JONG! OOK HEB IK GEEN GEDULD VOOR EEN LANG VERS; - TEN MINSTE Nú NOG NIET - IK BEN WAT KAPEL-ACHTIG, VAN DE EENE BLOEM OP DE ANDERE VLIEGENDE.
WEET GE WAT MIJN PLAN IS? IK BEN, ALTOOS NOG ALLEEN IN MIJN HOOFD, BEZIG MET HET BEWERKEN VAN DRIE VERZEN, IN VERSCHILLENDE GENRES; - DE OPSCHRIFTEN ZULLEN WAARSCHIJNLIJK DEZE ZIJN 1o EEFJE VAN SCHEVENINGEN - EEN SOORT VOLKSVERTELLING. 2o DE RECITATRICE, EEN ROMANCE UIT DEN TEGENWOORDIGEN TIJD. 3o EEN BESTRIJDING VAN EEN STELLING DIE IK IN DE LAATSTE DAGEN, DIKWIJLS HOORDE - DAT DE TIJD PER POëZIJ VOORBIJ IS. VARIETAS DELECTAT.
MAAR IN 'S HEMELS NAAM! ALS HET KAN, LAAT MIJ LIEVER IN T' EINDE, DAN IN 'T BEGIN VAN MAART, EN VOORAL NIET IN 'T BEGIN VAN FEBRUARY LEZEN - ALS HET KOUD EN WINTERWEêR IS, HEBBEN MIJN ZORGELIJKE OUDERS NIET GRAAG DAT IK UIT DE STAD GA.
IK MOET ZOO OPPASSEN, MET MIJN GEZONDHEID. DAAROM BEN IK OOK NIET BIJ ‘OCUASIS’ TEGENWOORDIG GEWEEST; ALS IK TWEE AVONDEN ACHTER ELKANDER LATER DAN MIDDERNACHT T' HUIS KOM BEN IK DEN DERDEN DAG
| |
| |
- HALF DOOD VAN VERMOEIJENIS EN -
IK WEET DAAR ZOUDEN SCHREIJENDE OOGEN
EN WANGEN WEZEN, DROEF VERBLEEKT
ZOO NU MIJ DE' ADEM WERD ONTTOGEN ETC.
DEN STUDENTEN-ALMANAK ZAL IK U ZENDEN - MAAR 'T ZAL NIET VEEL BIJZONDERS ZIJN. ONDER DE STUDENTEN HIER IS GEEN ENKEL POEET, - WAT MEER IS, BIJNA GEEN, DIE ER AANSPRAAK OP MAAKT, POEET TE ZIJN.
DE STUKJES, DIE IK GELEVERD HEB ZIJN MEESTAL VAN 2 OF 3 JAREN HER -
IK HAD WAARACHTIG GEEN TIJD -
NU EN DAN KNOEI IK WAT OP 'T COLLEGIE. -
WAT IS DE ‘DELILA’ VAN GRONINGEN MOOI - HET BEGIN MINDER, MAAR HET MIDDEN EN EINDE - EN WAT EEN MAGNIFIEKE ALEXANDRIJNEN! - DE HANNA IS NIET MINDER, VINDT GE NIET?
DA COSTA LEEST MAANDAG IN DE MAATSCHAPPIJ - T' IS IN GEEN 20 JAREN GEBEURD; - HIJ LEEST EEN VERS, DAT WEET IK - MAAR WAT? DAT IS EEN GEHEIM! V. LENNEP HEEFT BEDANKT - HET SPIJT MIJ! - MAAR 'K DACHT HET WEL -
HIJ LEEST HIER OOK NERGENS. ZIJN LEGENDE IS NU OOK AL IN DRUK - DUS ZOU HIJ WAT NIEUWS MOETEN MAKEN - EN OP T' OOGENBLIK IS HIJ ZIEK.
WIE WEET, AANSTAANDE JAAR!
WIE HEEFT DIE RECENSIE VAN DE JAARBOEKJES IN DE TIJD GESCHREVEN?
NIET HEEL ACCURAAT DUNKT ME.
A PROPOS - T' IS LANG VOORUIT, MAAR WILT GE NU AANST. JAAR MIJN LOUISE DE COLIGNY MET GRAVURE IN DE AURORA HEBBEN - EN DAN DE BESTE VAN DE DRIE
| |
| |
VERZEN, DIE IK IN OEFENING LEES, UITKIEZEN? - IK SPREEK OF ZE AL AF ZIJN - EN 'T ZAL MIJ HARD VERWONDEREN, ALS IK ER VOOREERST TIJD TOE KAN VINDEN IK HAD OP DE KERSTVACANTIE GEREKEND - MAAR OCH HEER! - IK HEB VOOR ZOO' N BOEL DINGEN OP DIE 14 KORTE DAGEN GEREKEND! - LANGE AVONDEN - ZULT GE ZEGGEN.
OVER 3 WEKEN KUNT GE STELLIG WEêR OP EEN BRIEF REKENEN - MET WAT MEER POSITIEVE NIEUWTJES.
DE HARTELIJKE GROETEN AAN AL DE VRINDEN - VOORNAMELIJK OOK AAN UW ‘ALTER EGO’. EN 'T BESTE MET UW LIEVE KINDEREN. WIE RECENSEERDE UW ‘SARA’? -
IS DE VRAAG INDISCREET OF MAG IK ' T WETEN?
DE GROETEN VAN MIJN VADER KRUSEMAN - EN EEN HARTELIJKE HANDDRUK VAN
GEHEEL DEN UWE
P.A. DE GENESTET
(ADRESZIJDE: WELEDELEN HEERE S.J. VAN DEN BERGH
IN DE SCHOOLSTRAAT
TE
FRANCO
'S GRAVENHAGE
| |
| |
| |
[Ongedateerd]
G.U. afd. handschriften
Motto:
Hij gaat aan beide beentjes mank.
Kindergedichtjes.
Beste Guy.
Wee over mij! ik kan niet heden Avond!
Hoe geerne ik met U wezen zou,
Ons aan de bron van Hippocrene lavend,
in dartle scherts en vriendschapstrouw!
Maar zoo gij wilt kom tot mij ten half negen,
Onze Eduard wacht mij een uur daarna!
'k Leg U dan uit, hoe alles is gelegen!
En voorts mijn Guy...ik smeek U om genaê
T.T.
Genestet.
v.h. 2 uur
P.s. ik heb het zelf gebragt- denk dus niet dat ik aan beide beenen mank ga - maar -
Hippocrene-paardebron, het gevleugeld paard van de dichtkunst deed de bron ontstaan.
Eduard 's Jacob die in 1850 naar Ned.Oost Indie vertrok voor een funktie bij het gouvernement.
| |
| |
|
|