Voorwoord
De totstandkoming van de verzameling der nagelaten brieven van P.A. de Genestet vereist een korte toelichting.
Als leerling van de Gemeentelijke Kweekschool voor Onderwijzers(essen) te Amsterdam (plm. 1930) had ik bijzondere belangstelling voor de dichter P.A. de Genestet en ik was niet de enige: de meeste klasgenoten hadden een bepaalde voorkeur voor hem.
De oorsprong van die voorkeur ligt voornamelijk in het feit, dat onze leraar Nederlands, de Heer J.J. Boolen (1892-1950) zich vrij uitvoerig met hem bezig hield, vooral om de vooruitstrevendheid van deze dichter, zowel op literair als op levensbeschouwelijk terrein.
Voor mijn doctoraal examen Nederlands koos ik na overleg met Prof. Dr G. Stuiveling De Genestet als onderwerp voor een scriptie (1960-61). In verband met de voorbereiding hiervan, las ik voor het eerst de brieven van de dichter. Mejuffrouw Dr M.E. Kluit, toen hoofd van de afdeling Handschriften der Universiteitsbibliotheek te Amsterdam, stond me toe het dagboek van Gideon Jeremias de Clercq en alle aanwezige brieven uit haar familiebezit te lezen en te transcriberen. Toen bleek (1 november 1961) dat mijn doctorale scriptie redelijk gelukt was, stelde Prof. Stuiveling me voor, de brieven van De Genestet uit de verschillende vindplaatsen (te weten Universiteitsbibliotheek Amsterdam, Universiteitsbibliotheek Leiden, Koninklijke Bibliotheek 's-Gravenhage, Letterkundig Museum 's-Gravenhage en Athenaeum-Bibliotheek Deventer) bijeen te brengen en ze van commentaar te voorzien. Dat deed ik graag en door bemiddeling van Prof. Stuiveling kreeg ik een regeringsopdracht om dit werk te verrichten (1962). In januari 1963 kwam de verzameling gereed en werd de Heer H.J. Michaël, verbonden aan het Ministerie voor Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk te 's-Gravenhage aangeboden. Tot de opdracht behoorde echter ook de uitgave van de manuscripten.
Nadat de regeringsopdracht aanvaard was, werden pogingen in het werk gesteld om een uitgever te vinden. Dit gelukte pas in 1975, toen de Heer A.C. Roodnat, directeur van de Uitgeverij Elmar te Delft, zich bereid verklaarde de uitgave op zich te nemen, voor zover ze de jaren van De Genestet's predikantschap te Delft betreft, tot aan zijn dood.
Genoemd ministerie keurde de begroting van de Heren Roodnat goed, zodat de nodige subsidie verleend kon worden. Het grote werk dat daarna nog verzet moest worden, namelijk het uittikken van alle brieven en alle notities is tot stand gekomen door de vakkundige en welwillende hulp van de Dames C.M.T. Kermer en A.A.G. Ham, beiden werkzaam op het Medisch Encyclopaedisch Instituut der Vrije Universiteit. Zij kregen daartoe toestemming van de directeur van dat Instituut, Prof. Dr G.A. Lindeboom, die ik daarvoor, alsmede voor verschillende adviezen, erkentelijk ben. Ongetwijfeld is mijn (deeltijdse) functie