Ten geleide
De brieven, waarde lezer, die u ter hand hebt genomen, zijn niet aan u gericht geweest. Ze waren zelfs niet bestemd om gedrukt te worden. Het snuffelen in andermans correspondentie geeft blijk van een onbehoorlijk soort nieuwsgierigheid, net als het afluisteren van telefoongesprekken, ongeacht de vraag of men daarop betrapt wordt of niet. Iedere mens heeft recht op de onaantastbaarheid van zijn persoonlijke levenssfeer. Wie daaraan twijfelt, of erger: wie opdracht geeft dat recht stelselmatig te schenden, zoals sommige bewindslieden in sommige vaderlanden, daalt beneden de maat van het elementairste fatsoen.
Maar als men de vraag stelt, of doden niet nog weerlozer zijn dan levenden en dus zoveel te meer recht hebben op de bescherming van hun privacy, luidt het antwoord toch ontkennend. De wetenschap is enkel gediend met waarheid, en hoe moeilijk het mag zijn dit begrip te definiëren, men kan er niet aan twijfelen dat het iets ánders is dan leugen of legende. Indien iemand in politiek of poëzie, in wetenschap of architectuur iets heeft gepresteerd dat genoeg duurzaamheid bezit om bij een latere generatie belangstelling te wekken, is de voorwaarde vervuld die de toegang tot álle gegevens verantwoord maakt. Ik heb met opzet het woord belangstelling gebruikt, en niet bewondering. Het recht om kennis te nemen van wat er beschikbaar is, geldt in principe evenzeer Vermeer als Van Meegeren, evenzeer Multatuli als Duymaer van Twist. Die kennis dient er ook niet toe om de bewondering of de kritiek te vergroten, maar om ze beter te verklaren en om de mens áchter het werk beter te begrijpen. Zoals de geneeskunde het niet kan stellen zonder sectie, al rustte daar eeuwenlang een taboe op, zo min kan de geschiedschrijving het stellen zonder de biografische bronnen die tijdens het leven gesloten zijn geweest. Het is, in ruimer verband gezien, een van de weinige wegen tot mensenkennis en dus tot zelfkennis.
Een brievencollectie heeft bovendien een zeldzaamheidswaarde die men niet moet onderschatten. Tienduizenden jaren lang heeft de mensheid geleefd zonder schrift. Duizenden jaren lang is het schrift een kunst geweest van weinige ingewijden. Pas de laatste paar honderd jaar is het analfabetisme in de westeuropese wereld teruggedrongen en verdreven. De brief als communicatiemiddel tussen personen die zich in verschillende plaatsen bevinden: ouders en kinderen, vrienden, verloofden, collega's, is dus betrekkelijk nieuw. En nu al wordt ze bedreigd door de telefoon. De lange, gezellige en openhartige praatbrief, de jarenlang volgehouden briefwisseling behoren beide vrijwel tot het verleden. Correspondenties als die van Potgieter, van Multatuli, van Vincent van Gogh, van Ter Braak en Du Perron hebben zo min voorgangers als opvolgers. Het zullen cultuurverschijnselen blijven uit een periode waarin de brief voor het eerst en voor het laatst de drager was van het menselijk contact. De brief als gestileerde kunstvorm gaat eraan vooraf, de brief als gedegenereerde uitingsvorm volgt erop. Maar deze laatste heeft hoogstens nog een documentaire, geen menselijke waarde. Alleen al om deze reden is een negentiende-eeuwse briefwisseling of brievenverzameling een zaak van historisch belang.