Het Oost-Indisch avontuur. Duitsers in dienst van de VOC (1600-1800)
(1997)–Roelof van Gelder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 173]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Rangen en functiesVoor vele voc-dienaren die Batavia bereikt hadden waren de binnenmuren van het hospitaal het eerste wat ze voor lange tijd van Azië te zien kregen.Ga naar voetnoot1 Tallozen kwamen ziek aan of anders werden ze het wel door de plotselinge verandering van klimaat en voedsel. In het Binnen-Hospitaal, dat in 1640 was gebouwd, zijn 160.000 Compagnie-dienaren overleden, van wie driekwart na 1733. De sterftecijfers rezen vooral in de achttiende eeuw tot alarmerende hoogten. Van de 473.000 mensen die tussen 1730 en 1798 aankwamen, is 25 procent in dit vochtige, slecht geventileerde Binnen-Hospitaal in Batavia overleden. De bijnaam ‘de moordkuil’ is dan ook bepaald geen eufemisme.Ga naar voetnoot2 Degenen die min of meer gezond waren en landdienst zouden gaan verrichten, kregen drie dagen vrij om op adem te komen. Zij konden gedurende deze zogeheten ‘baarse dagen’ de stad Batavia bezichtigen en wennen aan de aanblik van de gemengde koloniale bevolking. De Compagnie wilde vaststellen over welke vakmensen ze kon beschikken, en vroeg hen naar hun beroep in Europa en naar speciale vaardigheden. Na die eerste gewenningsdagen kregen de nieuw aangekomenen hun plaats en functie toegewezen. Hierbij werden de vaak hechte vriendschapsbanden die op de reis waren ontstaan opgebroken. Een soldaat die zijn aankomst in Batavia in 1712 beschrijft, wordt bijvoorbeeld op het bolwerk Saffier gelegerd en de twee vrienden met wie hij uit Delft vertrokken was, op het bolwerk Parel en bij de Waterpoort. Toen ze vroegen of ze bij elkaar mochten blijven, werden ze afgeblaft en dreigde de officier met een afranseling.Ga naar voetnoot3 Later schrijft ook Georg Naporra, die als matroos op het schip De Drie Papegaaien blijft, hoe zwaar het afscheid van zijn vrienden in Batavia hem viel: ‘es ging mir recht schmerzlich nach, das ich mich muste von alle guten freunde verlassen sehen’.Ga naar voetnoot4 Honderdduizenden Europeanen hebben de voc in Azië gediend, zowel in de bestuurlijke, de commerciële, de militaire als in de ambachtelijke sector en daarnaast als zeeman op de schepen. Bestuurlijk stond de gouverneur met de Raad van Indië in Batavia aan de top. Van hieruit werden de tientallen in heel Azië gelegen vestigingen beheerd. De grootste kantoren, behalve Batavia, waren Ceylon, de oostkust van Java en Kaap de Goede Hoop. Daarvoor was per- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 174]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
soneel nodig in de sectoren bestuur, handel en justitie, die elk weer afhankelijk waren van een groot aantal klerken die dagregisters bijhielden, rapporten schreven en documenten kopieerden. Over het hele octrooigebied waren daarnaast voc-militairen gelegerd - officieren, onderofficieren en soldaten. Zij maakten verreweg het grootste deel van het personeelsbestand in Azië uit. Soms waren dat aanzienlijke contingenten zoals in Batavia en op Ceylon in Colombo en Galle, waar duizenden soldaten waren gelegerd; soms betrof het een kleine post van enkele soldaten onder een korporaal. Bovendien werkten er enkele duizenden ambachtslieden voor de Compagnie; in de eerste helft van de achttiende eeuw waren dat er zo'n tweeduizend, van wie enkele honderden in Batavia.Ga naar voetnoot5 Verder dienden er chirurgijns, schoolmeesters en predikanten. Op de tientallen schepen die de intra-Aziatische handel onderhielden bevonden zich tenslotte nog eens een paar duizend matrozen. Het voc-personeel bereikte omstreeks 1750 zijn grootste omvang met ongeveer 25.000 personen. Jaarlijks stelde de Compagnie een lijst op van al het land- en zeepersoneel in Azië en op de Kaap. Op deze zogeheten Generale Land- en Zeemonsterrollen stonden al die duizenden voc-dienaren vermeld met hun rang en standplaats. Op de Landmonsterrol werd onderscheid gemaakt tussen civiel en militair personeel.Ga naar voetnoot6 Elke voc-dienaar had een rang met een bijbehorende vaste gage. Die rang zei overigens niet zoveel over zijn werkzaamheden, want binnen een rang bestonden verschillende functies. De 47 Duitsers die hier gevolgd worden, zijn ongelijk over de verschillende sectoren verdeeld. De meesten dienden aan land en wel in de militaire sector. Slechts een enkeling van hen kwam in een goede positie in de civiele sector terecht en slechts een enkeling diende als zeevarende.
Rangen civiele dienst met maandgages in guldens
Bron: Lequin 1982, p.343; das i, pp. 210-211. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Landdiensten: de civiele sectorDe 47 Duitsers hebben de volgende civiele rangen bekleed.
Koopman. Twee van de Duitsers, beiden uitgevaren als adelborst, gingen in Azië over naar de civiele dienst, waarin ze carrière maakten. Maar hun uitgangspositie was dan ook gunstig. Johann Sigmund Wurffbain, zoon van een Neurenbergse burgemeester, had al koopmanservaring | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 175]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in Nederland opgedaan, en al verliep zijn loopbaan ondanks aanbevelingsbrieven aanvankelijk niet erg snel, na dertien jaar was hij opperkoopman te Suratte. Zacharias Wagner had al aanzien verworven in Brazilië en arriveerde, voorzien van goede aanbevelingsbrieven, in 1642 in Batavia. Hij maakte snel promotie, was tweemaal ‘opperhoofd’ van de voc-vestiging Deshima, maakte verschillende diplomatieke reizen en werd ‘fabrieksmeester’, dat wil zeggen stadsbouwmeester, in Batavia en tenslotte gouverneur van Kaap de Goede Hoop. De als soldaat uitgevaren apothekersgezel Conrad Raetzel had het geluk in de nalatenschap van een aan boord overleden vriend een aanbevelingsbrief aan een apotheker in Batavia te vinden. Hij gebruikte die brief in Batavia zèlf, en met succes: hij wordt ‘laborant’ in het laboratorium van de Compagnie-apotheek en krijgt uiteindelijk de rang van onderkoopman. Karl baron von Wurmb was kapitein in militaire dienst in Saksen geweest. Zijn oom, adjudant van stadhouder Willem v, had hem in 1774 voorgedragen als onderkoopman. Hij zou die rang tot zijn dood in 1781 behouden. Hij is vooral in de herinnering gebleven als de eerste secretaris van het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, dat in 1778 werd opgericht. Von Wurmb publiceerde in de Verhandelingen van het Genootschap verschillende natuurhistorische artikelen, onder andere over palmbomen, vogels, apen en spinnen.
Chirurgijn. Drie van de 47 Duitsers waren opperchirurgijn, Ultzheimer, Schreyer en Merklein; Frik was onderchirurgijn. Zij werkten in het hospitaal van Batavia, Bantam, Colombo of in een van de kleinere vestigingen. Ook deden ze dienst op de schepen op de intra-Aziatische vaart. Ultzheimer maakte als chirurgijn de Nederlandse aanvallen op de Portugezen in Malakka en Goa mee.
Predikant. Johann Christian Hoffmann scheepte zich in als predikant en diende twee jaar op Mauritius. Ook Isaac Sunderman had theologie gestudeerd. Hij reisde in de rang van soldaat en werd ziekentrooster, onder andere in Bengalen. Ziekentroosters of krankbezoekers moesten de zieken bijstaan, af en toe psalmen zingen, stukken uit de bijbel voorlezen en voorgaan in het gebed.
Assistent. Wie een administratieve functie wilde krijgen moest volgens Trevennot het Nederlands mondeling en schriftelijk goed onder de knie krijgen en voorts kunnen rekenen en een goede hand van schrijven hebben.Ga naar voetnoot7 Johann Christoph Wolf, uitgevaren als soldaat, krijgt dankzij een aanbeveling een aanstelling als klerk in Jaffna op Ceylon, waar hij zestien jaar werkt en opklimt tot boekhoudersassistent.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De binnenzijde van het Kasteel te Batavia. Prent naar een tekening van Johann Wolfgang Heydt in diens Allerneuester Geographisch- und Topographischer Schau-Platz (Wilhermsdorff 1744). Amsterdams Historisch Museum.
Rechts het gouvernementscomplex en in het midden de Kasteelkerk. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ambachtslieden. Een aantal soldaten is aan het harde militaire leven ontkomen. Georg Bernhard Schwartz, van oorsprong kuiper en uitgevaren als soldaat, wordt aangezocht om op de werkplaats van de Compagnie in Batavia zijn oude handwerk weer op te nemen. Hij verdient dan 14 in plaats van 9 gulden in de maand en krijgt daarbij nog kostgeld. Hij beschrijft hoe hij zich door te sparen langzaam maar zeker opwerkt, zijn transportschuld afbetaalt en naast zijn kuiperswerk een herberg met kostgangers drijft, waarmee hij behoorlijk bijverdient.
Diverse specialisten. Een bijzondere carrière was weggelegd voor Elias Hesse uit Saksen, die van 1681 tot 1683 als mijnopzichter op Sumatra werkte. In 1667 kreeg de Compagnie een stuk land in bezit aan de zuidkust van Sumatra, 50 kilometer ten zuiden van Padang, waar zich goudaders bevonden. Men hoopte door de exploitatie daarvan het nijpend tekort aan edelmetaal, waarmee in Azië de goederen werden gekocht, iets te verminderen. Voor de exploitatie werden vanaf 1670 in Europa duurbetaalde Duitse mijnwerkers geworven. In 1671 begon het werk, waarvoor enkele honderden slaven werden aangevoerd. In 1680 traden negentien mijnwerkers uit de buurt van het Saksische Freiberg in dienst van de voc onder leiding van de mijningenieur Benjamin Olitzch, die zijn vrouw, twee kinderen en een dienstmeid meenam. Deze hele expeditie is tragisch verlopen. Op de heenreis overleden drie mijnwerkers en de vrouw van Olitzch. Uit beschrijvingen van de twee mijnspecialisten blijkt dat Sumatra een verschrikkelijke plek was, door de hitte, de kwade dampen, het slechte eten en de ziektes die er heersten. Zestien Duitsers lieten er binnen een paar jaar het leven, onder wie Olitzch zelf en een van zijn zoontjes. Ze werden met de vereiste plechtigheid begraven.Ga naar voetnoot8 Een van de overlevenden, Elias Hesse, dichtte daarover:
Soll ich von Sumatra sagen
Dem recht ungesunden land,
Da man findet grosse Plagen,
Wohl dem, die es nie erkant!
In dem Bergwercks Jammer-Thale
Find man Kranckheit überalle:
Donner, Blitzen, dampff und rauch
Zeiget sich da täglich auch.Ga naar voetnoot9
Ook schrijft hij dat men Sumatra evengoed ‘Pest- als Westkust’ kan noemen. Hesse vergelijkt de voc-dienst met slavernij en omschrijft Sumatra als ‘der Europeer Kirchhof’.Ga naar voetnoot10 De hele treurige geschiedenis, die ook financieel voor de voc een mislukking is geweest, werd beschreven door Hesse, die na drie jaar terugkeerde met het enig overgebleven zoontje van Olitzsch, Theodor, dat hij veilig in Dresden terugbracht. Ook Johann Wilhelm Vogel beschreef deze periode uitvoerig.Ga naar voetnoot11 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een Nederlander met zijn vrouw en een slaaf.
Tekening door Jörg Franz Müller, ca 1680. Stiftsbibliothek Sankt Gallen De uit Dresden afkomstige hovenier Georg Meister had eveneens een bijzondere loopbaan. Al op de heenreis op het schip Ternate kreeg hij als soldaat de taak om voor de groententuin op het halfdek van het schip te zorgen. In Batavia kreeg hij een baan bij een landgenoot, de in Kassel geboren arts en botanicus Andreas Cleyer. Meister werkte in Cleyers botanische tuin en hield daar toezicht op vijftig slaven. Tweemaal begeleidde hij Cleyer naar Japan. Cleyer werd daar opperhoofd van de factorij op Deshima. Een opvallende carrière was eveneens weggelegd voor de in 1734 als soldaat uitgevaren Johann Wolfgang Heydt, die in Duitsland architect en landmeter was geweest. Hij werd in Ceylon korporaal en tekende daar veel. Zijn werk kwam gouverneur-generaal Valckenier onder ogen, die hem benoemde tot tekenaar en architect van de Compagnie-gebouwen in Batavia. Ook kreeg Heydt opdracht de waterwerken van het buitenhuis van Valckenier in Antjol, ten westen van Batavia, te ontwerpen. De tekeningen die hij maakte op Java en Ceylon vormden de grondslag voor zijn monumentale Allerneuester Geographisch- und Topographischer Schauplatz uit 1744 met 115 gravures van de Kaap, Java en Ceylon. Peter Kolb is in het gezelschap een uitzondering. Hij was in 1705 naar de Kaap gevaren, niet in dienst van de Compagnie, maar van een Duitse baron. Die had hem de opdracht gegeven astronomische en meteorologische waarnemingen te doen. Pas toen de baron overleden was en de betaling | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 179]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
stokte, trad Kolb in Compagnie-dienst. Enkele Duitse soldaten zijn huisleraar geworden in het gezin van hooggeplaatste voc-dienaren.Ga naar voetnoot12
Militaire rangen en maandgages in guldens
Bron: das i, p. 211. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Landdiensten: de militaire sectorOfficieren. Twee Duitsers zijn vertrokken als onderofficier. Heinrich Ludwig Morgenstern ging in 1770 als sergeant, diende op Java en Madura en werd vaandrig. Hij klaagt over de zware hitte die de militairen plaagt bij het oorlogvoeren, maar daar staat voor hem tegenover dat men door ‘eine glückliche Beute’ een rijk man kan worden.Ga naar voetnoot13 Karl August von Wollzogen ging in 1787 als commandant van een regiment Wurtembergse troepen. Hij diende in Kaapstad, op Celebes, Makassar, Java en Ceylon en zou uiteindelijk overgaan naar het Nederlandse leger.
Soldaten. De andere Duitsers die als militair vertrokken, gingen als soldaat en een enkele keer als adelborst of korporaal. Lang niet allen die als soldaat waren aangemonsterd bezaten een militaire achtergrond en aan boord van de schepen waren de beginselen van het exerceren maar gebrekkig bijgebracht. De nieuw aangekomen soldaten trokken in Batavia, voor zover ze niet naar hospitaal of kerkhof waren afgevoerd, door de Waterpoort het Kasteel binnen. Dat was het grote fort van waaruit de gouverneur-generaal met zijn staf het hele voc-gebied bestierde en waar zo'n achthonderd tot duizend militairen waren gelegerd. De soldaten werden verdeeld over de bolwerken van het Kasteel en de poorten van de stad, waar ze onderdak kregen in barakken. Na een paar dagen vrij begonnen voor de soldaten in Batavia de exercities met pieken en geweren, als ze tenminste niet in het regenseizoen waren gearriveerd. Eenmaal gedrild konden ze worden uitgezonden naar een van de vele vestigingen Tot in de achttiende eeuw bezaten de voc-soldaten in Azië geen uniformen en gingen ze haveloos gekleed en niet zelden blootsvoets door het leven. Kleding was duur. Een soldaat die in het midden van de zeventiende eeuw in Ceylon diende, schreef later dat de soldij zo gering was dat de soldaten geen schoenen en kousen konden kopen en dat hij onder het motto ‘Ländlich, sittlich’ maar blootsvoets ging.Ga naar voetnoot14 Gottfried Preller beschrijft de armoedige uitrusting van hemzelf en zijn kameraden in 1728 als volgt: ‘de ene heeft | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voc-soldaten. Anonieme tekening, ca. 1720.
Algemeen Rijksarchief, Den Haag. Dit is een detail van een grotere tekening waarop te zien is hoe de gouverneur van Coromandel, Gerrit van Westrenen, in zijn koets wordt geëscorteerd door Europese en Indiase militairen. een blauwe, de andere een rode, groene, gele, bruine, witte of zwarte rok aan, sommigen hebben alleen maar een vest of “beulätze”, de een heeft blote benen, de ander schoenen en kousen, en weer een ander schoenen zonder kousen’.Ga naar voetnoot15 Trevennot is dat een doorn in het oog; hij vindt dat een goed soldaat zich netjes moet kleden en er niet ‘Hanswursthaftig von allerhand abgeschmackten Farben’ bij moet lopen.Ga naar voetnoot16 In Batavia moesten de militairen wachtdiensten lopen, officiële gezelschappen escorteren, erewachten vormen en mee marcheren bij begrafenissen van hooggeplaatsten. Sommigen zijn jaar in jaar uit op dezelfde post gebleven, zoals Albrecht Schmidlapp, die vier jaar op Motir diende, een eilandje met 250 inwoners bij Ternate. Gottfried Preller was zeven jaar achtereen soldaat op het Kasteel te Batavia. Verschillende militairen hebben bloedige gevechten meegemaakt, vooral in het eerste driekwart van de zeventiende eeuw tegen de Engelsen bij Jakatra, tegen de Portugezen op Ceylon en op de Malabarkust, tegen de Chinezen bij Macao en Cochin en op Formosa, of bij veldtochten op Java en Ceylon.Ga naar voetnoot17 Schmidlapp beschrijft in zijn handschrift de gevechten in 1617 tegen de Engelsen en de plundering en de brandschatting van Jakatra, ‘welcher brandt mit schröcklichen krachen und braslen’ drie dagen heeft geduurd.Ga naar voetnoot18 Het gewone soldatenbestaan werd aangemerkt als zwaar.Ga naar voetnoot19 Het eentonige garnizoenseten in Batavia was velen een gruwel. In grote ketels werd voor honderd tot tweehonderd man rijst en katjang (een verzamelnaam voor peulvruchten) gekookt, waarvan ieder zoveel mocht eten als hij wilde. Dat kon men zelf op smaak brengen met zout, peper en azijn. Op donderdag en zondag werd een soep van buffel- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vlees met rijst gekookt, de zogeheten Poespas. Volgens Preller was dat vlees veel te gaar gekookt, maar gaf het zogeheten galgenkruid er nog wel een redelijke smaak aan. 's Zondags werd er ook nog een soort kokosbrij geserveerd, die ‘liplap’ werd genoemd. En dat alles week in week uit, jarenlang. De expedities en veldtochten waaraan de soldaten moesten deelnemen waren fysiek uitputtend. Herport, die in 1662 op Java op veldtocht was geweest, vertelt hoe machteloos ze tegenover de zwermen muskieten stonden en dat ze die alleen konden verdragen door ruimschoots arak in te nemen. 's Ochtends waren hun handen en voeten ‘gantz bluttig und geschwollen’. En toen ze na dertien dagen weer terugkwamen, werden ze allen ‘todkranck, wegen deß continuirlichen regens und ungesunde Luft deß lands’. Later verhaalt hij beeldend over de ellende van bloedzuigers op Ceylon die de blootsvoets en met ontbloot bovenlijf marcherende soldaten belaagden.Ga naar voetnoot20 Over de verbittering van een voc-soldaat schrijft ook Georg Everhard Rumphius, de beroemde beschrijver van flora en fauna van Ambon. Hij vertelt hoe hij op het strand van Hitu kleine kristalletjes zocht die hij later in zijn boek zou beschrijven. Hij komt dan een soldaat van het fort tegen die zijn nood begint te klagen. De man vertelt hoe hij door een Amsterdamse zielverkoper naar de Oost is gestuurd met ‘een beiteltje, nyptang, en hamertje’, om ‘paarlen en diamanten van de klippen af te nypen, dewelke hy na des zielen-verkopers zeggen in Indien overal aan de klippen zoude vinden’. De man had wel klippen, maar geen diamanten gevonden. Hij had een paar flinke stukken steen van de rotsen gehakt met het oogmerk die, wanneer hij in Holland terug zou keren, ‘den ziel-verkoper in zyn bakhuis te duuwen tot dankbaarheid, dat hy hem zoo bedroogen had’. Maar, voegt Rumphius er aan toe, ‘een vroege dood heeft dit quaad voornemen voorgekomen’.Ga naar voetnoot21 Verschillende soldaten hebben de kans gekregen veel van Azië te zien, vooral degenen die hebben deelgenomen aan gezantschapsreizen naar de hoven van oosterse vorsten, zoals naar Ispahan, Kandy, Siam, Edo of zelfs Peking. Grote gezantschappen van de voc trokken dan beladen met geschenken naar de hoofdstad van een rijk om eer te bewijzen aan de vorst, de verdragen te bekrachtigen of nieuwe te sluiten. De soldaten van het escorte waren goed en representatief gekleed. Johann Gottlieb Worm, die in 1716 met het gezantschap naar de sjah van Perzië meetrok, schrijft hoe mooi ze zijn uitgedost. De hoge heren droegen scharlaken kleding met gouden tressen en witte pluimen op de hoeden. De twaalf soldaten kregen rode uniformen van fijne Engelse | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De gewonde auteur. Prent in Daniel Parthey's Ost-Indianische und Persianische Neun-jährige Kriegs-Dienste (Neurenberg 1698). Universiteitsbibliotheek Leiden.
Parthey diende de Compagnie als soldaat van 1677 tot 1686. Op Ceylon raakte hij bij gevechten zwaar gewond en genas uiteindelijk dankzij de goede zorgen van een Ceylonese dokter. stof met vergulde knopen en blauwe damasten omslagen en kragen. Hun mantels waren van fijne Hollandse wol met rode kragen.Ga naar voetnoot22 De soldaat Langhansz is blij dat hij na zijn genezing in het hospitaal geen dienst hoeft te doen als soldaat in ‘het slavenhuis’, waarmee hij het Kasteel bedoelt. Hij wordt lid van de lijfwacht van Paulus de Roy, die een inspectietocht naar Ceylon en de Malabarkust maakte.Ga naar voetnoot23 De carrièrekansen van de hier behandelde Duitse soldaten waren gering. De meesten bleven gewoon soldaat of stegen een rang hoger tot korporaal. De rang van soldaat betekende echter niet per definitie dat men ook de functie van soldaat had. Bij een rang behoorde een vaste gage, maar de werkzaamheden konden als gezegd sterk uiteenlopen. Soldaten die enige inventiviteit aan de dag legden konden geld bijverdienen. Trevennot adviseert ook om er nog maar wat bij te verdienen, zodat men door spaarzaamheid en een ‘erlaubten Nebenhandel ein Capitalchen’ kan vergaren.Ga naar voetnoot24 Barchewitz, soldaat op Banda, ontpopte zich als een verdienstelijk barbier. Enkelen slaagden erin om aan het militaire bestaan te ontkomen en gingen over naar de civiele dienst. De een werd ‘soldaat van de pen’, dat wil zeggen klerk, de ander kon zijn oude ambacht weer uitoefenen. Barchewitz vertelt dat in zijn tijd, in het begin van de achttiende eeuw, vooral onder de soldaten gezocht werd naar ambachtslieden en wel naar apothekers, barbiers, degensmeden, draaibankwerkers en meubel- en slotenmakers. Trevennot somt voor een iets latere periode nog andere beroepen op: timmerlieden, pannendekkers, metselaars, voegers, wagenmakers, smeden, geelgieters, boekbinders, kleermakers en schoenmakers.Ga naar voetnoot25 Zorg vooral, adviseert Trevennot, dat je oude beroep bekend is in de werkplaats van de Compagnie, op de werf en in de wapenkamer. Dan kunnen ze je snel vinden als er een plaats vrij komt. Sommigen konden direct al hun oude beroep opnemen.Ga naar voetnoot26 Gottfried Preller maakte overhemden, stopte kousen en knipte patro- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 183]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nen voor grenadiersmutsen. Daarnaast zette hij een zaakje op in het branden, malen en verkopen van koffie. Met het verdiende geld kocht hij wachtdiensten af.Ga naar voetnoot27 Uiterst bitter waren de ervaringen van het bijna tweeduizend man tellende Wurtemberger Kaapregiment dat in 1787 uitgevaren was. Het werd jaren achtereen geteisterd door gebrek aan kleding en voedsel, en door de bureaucratie en willekeur van de Compagnie. In een schrijven aan zijn hertog in Stuttgart laat de commandant van deze troepen, Von Hügel, zich verontwaardigd uit over de onverschilligheid van zijn vorst en de willekeur van de Nederlanders. Hij voelt zich overgelaten aan de mishandelingen van een gezelschap ‘Monopolisten’. Zo erg worden in beschaafde landen de krijgsgevangenen niet eens behandeld, schrijft hij, en zo wordt zelfs niet omgegaan met galeislaven, al zijn ze door hun misdaden tot de laagste trap der mensheid afgedaald.Ga naar voetnoot28 Tegen de afspraken in werd het regiment opgesplitst. Delen werden naar Java, Ceylon, India, Celebes en Ambon gestuurd. Het aantal sterfgevallen was groot en men voelde zich in de steek gelaten door de hertog, die wel het geld opstreek, maar geen hand uitstak om zijn onderdanen te helpen. Van de tweeduizend man die waren uitgevaren en van de twaalfhonderd man aanvullende troepen hebben er maar enkele honderden hun vaderland teruggezien. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ZeedienstenOp de voc-schepen in de Aziatische wateren werkten enkele duizenden zeelieden, maar van de hier behandelde Duitsers diende er daar maar een enkeling. Martin Wintergerst had ruime zeemanservaring en is tweemaal als konstabelsmaat naar Oost-Indië gevaren. Konstabels behoorden tot de zeevarenden en stonden dus niet onder militair bevel, maar dienden onder de scheepsofficieren. Wintergerst diende de eerste maal in het arsenaal van Colombo op Ceylon, de tweede maal voer hij vooral op schepen tussen Ceylon en India. Johann Peter Reichart voer als konstabel en wel op een schip direct naar China, dus zonder tussenstop in Batavia. Zijn voc-leven heeft zich dan ook vrijwel uitsluitend afgespeeld aan boord van het schip Noordwolfsbergen. Georg Naporra is de enige van de 47 Duitsers die uitvoer als matroos. In Azië deed hij op verschillende reizen behalve Batavia ook Suratte, Mokka en Bengalen aan. Matrozen gingen weinig aan land en Naporra heeft dan ook alleen Batavia goed kunnen bekijken. Hij vindt het zeemansleven zwaar en de zeelieden grof en godslasterlijk. Nu was Naporra ook geen matroos van origine, maar een jongeman uit Oost-Pruisen die daar geen andere baan had gehad dan die | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 184]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van koopmansbediende. Zelf leest hij af en toe de bijbel, wat hem de spot van zijn medematrozen oplevert.Ga naar voetnoot29 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De carrières van DuitsersBij de voc bestond tot diep in de achttiende eeuw geen vast bevorderingsbeleid. Bekwaamheid en het aantal dienstjaren speelden niet per definitie een rol. Alles hing af van connecties, van contacten met hogergeplaatsten, en dat gaf het carrièreverloop een grillig karakter. Christoph Frik, een chirurgijn uit Ulm, schreef in 1692 over de mogelijkheden om in Azië hogerop te komen: ‘het is wel waar dat sommige personen van geringe komaf, zowel Nederlanders als vreemdelingen, door hulp van bovenaf, door bijzondere vlijt en goede capaciteiten zo nu en dan, en dan nog na tien of meer jaren, eerzame ambten hebben verkregen’. Daar staat tegenover dat velen met een goed verstand en met een juist gebruik daarvan een dergelijk geluk niet ten deel is gevallen. Zij blijven altijd maar in hun lage betrekking: ‘und sind öffters auß Ungedult in viel Unordnung zu ihrer selbst-eigenen Schande und Schaden gerathen’.Ga naar voetnoot30 Iets later klaagt Worm erover dat de Nederlanders wel eens betere plaatsen aan de Duitsers mogen geven of ze op een mooie gezantschapsreis mogen meesturen, omdat ‘so viel tausend leib und Leben in ihren Diensten zugeseßet’ hebben.Ga naar voetnoot31 Trevennot geeft het advies de tijd te nemen en de veranderingen goed in de gaten te houden. Immers, door sterfgevallen, repatriëring, bevordering en overplaatsing naar andere kantoren komen er altijd plaatsen vrij. Door je bekend te maken, relaties aan te knopen, door je fatsoenlijk te gedragen kun je de aandacht van hogergeplaatsten op je vestigen.Ga naar voetnoot32 Toch hoort men in de achttiende eeuw steeds vaker stemmen die de teleurstelling beschrijven en met heimwee verlangen naar de tijden dat er meer perspectieven bestonden. Keer op keer blijkt hoe belangrijk het is om protectie te genieten, in een goed blaadje te staan bij invloedrijke meerderen, of om familieleden te hebben die behulpzaam kunnen zijn bij het moeizame proces van het ‘avanceren’.Ga naar voetnoot33 Dat buitenlanders weinig doordrongen tot de hogere rangen blijkt ook uit een onderzoek naar het hogere personeel in de vestiging Bengalen in de achttiende eeuw. Van de 115 ‘gequalificeerde’ dienaren waren er 94 in Nederland geboren; van de 21 buitenlanders waren er 9 afkomstig uit Duitsland. In Suratte lag het iets anders. Van de 191 civiele ‘gequalificeerden’ in de periode 1720-1769 waren er 126 van Nederlandse afkomst en 65 kwamen uit het buitenland, van wie 27 uit Duitsland.Ga naar voetnoot34 Karl Friedrich baron von Wurmb, die zelf comfortabel als onderkoopman was uitgevaren, schrijft in een brief uit 1774 hoofdschuddend dat de tijd voorbij is dat ieder die deze verre reis ondernam ‘selbst in dem niedrigsten Posten eines Soldaten oder Matrosens’ mocht hopen enig vermogen te verwerven.Ga naar voetnoot35 Morgenstern uit Braunschweig, die arriveerde in de rang | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 185]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van sergeant, geeft een levendig verslag van de manier waarop hij contacten probeert te leggen. Hij bezoekt invloedrijke personen, laat zich introduceren en doet zijn uiterste best in de juiste kringen de vereiste kleren aan te hebben en de juiste toon te treffen; dat levert uiteindelijk succes op. Carrière maken was weinigen gegeven en de Duitsers kampten met een achterstand. Ze beheersten de taal niet altijd, ze waren luthers en mochten daarom geen hoge ambten bekleden, en ze misten goede connecties in de hogere kringen. Overigens zijn er ook gevallen bekend van militaren die niet bevorderd wilden worden omdat dan het dienstverband verlengd werd en ze naar huis verlangden.Ga naar voetnoot36 Ook kwam het voor dat men met een betrekkelijk lage rang toch wel tevreden was, als men er maar wat kon bijverdienen. Ondanks deze achterstand hebben enkele Duitsers het bij de Compagnie ver geschopt. Johann Sigmund Wurffbain werd na jaren op Banda gewerkt te hebben in 1644 opperkoopman te Suratte. Een vergelijkbare post in Perzië kreeg hij overigens niet, omdat die niet aan buitenlanders vergeven werd. Hij voer in 1645-1646 terug als commandeur, dat wil zeggen als hoogste gezagsdrager van de retourvloot. Zijn zoon schreef daar later niet zonder trots over dat deze post ‘welcher bey denen Niederländern sonst hochgeachteter Bedienungen, sich wenig Hoch-Teutsche werden zu rühmen haben’.Ga naar voetnoot37 Zacharias Wagner uit Dresden, uitgevaren als adelborst in 1642, werd twintig jaar later commandeur van de Kaap. Carel Hartsinck uit Meurs wordt in 1653 directeur-generaal van Indië, de op een na hoogste post, Jan Schreuder, geboren te Hamburg, begon zijn carrière als gewoon soldaat in 1727 en klom op tot gouverneur van Ceylon en Raad van Indië. Nog een andere Duitser heeft faam en fortuin in Batavia verworven: Andreas Cleyer uit Kassel, uitgevaren als soldaat, werd stadsarts in Batavia en diende tweemaal als opperhoofd van Deshima. Bij zijn dood in 1693 liet hij een vermogen na van 125.000 rijksdaalders.Ga naar voetnoot38 Twee Duitsers brachten het zelfs tot de allerhoogste post in Azië, die van gouverneur-generaal. Johann Thedens uit Friedrichstadt, in 1697 uitgevaren als soldaat, bekleedde deze post van 1741 tot 1743. Hij werd opgevolgd door Gustaaf Willem baron von Imhoff, geboren in 1705 in Lehr aan de Ems. Hij was van 1743 tot zijn dood in 1750 gouverneur-generaal.Ga naar voetnoot39 Wat de zeevarenden betreft: zeer ervaren buitenlandse zeevarenden konden het tot officier brengen en in enkele gevallen tot schipper. Het is geen toeval dat juist zij afkomstig waren uit het traditionele Duits-Deense recruteringsge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 186]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bied van de Nederlandse scheepvaart: de Oost-Friese eilanden.Ga naar voetnoot40 Een zeevarende die een buitengewone carrière maakte is Michael Westpalm. Hij was geboren in Husum in Sleeswijk-Holstein, maar gaf aan de Compagnie op dat hij afkomstig was van Ameland; ongetwijfeld klonk die Nederlandse herkomst gunstiger.Ga naar voetnoot41 Hij voer in 1709 uit als stuurman, bleef in Azië hangen, trouwde in de hogere kringen en werd uiteindelijk Eerste Raad van Indië en directeur-generaal.
Wat niet vergeten moet worden is dat sommige voc-dienaren in Azië bleven wonen omdat ze het naar hun zin hadden of omdat ze getrouwd waren en een gezin hadden gesticht. Albrecht Schmidlapp diende van 1620 tot 1625 op het eilandje Motir als soldaat en later als dispensier, dat wil zeggen als degene die de verantwoording heeft voor de voedseluitdeling. Hij verdiende daarmee respectievelijk 9 en 24 gulden per maand. Na zijn dienst te hebben uitgezeten keerde hij terug naar Batavia. Hij werd vrijburger en was in staat om zeven slaven te kopen. Hij voer naar de Molukken en kocht een huis op Lontor en nog eens zeven slaven, alles bij elkaar voor 944 realen van achten, dat wil zeggen ongeveer 2265 gulden.Ga naar voetnoot42 Hoewel dit nog niet eens zijn hele kapitaal uitmaakte, was dit een veel hoger bedrag dan hij officieel had kunnen verdienen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Duitsers en NederlandersDuitsers in dienst van de voc hadden een viervoudige handicap. Ten eerste hadden ze een slechte naam (zie hoofdstuk 2); ten tweede zag de Compagnie buitenlanders ongaarne een hogere positie bekleden; ten derde spraken ze de officiële voc-taal, het Nederlands, niet; en ten vierde waren de meesten luthers, een religie die tot in de achttiende eeuw noch op de schepen noch in de vestigingen openlijk beleden mocht worden. De officiële voc-taal, dat wil zeggen de commando's en de schriftelijke neerslag van de bedrijfsactiviteiten in rapporten, missiven en journalen, was het Nederlands. Het was voor Duitsers dan ook nuttig om zich die taal eigen te maken. Grote problemen door de taal lijken zich niet te hebben voorgedaan. Waarschijnlijk bleven de gewone soldaten wel Duits spreken, maar begrepen ze de Nederlandse commando's, en leerden degenen die carrière maakten goed Nederlands spreken en schrijven. Volgens de sergeant Morgenstern was in 1771 het hele garnizoen van Batavia Duits en werd er ook in het Duits gecommandeerd.Ga naar voetnoot43 Een groter en problematischer verschil was van religieuze aard. In Nederland was de gereformeerde religie overheersend en de voc trok die lijn door aan boord en in Azië. Op de schepen hielden de gereformeerde dominees preken en de lutherse Duitsers konden met hun geloof slecht uit de voeten. Al in 1645 schreef een lutheraan uit Batavia naar de lutherse | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 187]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gemeente in Amsterdam: ‘De groote menigte der Luyterischen hier in India aspereren seer naer een ijverige ende stichtelijcke leraer...’, en hij verzoekt de gemeente te overwegen een predikant te sturen, die dan ook goed gehonoreerd zal worden.Ga naar voetnoot44 Maar daar is niets van gekomen en de achterstelling blijft bestaan. In Batavia hield in het begin van de achttiende eeuw een Duitse soldaat, een voormalige theologiestudent, in een privé-woning op zondag lutherse diensten met toestemming van de gouverneur-generaal. De toeloop was zo groot, zowel van lutheranen als van gereformeerden en zelfs van inlanders, dat de autoriteiten de diensten verboden, bang dat de inlanders misschien bekeerd zouden worden. De soldaat die hierover schreef is van oordeel dat er zeker meer Duitsers in Azië gebleven zouden zijn wanneer er vrije lutherse diensten gehouden hadden mogen worden.Ga naar voetnoot45 Ook Gottfried Preller in Batavia deelt deze ervaringen. Hij hoort in het begin van de jaren dertig van de achttiende eeuw de Nederlandse predikanten zo te keer gaan tegen lutheranen en katholieken dat hij zich voorneemt nooit meer een voet in de kerk te zetten.Ga naar voetnoot46 De klachten over achterstelling waren terecht. Voordat ze in 1743 officieel een gemeente mochten oprichten, werden lutheranen alleen toegelaten bij het Avondmaal van de gereformeerde kerk en verder mochten ze getuige zijn bij de (gereformeerde) doop van hun kinderen.Ga naar voetnoot47 De lutheranen waren verbonden met de zusterkerk in Amsterdam, maar er was nog geen kerk en geen predikant. In 1746 arriveerde de eerste lutherse predikant, wat op grote weerstand stuitte van de gereformeerden in Batavia. Maar dankzij de uit Duitsland afkomstige, lutherse gouverneur-generaal Von Imhoff viel toch de beslissing in Batavia een lutherse kerk te bouwen. De eerste steen werd gelegd in 1747, de inwijding vond plaats in 1749.Ga naar voetnoot48 De katholieken moet het voc-bestaan nog zwaarder zijn gevallen. Van Duitse katholieken zijn nauwelijks berichten en daarom ook geen klachten bekend.Ga naar voetnoot49 Wel van twee Zuid-Nederlanders. De een schrijft in 1656 uit Batavia: ‘Angaende mijne religie, hierom woude ic geerne te huus commen sonder gagie te genieten...’ En een Zuid-Nederlandse voc-soldaat die voor geen kleintje vervaard was, wilde kort na zijn aankomst in 1700 in Batavia al weer terug, onder andere ‘dewijl onse Catholijcke alhier geen kerck en hebben’.Ga naar voetnoot50 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 188]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het spreekt vanzelf dat Duitsers het prettig vonden om landgenoten te ontmoeten. Dat gebeurde in Nederland, op de schepen en in Azië. Evenals aan boord was in Azië een kameraad van groot belang. Men steunde elkaar, verdedigde elkaar en verpleegde elkaar bij ziekte. Hesse beschrijft dat hij zelfs zijn kleren met zijn kameraad deelde.Ga naar voetnoot51 De vreugde was des te groter wanneer beiden afkomstig bleken te zijn uit dezelfde staat of zelfs dezelfde stad. In de reisverslagen worden van de nieuwe kennissen altijd naam, herkomst en beroep beschreven en ook wel de familieomstandigheden in Duitsland. De chirurgijn Christoph Frik bijvoorbeeld trof in Batavia een stadgenoot uit Ulm aan die dagelijks als pijper de parade op het Kasteel begeleidde. Gezamenlijk hielden ze op de feestdag van Ulm slemppartijen, de zogenoemde ‘Schwörtage’. Oordelen van Duitsers over Nederlanders in het algemeen komen nauwelijks voor, wel opmerkingen over het Nederlandse kader van de voc. Er bestaat bewondering voor het feit dat het in principe mogelijk is carrière te maken, sneller dan in Europa, zonder dat men van hoge komaf is. Hesse bijvoorbeeld, die zelf van arme afkomst was en tussen 1680 en 1683 diende, prijst het beleid van de Compagnie, dat niet naar adellijke herkomst kijkt, maar naar trouw, dapperheid en bijzondere verdiensten. Barchewitz is eveneens behoorlijk positief en meldt, waarschijnlijk met een iets te zonnige kijk, dat geld noch aanbeveling een grote rol spelen bij het verkrijgen van een goede positie, maar dat er naar rechtschapenheid en kundigheid gekeken wordt.Ga naar voetnoot52 Een ander merkt daarover op: ‘Es kan auch ein gemeiner Soldat oder Matros darzu kommen, daß er General ist, oder wird, wann er das Glück hat, und sich wohl halt.’Ga naar voetnoot53 Hij geeft als voorbeeld de levensloop van Abraham Patras uit Grenoble, die in 1690 als soldaat naar Azië was vertrokken en in 1735 tot gouverneur-generaal was benoemd. Burckhardt ziet de schaduwzijde van de snelle klimmers. Hij schetst een cynisch beeld van de regenten die leven als kleine koningen, ver boven hun stand, terwijl het arme duivels waren geweest, rijk geworden door handel in Compagniegoederen en dankzij het zweet en het bloed van de gewone man. En Wolf, die jaren op Ceylon gewerkt heeft als assistent en de officiële en de officieuze gang van zaken terdege kende, betreurt het dat er niet meer trouwe en rechtschapen dienaren van de Compagnie zijn. Men denkt wel, schrijft hij, dat de welvaart voortkomt uit de handel en andere gelukkige omstandigheden, maar het meeste komt uit het zweet en het bloed van de arme onderdanen.Ga naar voetnoot54 De apotheker Raetzel citeert niet zonder trots Abraham van Riebeeck, die gezegd zou hebben dat twee Duitse assistenten meer werk verzetten dan tien Hollandse.Ga naar voetnoot55 Of Duitsers de voc-dienst zwaarder vonden dan Nederlanders is niet goed uit te maken. De achterstelling van de luthersen en de moeilijkheid om aan de top te komen ervoeren ze als hun grootste handicap. Wel konden ze zich in hun geschriften kritischer uitlaten over de Compagnie dan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 189]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de Nederlanders. Dat doet bijvoorbeeld Martin Wintergerst wanneer hij schrijft dat de Nederlanders houden van een land dat duizend procent rente opbrengt, en dat ze overal proberen de God met de letter l te vinden: God wordt dan Gold.Ga naar voetnoot56 Over de tucht der Nederlanders sprak men unaniem met afgrijzen. De justitie werd er met een ‘ungemeinen Rigueur exerciret’ en het is in Batavia een onophoudelijk ‘spiessen, rädern, hencken und köpffen’.Ga naar voetnoot57 De Compagnie beschikte over een vindingrijk scala van straffen, van geselen en brandmerken tot het ‘houten paard’, een puntige bok waarop de delinquent dagen- en nachtenlang moest zitten. Verder was er het ‘marioneren’, waarbij het slachtoffer met een ijzeren stormhoed op het hoofd dagen achtereen in de brandende zon werd gezet, en het ‘wippen’, waarbij iemand met zijn handen op de rug gebonden aan een galg omhoog werd getrokken en weer neergesmakt. Bij de ‘piekslag’ moet de veroordeelde zich opstellen binnen een driehoek die gevormd wordt door drie halve pieken, dan krijgt hij een ijzeren muts opgezet en wordt afgeranseld. Later werd dit vervangen door het spitsroeden lopen. Gottfried Preller valt op de binnenplaats van het Kasteel te Batavia flauw als hij voor het eerst meemaakt hoe een gedeserteerde soldaat volgens de ‘piekslag’ tot bloedens toe wordt afgeranseld.Ga naar voetnoot58 Ook degradatie en dwangarbeid behoorden tot het arsenaal van straffen. De gezagsgetrouwe Trevennot ziet de opmerkelijk zware straffen als een noodzakelijk kwaad: alleen op deze wijze worden vrome en oplettende mensen gekweekt.Ga naar voetnoot59 Met afschuw beschrijft hij ook de wreedheid van particulieren jegens hun slaven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het oordeel over de Indische jarenDe dienstjaren in Azië werden op verschillende manieren beleefd, afhankelijk van factoren als rang en functie, de mogelijkheid iets bij te verdienen, de plaats waar men terecht kwam, de kwaliteit van de meerderen en de eigen gezondheid. De vestiging waar men was gestationeerd was natuurlijk van belang. De beleving daarvan is niet eenduidig. Batavia, bijvoorbeeld wordt in de zeventiende eeuw nog wel geprezen. Wurffbain, die de voc van 1632 tot 1646 op verschillende posten had gediend zegt dat alle garnizoenen ongezond zijn, behalve Coromandel, Formosa en Batavia. Raetzel, die hier vijftig jaar later arriveerde noemde het zelfs nog een ‘aards paradijs’.Ga naar voetnoot60 Maar in de reisbeschrijving van Jürgen Andersen, die er slechts een paar jaar na Wurffbain heeft gewoond, komt een hoofdstuk voor met de titel ‘Von ungesunder Luft und Kranckheit in Batavia’. Behalve over de ongezonde lucht schrijft hij over de onverdragelijke hitte | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 190]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zieke matrozen en soldaten in Batavia. Detail van een tekening door Johannes Rach. Nationale Bibliotheek, Jakarta.
Rach (1720-1783) was een in Kopenhagen geboren schilder die in 1762 dienst nam bij de voc. Zijn carrière als militair in Batavia verliep voorspoedig. Rach maakte honderden topografische tekeningen. Hier legde hij de Binnennieuwpoortstraat vast met op de voorgrond een aantal zieke en schamel geklede matrozen en soldaten die uit het hospitaal op de hoek komen. die velen ziek maakt en doet sterven.Ga naar voetnoot61 In de achttiende eeuw werd Batavia steeds vaker beschreven als ongezond. Preller citeert een lied met de volgende strofen over de ellende van tropische ziekten, muskieten en geslachtsziekten:
Was muß man nicht vor Kranckheit tragen
Es ist ja keiner recht gesund
Dem hört man dies, dem jenes klagen
Den 3ten beist der rothe Hund
Ja, es hat fast jede Stund
Ihr fast besondre Plagen
Und man ist gleich übermannt
Vivat liebstes Vaterland
Ja, Vivat liebstes Vaterland
Muskieten fliegen auch mit hauffen
Das kann man an den fußen sehn
Was hat man davon nicht beschwerden
Und muß dann zu den Meister gehen
Der verbindet dich so schön
Das du geck und toll mögst werden
Und komst tantzend von verbannd
Vivat etc.
Ist einer zu der Lieb gebohren
Und geht den schwartzen Engeln zu
Der ist so gut als halb verlohren
Er findet Tag und nacht keine Ruh
Eh du est denckst so kriegest du
Truijper, Schankers und Klappohren
Dieses ist ja gnung bekannt
Vivat etc.Ga naar voetnoot62
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 191]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Preller spreekt uit eigen ervaring. Eenmaal krijgt hij ‘de rode roer’, dat wil zeggen dysenterie. Wanneer hij ziek en wel op wacht staat zet hij zijn geweer tegen de muur, knielt en bidt dat hij gezond mag worden en zijn vaderland en zijn vrienden in Zeitz nog eenmaal mag zien. Het helpt, want de volgende dag voelt hij zich weer gezond. Een paar jaar later wordt hij opnieuw ziek en nu veel erger. Dit is in 1733, het jaar van de malaria-epidemie. De medicijnen die de chirurgijns hem voorschrijven kosten veel geld, maar helpen niets. Preller neemt zijn toevlucht tot een eigen medicijn: een handvol witte peper weggespoeld door een flinke slok brandewijn. Nu geneest hij wel.Ga naar voetnoot63 De klachten over de ongezondheid van Batavia nemen in de loop van de achttiende eeuw toe.Ga naar voetnoot64 Sommige voc-dienaren hebben elk vertrouwen in de Europese artsen verloren en wenden zich tot inheemse geneeskundigen.Ga naar voetnoot65 De doodzieke Johann Wilhelm Vogel laat zich, omdat de Europese chirurgijns niets kunnen uitrichten, in Batavia met een zweethutkuur door een vrouwelijke Balinese dokter genezen van de malaria. Jacob Haafner geeft een schrijnend beeld van de medische toestand aan het eind van de achttiende eeuw. Ook hij genas, in 1773, van de rotkoorts dankzij de zorg van een inlandse dokter.Ga naar voetnoot66 Het klimaat op Malakka en op de Molukken gold als zeer ongezond. Wurffbain schrijft dat hij zich op Banda ‘slecht und kummerlich’ voelde, en het duurde hem veel te lang voor hij werd overgeplaatst.Ga naar voetnoot67 Barchewitz echter, die als soldaat naar Banda moet - wat hij met de grootst mogelijke tegenzin doet omdat het beschouwd werd als het ‘aller-schlechteste Comptoir’ van heel Indië - merkt wanneer hij daar eenmaal woont, dat de lucht veel gezonder is dan die van Batavia, dat er goed drinkwater is en dat de markten een overvloed aan vis bieden.Ga naar voetnoot68 Verschillende plaatsen golden als aangenaam wat betreft het klimaat, zoals Bengalen en de Coromandelkust. Daar bestond ook voor de lagere rangen ruime mogelijkheid om wat bij te verdienen met privé-handel. Terwijl sommigen uitvoerig de ziektes schilderen die men op Ceylon kon oplopen,Ga naar voetnoot69 werd het ook wel geprezen als het Aards Paradijs.Ga naar voetnoot70 De term ‘aards paradijs’ wordt wel vaker gebruikt.Ga naar voetnoot71 Johann Jacob Saar vond het in Perzië zo aangenaam dat hij daar had willen wonen als hij er openlijk het lutheranisme had mogen belijden.Ga naar voetnoot72
Alles in Azië was natuurlijk vreemd, maar anders dan vaak verondersteld wordt, veroordeelde men de Aziaten en hun beschaving niet per definitie. Over het algemeen zijn de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 192]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Aziaten. Tekening door Jörg Franz Müller, ca. 1680. Stiftsbibliothek Sankt Gallen
beschrijvingen van de bevolking, hun gestalte, hun kleding, hun zeden en gewoonten neutraal, misschien wel verbaasd, maar zelden afkeurend. Sommigen verhullen hun bewondering voor Aziatische beschavingsvormen niet. Vooral Japanners en Chinezen worden geroemd om hun ijver en kunstzinnigheid.Ga naar voetnoot73 Aan Chinezen wordt veel aandacht besteed omdat ze in Batavia met zovelen zijn. Uitvoerig wordt ingegaan op hun fysionomie, kleding, wijze van eten en begraven, hun goklust, hun religie en de aanbidding van hun god die de Europeanen ‘Joosje’ noemden. Twee Duitse auteurs beschrijven uitvoerig de ‘Chinezenmoord’ in 1740 in Batavia. Bij deze slachtpartij werden duizenden Chinezen door de Europeanen afgemaakt. Een van de Duitsers doet met deze furie mee, en slaat min of meer tot zijn eigen verbazing zijn eigen buurman, met wie hij vaak samen gegeten en gedronken had, met een rijststamper dood. Kennelijk voelde hij toch enige wroeging, want hij excuseert zich door op te merken dat het hem nu eenmaal bevolen was.Ga naar voetnoot74 Impliciete kritiek op de westerse beschaving, het christendom en de christenen schemert geregeld door. Schmidlapp bewondert de vroomheid van de ‘heidenen’ op Motir. Andersen beschrijft de Javanen en hun vroomheid, waarmee ze vele christenen ‘beschämen solten’.Ga naar voetnoot75 Frik schrijft verbaasd maar zonder veroordeling over de kluizenaars die hij bezoekt op de Blauwe Peperberg op Java. Barchewitz vindt dat de islamitische inwoners van het eilandje Lethy, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 193]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ten oosten van Timor, waar hij jaren als korporaal dient, zich heel wat beter gedragen dan de christenen, en dat de christenen op Ambon maar één fundament hebben: eigenbelang. Uitgesproken negatief zijn de meesten over de Khoikhoi, die als primitief, lui, dom vee worden omschreven, stinkend naar het schapenvet waarmee ze zich insmeren. Ze kennen geen staatsvorm, geen god en geen schaamte; ze kunnen niet lezen en schrijven.Ga naar voetnoot76 Wel is men geïnteresseerd in hun taal met het typische tonggeklak, en men bewondert hun vermogen om hun wapens zeer ver en precies te werpen. Peter Kolb, die lang op de Kaap had gewoond en er een dik boek over schreef, is aanzienlijk positiever. Hij prijst het juist als een gelukkig volk omdat het vrij is. Het is dan ook geen toeval dat Rousseau zich door Kolbs tekst, die hij in de Franse vertaling las, heeft laten inspireren in zijn ideeën over ‘de goede wilde’.Ga naar voetnoot77 Ook Worm behoort tot de weinigen die sympathie voor de Khoikhoi hebben. Hij vindt hen vromer dan de meeste christenen en vermeldt dat echtbreuk en diefstal bij hen worden veroordeeld.Ga naar voetnoot78 De chirurgijn Frik laat zich negatief over de Javanen uit wanneer hij ziet welke wrede verminkingen zij de voc-soldaten hebben toegebracht. Maar ondanks dit ‘grausames Trauerspiel javanische Bosheit’ raakt hij ook bevriend met enkelen van hen, die hem uitnodigen bij maaltijden en zelfs bij huwelijksfeesten. Hij verdiept zich ook in hun aanvankelijke afkeer van de Nederlanders. Die was er niet voor niets, zegt hij, want ze moesten toezien hoe de Nederlanders over hen heersten en hen van hun bezittingen beroofden.Ga naar voetnoot79 Over de materiële cultuur wordt zelden uitgeweid. De inheemse paleizen, tempels, moskeeën, stadspoorten en woonhuizen krijgen weinig aandacht. Niet veel meer wordt vermeld dan de omvang en de sterkte en het aantal inwoners van de steden en dorpen. Men ontbeerde natuurlijk een juist begrip en een toereikend vocabulaire om al die exotische bouwwerken te benoemen. Barchewitz schrijft in zijn voorwoord dat Azië niet zoveel oudheden, zoals zuilen, obelisken, piramides, labyrinten, catacomben en prachtgebouwen, bezit als Italië, Griekenland en Egypte, en ook niet zoveel fraaiheden als Frankrijk en Engeland, maar dat het Europa overtreft in rijkdommen, natuurlijke zeldzaamheden en wonderlijke schepselen. Vooral bij bezoeken aan steden, bijvoorbeeld bij gezantschapsreizen en bij bezoeken van Aziatische gezantschappen aan Batavia, doet de mogelijkheid zich voor kennis te nemen van andere culturen. Dan is er ook volop bewondering voor kleding, voedsel, muziek, dans en stijlvolheid van manieren. Vooral voor Japanners en Chinezen bestaat bewondering en men verdiept zich in de ouderdom en de verfijndheid van hun cultuur.Ga naar voetnoot80 De hovenier Meister is vol | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 194]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Europese en inlandse militairen op Ceylon. Delen van Anonieme tekening, ca. 1770. Atlas van Stolk, Rotterdam.
Voorgesteld is een escorte van een gezantschap van de koning van Kandy, op weg naar Colombo: hierboven rechts het orkestje; op de rechterpagina voorop de voc-vlag. bewondering voor de Japanse en Chinese tuinen, die hij ingenieuzer vindt dan die der Europeanen. Uitvoerig beschrijft hij de vernuftige aanleg en de water- en rotspartijen, maar ook hun schilderijen, lakwerk, goudsmeedkunst en porselein. Het is allemaal zo sierlijk dat de Europeanen zich niet moeten verbeelden dat alleen zij verstandig zijn en deze Aziaten domme beesten.Ga naar voetnoot81 Een soldaat die in 1670 de intocht van de sultan van Makassar in Batavia gadeslaat, beschrijft vol ontzag de lange stoet, de fraaie kledij, de sieraden, het Chinese vuurwerk en ook de Aziatische muziek. Het hele feestelijke optreden noemt hij ‘unbekandte wunder närrische Spiele’, die zo mooi van harmonie zijn en de oren dermate strelen dat men kon denken dat het eeuwige leven volgens de Koran was aangebroken.Ga naar voetnoot82 Dat een predikant als Hoffmann met afkeer over de duivelse afgodsbeelden in de Chinese tempels schrijft is wel begrijpelijk. Daar staat de bewondering van anderen voor steden, paleizen, vestingwerken en tempels tegenover.Ga naar voetnoot83 Geregeld wordt met enthousiasme het Chinese straat-theater, het wajangspel beschreven. Enkele Duitsers leren een vreemde taal, behalve natuurlijk Nederlands, ook Maleis of Portugees, en soms Perzisch en zelfs Japans.Ga naar voetnoot84 In enkele reisverslagen zijn lijsten met Japanse, Chinese, Singalese of Tamil-karakters opgenomen, andere bevatten als een bijlage hele woordenlijsten. Caspar Schmalkalden gaat in zijn reisverslag op de Chinese taal in en laat zien hoe men zijn naam probeerde te schrijven. Dat lukte niet helemaal en ze kwamen niet verder, schrijft hij, dan ‘Casiepa’. In het handschrift nam hij de Chinese karakters over.Ga naar voetnoot85
Uitvoeriger dan op de materiële cultuur gaan de auteurs in op flora en fauna, vooral vanuit het perspectief van de bruikbaarheid ervan voor de mens, dus op de eetbaarheid en de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 195]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
medicinale werking. Georg Meister beschrijft bijvoorbeeld uitvoerig de flora op Java en Deshima, en het nuttig gebruik ervan. Zeer geprezen wordt de kokospalm, waarvan alles, de stam, de bladeren, de bast en het vruchtvlees te gebruiken is. Meister beschrijft de boom uitvoerig en maakte er zelfs een gedicht op met de aanvangsstrofe:
Komm Sterblicher, und schau mit unverwandten Augen
Mich als ein Meisterstück des höchsten Schöpfers an,
Laß mich als Ober-haupt der nutzbarn Bäume taugen,
Solange mein Geschlecht hier Früchten tragen kann.Ga naar voetnoot86
Van de dieren worden als het meest spectaculair de olifant, de neushoorn, de tijger en de krokodil beschreven, de laatste twee als ‘menseneters’. Apen en papegaaien dienden nogal eens als huisdier of mascotte van de soldaten. Gehaat zijn natuurlijk de schorpioenen, slangen, duizendpoten en muskieten.
Hoe de Duitsers in Azië hun ledige uren vulden is moeilijk te reconstrueren. Iedereen zal wel geprobeerd hebben iets bij te verdienen met privé-handel.Ga naar voetnoot87 Hoewel dat streng verboden was, stond de Compagnie hier bij gebrek aan effectieve controle machteloos tegenover. Wat kon de Compagnie ook uitrichten als zelfs controleurs corrupt waren en als de onafhankelijke inspecteurs die er zo nu en dan op uit werden gestuurd als het de bewindhebbers te gortig werd, moesten ontdekken dat ze alleen maar werden tegengewerkt, zo ze al niet onder mysterieuze omstandigheden overleden.Ga naar voetnoot88 Er zal onderling veel kaart zijn gespeeld, gedobbeld, gezongen en gemusiceerd. In Batavia waren kolf- en kegelbanen en er werden Chinese gokhuizen bezocht.Ga naar voetnoot89 Kleren werden hersteld. Een paar Duitsers vermelden dat ze in hun vrije tijd hun aantekeningen uitwerken of tekeningen maken. Enkele voc-dienaren waren inderdaad vaardig met de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 196]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een Japanner. Tekening door Caspar Schmalkalden, 1650-60. Forschungs- und Landesbibliothek Gotha
Het gedichtje luidt: Für roth Hollandisch tuch, für hirschfell und für Seiden ist Goldt und silber feil, für alle die wir leiden. Wir sind auf tapferkeit und handel abgericht, Doch trauen wir Spanjern und Jesuiten nicht. tekenpen. Ultzheimer schrijft in zijn nawoord dat hij allerlei gewassen, mensen, versterkingen, steden en landschappen heeft getekend, zoveel dat hij ze niet allemaal heeft kunnen opnemen omdat het handschrift anders tweemaal zo dik zou zijn geworden. Een paar heeft hij er wel opgenomen om te bewijzen dat hij kan tekenen, en wel zonder een leermeester te hebben gehad. Anderen waren professionele tekenaars.Ga naar voetnoot90 Van Jörg Franz Müller is een bijzonder handschrift overgeleverd waarin hij op rijm zijn reis beschrijft en dat bovendien 110 gekleurde tekeningen van mensen, dieren en planten bevat, maar of die ter plaatse zijn gemaakt is niet zeker. Er circuleerden in Europa meer van dergelijke reeksen.Ga naar voetnoot91 Ook Christoph Schweitzer maakte tekeningen en enkele van de gravures in zijn reisbeschrijving zijn daarop gebaseerd. Barchewitz vertelt hoe aangenaam het zwemmen bij het strand van Banda was en hoe hij en zijn kameraden picknickten onder de muskaatbomen terwijl een van hen op de luit speelde. Elders werd gejaagd op krokodillen, neushoorns, tijgers, apen, schildpadden en vogels. In Batavia bezocht men gokhuizen en keek men naar dansers en acrobaten. Evenals op de schepen zal er veel gepraat zijn over avonturen, over plaatsen waar men geweest is, over wederzijdse kennissen, en zal er nieuws zijn uitgewisseld over oorlogen en veldslagen in Europa. Preller beschrijft dat de soldaten zich 's avonds na de wachtdienst op het Kasteel vermaken met zingen, spelen, bidden, dansen en dat ze elkaar hun ‘curriculum vitae’ vertellen.Ga naar voetnoot92 Een vaandrig in Batavia vertelt dat hij zijn mannen altijd om | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 197]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Chinees schrift in het handschrift van Caspar Schmalkalden. Forschungs- und Landesbibliothek Gotha.
Schmalkalden diende de Compagnie van 1646 tot 1652. In het handschrift waarin hij zijn belevenissen heeft opgetekend, weidt hij ook uit over de Chinezen in Batavia en over hun schrift. Hij beschrijft hoe de Chinezen zijn naam uitspraken en schreven. Hij noteerde daarbij dat ze zijn naam ‘nicht recht auskriechen, sondern sagen nur Casiepa, und ist geschrieben als folgt: ...’ hun levensverhaal vraagt en merkt op dat ze vaak klinken als een roman.Ga naar voetnoot93 Een belangrijke vorm van afleiding was de aankomst van schepen uit Europa. Men was razend nieuwsgierig naar berichten over de eigen familie, de stad en de militaire ontwikkelingen in Europa. Johann Christian Hoffmann beschrijft hoe het schip waarmee hij in 1675 in Batavia aankwam niet alleen bestormd werd door allerlei Chinese kooplieden, maar ook door een dagelijks groeiende menigte Europeanen. Zijn schip ‘krimmelte und wimmelte’ van een groeiend aantal mensen die allen snakten naar nieuws.Ga naar voetnoot94 Een liedje getiteld Matrozenwellekomst op de rede van Batavia verwoordt dat met de strofe:
Na nieuwe tydingh, Met alle man
Tot een verblydingh, Zoo vraeght men dan:
d'Een na sijn Broertjen, of na syn Sus,
d'Ander naar Moertjen, Soo vraeght men dus:
Of oock na sijn Lief, Bescheydt of een Brief,
Zoo kryght een yder Vrager, Zyn gerief.Ga naar voetnoot95
Wanneer Christoph Frik in 1683 ontdekt dat er een schip uit Nederland gearriveerd is, haast hij zich met een prauw daarheen. Hij vraagt of er zich ook ‘Landsleute’ van hem aan boord bevinden. Direct krijgt hij te horen dat er uit Gelbingen in Wurtemberg, tachtig kilometer ten noorden van Friks geboortestad Ulm, een chirurgijn aanwezig is die uit- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 198]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Aziatische dieren. Tekening door Jörg Franz Müller, ca. 1680. Stiftsbibliothek Sankt Gallen
gevaren is als soldaat. Aan de wal kan de man zijn oude vak weer opnemen, en met Frik sluit hij een ‘vertrauliche Freundschaft’. Nieuwsgierig is men ook naar de oorlogssituatie in Europa, zo vaak de reden tot vertrek en een reden om niet terug te keren. Bij een andere gelegenheid hoort Frik dat Straatsburg in Franse handen is gevallen en in 1684 dat de Turken voor Wenen verslagen zijn. Barchewitz verneemt in 1717 tot zijn verdriet dat de ‘sieraden’ van zijn geboortestad Erfurt, de torens van de dom, zijn afgebrand. Ook matrozen kwamen vaak oude bekenden tegen met wie ze ooit gevaren hadden. Hoe zo'n begroeting verliep beschrijft een soldaat: ‘Dat u de Hagel slae, leev ghy noch maetje? heeft u de Duyvel oock nae Indie gevoert; ich heb gemient de Duyvel heb u schoon lang?’ En het antwoord luidde dan ongeveer: ‘Dat u de Duyvel niet haet, ben j'et maetje of ben j'et niet, dat u de Duyvel neck en beck breek; kommt ghy oock hier? Wat maeckt u Suster de Hoer, u Moer de Teef, u Broer dien Ree’, waarna de ontmoeting besloten wordt met arak of brandewijn.Ga naar voetnoot96 Het bezoek aan inlandse hoeren zal niet ongewoon zijn geweest. Buiten de muren van Batavia bevonden zich bordelen die waarschijnlijk gedoogd werden als de eigenaar aan de controleurs maar geld gaf. Die beschuldiging uitte tenminste in 1682 de Duitser Jan van Danswijcq, eigenaar van de herberg In den Appelboom. In de notariële archieven komen meer van dergelijke plaatsen van ontucht voor, waar matrozen en soldaten ‘dagelijx en continueerlijck in huys verkeeren, en bij desen hoeren vleeschelijck converseeren’.Ga naar voetnoot97 In dezelfde tijd schrijft een Duitser: ‘Ist also die Hurerey in Indien sehr gemein.’Ga naar voetnoot98 In de bordelen werkten zowel Europese als Aziatische vrouwen. Een bordeelhouder werd er in 1689 van beschuldigd ‘expresee zwarte hoeren in sijn huys’ te houden. De eerste confrontatie hiermee | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 199]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
beschrijven de nieuw aangekomen Europeanen als negatief. Zo vertelt Barchewitz dat hij in Batavia een nieuw aangekomen matroos uit Brandenburg ontmoet die hem dringend de weg naar de rosse buurt vraagt. Aan boord heeft men hem veel verteld over ‘schönen Mädgens’. Barchewitz brengt hem naar een gelegenheid waar ze kennis maken met een hoer uit Malabar en een uit Timor, de een ‘kitten-schwartz’, de ander ‘gelbe-braun’. De nieuweling is ontzet wanneer een van de vrouwen bij hem op schoot kruipt. Hij springt op en snelt onder gelach van de anderen naar buiten. Hij wordt weer naar binnen gehaald om zijn bier op te drinken, waarna de vrouwen hem wijzen op hun lichamelijke aantrekkelijkheden. Scheldend en tierend verlaat de man daarna opnieuw de herberg.Ga naar voetnoot99 Een verwante raciale afkeer beschrijft iets later Georg Naporra, die voor het eerst in Batavia zijn schip verlaat. Hij loopt langs de ‘kaasjes’, lage bamboehuisje waar koffie, thee en arak wordt geschonken en waar men kan dansen. Hij wordt aangesproken door een ‘schwartze Canali’ die zich aan hem aanbiedt. Naporra beschrijft dan dat hij bijna onpasselijk wordt van de lucht van kokosolie en muskus waarmee ze zich had ingewreven en bedankt haar voor het aanbod, waarop de vrouw hem begint uit te schelden.Ga naar voetnoot100 Geen van de auteurs vertelt over eigen ervaringen op dat gebied, maar wel over die van anderen. De vele matrozenliedjes bezingen veelvuldig het verkeer met inlandse vrouwen en ook de archieven laten geen twijfel over dergelijke contacten bestaan. Regelmatig wordt ook vermeld dat Europese mannen in concubinaat leven met inheemse slavinnen of vrije vrouwen; niemand beschrijft dat van zichzelf, waarschijnlijk omdat zo'n levenspatroon in Europa niet gewaardeerd werd of de kansen op de huwelijksmarkt deden dalen. Maar dat er ook Duitsers zijn geweest die buitenechtelijke kinderen verwekt hebben is zeker. Morgenstern bijvoorbeeld vermaakte vlak voor zijn repatriëring zijn hele vermogen aan zijn geadopteerde zoontje. Van de 47 Duitsers hebben er drie in Batavia een huwelijk gesloten dat financieel en sociaal zeer gunstig was. Zacharias Wagner huwde in 1642 een uit Hamburg afkomstige vrouw wier vorige man een van de rijkste inwoners van Batavia was geweest.Ga naar voetnoot101 Conrad Raetzel trouwt in 1700, vijf jaar na zijn aankomst in Batavia, met een in Amsterdam geboren lutherse vrouw. Zij was verwant aan Bartel Jansz. van der Valk, de baas kaartenmaker in Batavia, wat de weg opende naar hogere kringen. Von Wollzogen huwde in 1793 met ene Johanna Friederike Stralendorff. Het was voc-dienaren die in Azië in het huwelijk waren getreden verboden terug te keren naar Europa. De chirurgijn Frik schrijft tot tweemaal toe dat hij een zeer gunstig huwelijk had kunnen sluiten. Eenmaal in Bantam had een vriend hem overgehaald met een mestieze vrouw te trouwen die 30.000 gulden en dertig slaven bezat. ‘Der Mund wässerte mir zwar’, schrijft hij, vooral vanwege het geld, maar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 200]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een kroeg op Ceylon. Anonieme tekening, ca. 1675. Natural History Museum, Londen.
In de destilleerketel rechts wordt arak uit kokossap gestookt. Enkele Europeanen doen zich daar tegoed aan. De tekening bevindt zich in een album met tekeningen van Paul Hermann, een Duitse arts en botanicus die in het voc-hospitaal te Colombo werkte. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 201]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zodra hij haar in levenden lijve had aanschouwd, moest hij vaststellen dat ze leek op ‘einem alten hundertjährigen Affen’ en zag hij ervan af. Enkele jaren later raakt hij aan Kaap de Goede Hoop bevriend met een bierbrouwer uit Neurenberg. De man is welgesteld en wil terug naar Nederland. Frik kan het goed vinden met een van zijn twee dochters en kan een goede slag slaan door met haar te trouwen. Maar zijn hart trekt toch meer naar het vaderland, vooral wegens het geloof, en hij verlaat de Kaap ongehuwd.
Wie genoeg had van de hitte, de tucht, de vele zieken en doden en het eentonige voedsel kon het behoorlijk te kwaad krijgen. Een enkeling, zoals Gottfried Preller, schrijft gedetailleerd over de wanhoop die hem naar de keel vliegt. Hij zondert zich af, geeft zich over aan overpeinzingen en gebed, en af en toe noteert hij op zijn schrijftafeltje een gedicht. ‘Ja, ik verloor mijzelf zo in melancholie’, schrijft hij, ‘dat ik alle mensen meed en de eenzaamheid opzocht. 's Avonds liep ik het Kasteel uit naar de verlaten gebieden, zelfs zonder geweer en wanneer ik terugkeerde voordat de poort sloot en vol zorgen in slaap viel, dan had ik de wonderlijkste dromen.’ Hij raakte een tijdje aan de arak, en toen dat ook weinig uithaalde en hem alleen maar lichamelijk verzwakte, wendde hij zich tot God.Ga naar voetnoot102 Goddelijke troost werd ook geput uit boeken. Een aantal titels wordt expliciet genoemd. De bijbel is natuurlijk het eerste voorbeeld. Naporra beschrijft hoe zijn medematrozen hem bespotten omdat hij zich verdiepte in de Bijbel, maar dat de bootsman het toestand en hem ook zei, dat wanneer hij een bevel kreeg terwijl hij de bijbel las, hij het boek eerst zorgvuldig in zijn kist mocht opbergen.Ga naar voetnoot103 Ook de populaire zestiende-eeuwse psalm-vertaling door Ambrosius Lobwasser ‘nach Frantzösischer Melodey in Teutsche Reymen gebracht’ wordt genoemd.Ga naar voetnoot104 Stichtelijke protestantse teksten gingen mee, met een sterke nadruk op plicht, lijdzaamheid, nederigheid en hoop, zoals de Creuz-Schule van de hebraïcus en theoloog Valentin Wudrian (1584-1625), dat tot diep in de achttiende eeuw werd herdrukt en vertaald. Ook het Wahres Christenthum van de theoloog en mysticus Johannes Arndt (1555-1621) wordt genoemd. Het is de belangrijkste inspiratiebron voor de niet al te orthodoxe lutheranen geweest. Het verscheen voor het eerst in 1609 en is eindeloos herdrukt. Toen Johann Christoph Wolf in 1751 in Ceylon arriveerde had hij het bij zich.Ga naar voetnoot105 Hoe zeer dit boek in de Duitse maatschappij van invloed is geweest blijkt wel uit het feit dat het - samen met een ander werk van Arndt, Paradisgärtlein - in praktisch elke Duitse particuliere bibliotheek voorhanden was, tot in de laagste klassen toe. Het werd zelfs aangetroffen in de knapzak van een bedelaar die omstreeks 1775 door Duitsland zwierf.Ga naar voetnoot106 Die grote en langdurige populariteit, ook bij de armere klassen, moet veroorzaakt zijn door Arndts bood- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 202]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een inwoner van Taiwan en van Ceram, en een casuaris. Tekening door Heinrich Muche, ca. 1672. Staatsbibliothek Berlijn.
Dit is een van de vele tekeningen van Aziaten in het handschrift van Muche, soldaat in Compagnie-dienst van 1670 tot 1683. schap. De essentie van het christendom, leert hij, ligt in het leven van Christus. Dat moet nagevolgd worden. Omdat het leven van Christus in het teken stond van armoede, geminacht worden en lijden, moet dat juist de minder bedeelden hebben aangesproken, ook de Oost-Indiëvaarder op zijn onzeker pad. Een laatste boek dat genoemd wordt is de Institutiones theologicae van Joachim Justus Breithaupt (1658-1732). Was Arndt een wegbereider van de piëtisten, Breithaupt was er een voorman van. Hij was theoloog te Halle, waar zijn boek in 1694 voor het eerst werd gepubliceerd.Ga naar voetnoot107
Van een ander niveau dan dat van de matrozen en soldaten was de vrijetijdsbeleving van degenen die in de hogere kringen verkeerden. Sergeant Morgenstern vertelt over zijn ontmoetingen in de gegoede milieus in Batavia; hij verkeerde ook in vrijmetselaarskringen. Ook verhaalt hij hoe op Semarang een orkestje eenmaal per week een uitvoering gaf. Zelf speelde hij piano en bas. Baron von Wurmb is een enthousiast natuuronderzoeker. Hij vangt vlinders en zoekt schelpen voor het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, waarvan hij secretaris is. De dubbele exemplaren stuurt hij naar zijn broer in Duitsland. Von Wurmb krijgt boeken uit Europa opgestuurd, en op een veiling in Batavia verwerft hij de reisbeschrijving van Barchewitz, die in het begin van de eeuw op Ambon had gediend. Hij leest ook Lavater en de Gothaer Gelehrtenzeitung. Von Wurmb publiceert zelf in de Verhandelingen van het Bataviaasch Genootschap over natuurhistorische onderwerpen. Von Wollzogen koopt boeken op de veilingen in Batavia. Hij moet een romantische smaak hebben gehad, want hij leest het werk | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 203]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van zijn tijdgenoten, de Duitse dichters Leopold Friedrich Günther von Goeckingk (auteur van onder andere Lieder zweier Liebenden, 1777) Wieland en Lessing. Hij leest ook Travels into Poland, Russia, Sweden, and Denmark van de Engelse historicus en reiziger William Coxe uit 1784. Met Schillers Don Carlos heeft hij zich enkele dagen aangenaam onderhouden. Schiller kende hij persoonlijk. Zijn broer was een zwager van de dichter. Ook Von Wollzogen is een fervent natuuronderzoeker. Hij leest daartoe het Lichtenbergische Magazin en de ‘filosofische bemerkungen’ van J.R. Forster, en verzamelt eveneens planten, schelpen en vlinders. Hij bezit gedroogde planten en tekeningen die hem later ontstolen zouden worden.
De 47 Duitsers raakten tijdens hun Indische jaren, op enkele uitzonderingen na, niet aan de top en wilden vroeg of laat repatriëren. Dat wil niet zeggen dat ze mislukt waren. Wel hadden de meesten van het Oost-Indisch avontuur meer verwacht. Het minste dat ze van deze periode in hun leven konden zeggen was dat ze het er levend van hadden afgebracht. Voor succes in Azië waren verschillende factoren van invloed: de plaats waar men was gestationeerd, de rang die men kreeg, de contacten met hoger-geplaatsten en natuurlijk de mate waarin men geestelijk en lichamelijk gezond bleef. Veel mogelijkheden om die factoren te beïnvloeden bestonden er niet. Maar wie de waardering had van een hogergeplaatste, wie goed Nederlands sprak en las, of wie een goed ambachtsman in een gevraagd vak was en wie zijn gezondheid in acht nam, had een zekere kans het op een bevredigende wijze te overleven. Zij die in een lage rang begonnen, geen goede aanbevelingen bezaten en het juiste sociale vermogen misten om langs andere wegen hogerop te komen, bleven in de lage rangen hangen. Dat nam niet weg dat ze toch wel geld konden verdienen. Maar waar de soldaat en korporaal Gottfried Preller trots vermeldt dat hij dubbeltjes bijverdient met het maken van hemden en het drijven van zijn koffiezaakjes, schrijven mensen als Von Wurmb en Morgenstern, respectievelijk onderkoopman en vaandrig, over de duizenden guldens die ze buiten hun officiële gage wisten binnen te slepen.Ga naar voetnoot108 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 204]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gezicht op het achterdek van een Oost-Indiëvaarder. Tekening door Jan Brandes, 1785/86. Rijksmuseum Amsterdam.
Jan Brandes (1743-1808), een lutherse predikant van Nederlandse afkomst, diende de voc van 1778 tot 1786. Zijn standplaats was Batavia, maar hij verbleef ook enige maanden op Ceylon. Aan de ijverige amateurtekenaar Brandes danken we enkele zeldzame getekende indrukken van het leven aan boord van een voc-schip. Hier is duidelijk de bediening van het stuurrad te zien; links hangen twee vogelkooien. |
|