‘Hofwijck, lusthof en speelweide: Huygens' spel met het georgische genre’, in: De nieuwe taalgids 71 (1978), p. 307-317. Zie ook W.B. de Vries: ‘12 februari 1642: Huygens wijdt zijn nieuwe buitengoed Hofwyck in’, Essay 42 in Nederlandse literatuur, een geschiedenis, red. M.A. Schenkeveld-van der Dussen e.a., Groningen 1993, p. 237-242. Een politiek-maatschappelijke interpretatie van hofdichten is geformuleerd door A.J. Gelderblom: ‘Observaties op de buitenplaats’ in het hierboven genoemde Mannen en maagden in Hollands tuin, p. 120-136. Voor het literaire landschap als instrument van morele educatie en voor de dichter Snakenburg leze men M.A. Schenkevelds hoofdstuk ‘Moral landscapes’ in haar studie Dutch literature in the age of Rembrandt. Themes and ideas, Amsterdam etc. 1991, p. 93-113. In het Nederlands verschenen als Nederlandse literatuur in de tijd van Rembrandt, Utrecht 1994. Erik de Jong heeft de werkelijkheid van de Nederlandse buitenplaatsen gedocumenteerd en toegelicht in zijn Groningse proefschrift Natuur en kunst. Nederlandse tuin- en landschapsarchitectuur 1650-1740, Amsterdam 1993.
Het gewichtige genre van het stroomdicht kan zich niet verheugen in grote belangstelling bij de literatuurhistorici. Over Antonides van der Goes als stroomdichter is in recente tijd weinig geschreven. Men raadplege W.A.P. Smit: ‘Iets over het derde boek en over de bronnen van Antonides' Y-stroom’, in: Twaalf studies (Zwolle 1968, p. 92-98). De Ysselstroom van J. Norel werd in 1978 in facsimile herdrukt door uitgeverij De Bosbes in Oosterbeek.
Ook over de kleine letterkundige genres met topografische inslag bestaat betrekkelijk weinig secundaire literatuur. De gelegenheidsgedichten zijn besproken door M.A. Schenkeveldvan der Dussen: ‘Poëzie als gebruiksartikel: gelegenheidsgedichten in de zeventiende eeuw’, in: M. Spies (red.): Historische letterkunde. Facetten van vakbeoefening, Groningen 1984, p. 75-92. Over de ‘invallende gedachten’, in het bijzonder bij