'k Wil rijmen wat ik bouw
(1994)–Arie-Jan Gelderblom– Auteursrechtelijk beschermdJodocus van Lodenstein (1620-1677)
| |
[pagina 104]
| |
'k Meende daarmee af te meten
Toen wij liepen door het Schaar
5[regelnummer]
Hoe de stad ons zou ontzijgen.
Dat 's nu uit. Ah! Waar 's een glas,
Waar is zo een bril te krijgen
Die mij wijst hoe 'k eertijds was?
Sluis, gij zult nu dra verflauwen.
10[regelnummer]
Had ik 't glas, ik bracht u weer.
Wat wilt gij u zo benauwen?
O! Mijn ziel, 't neemt al zijn keer!
Overnachten omtrent het Sloe
Wat een woelen door elkander!
Elkeen zoekt zijn best gemak.
Maar in 't schip is 't rusten schrander.
Nochtans: d' een lag op zijn zak,
5[regelnummer]
d' Ander zei: ‘'k Zou plaats verlenen,
Zo ik niet die goede vrouw,
Die haar rustplaats bij mijn benen
Heeft genomen, hind'ren zou.’
d' Ene schikt zijn hoofd; zijn voeten
10[regelnummer]
d' Ander, maar hoe dat men 't zet,
Hoe zij door elkander wroeten,
't Is en blijft een planken bed.
Zeker leerde ik hoe genegen
Ieder is tot sobere rust.
15[regelnummer]
Vrienden! Laat dat ons bewegen
Onze harten (zo bewust
Dat zij waard zijn 't eeuwig zwermen
Zonder eind en zonder maat)
Vrij te maken van dat kermen
20[regelnummer]
En te zien naar betere staat.
| |
[pagina 105]
| |
't Is hier weinig tijd te lijden.
't Gaat maar om een nacht of twee.
Maar o eeuwig' eeuw'ge tijden!
Onindenkbaar zielenwee!
25[regelnummer]
't Is maar 't lichaam dat ons deret.
't Lichaam is toch dra te vreên.
Maar (helaas!) de ziel, bezeret,
Draagt (die rusten moest) de weên.
Op de goede voorwind des morgens
Maat, wat weer is 't? 'k Heb in 't rusten
't Water en de sterke wind
Horen ruisen, en dat suste
Mij in slaap. Laat zien! Ik vind,
5[regelnummer]
Dunkt mij, nu een fraaie kouwe,
Waaiend uit de zuiderhand,
Die ons met dit tij door 't Slouwe
Doet passeren 't Goese land.
Viert de schoot en lost de takels,
10[regelnummer]
Voor de wind en voor het tij!
Spoed volgt nu op spoed als schakels.
't Roer rechtuit, 't zeil ruim in lij!
Gisteravond moest men zuchten.
Zei ik niet, het zou wel gaan?
15[regelnummer]
Dit zijn nu de goede vruchten
Van ons wachtend stillestaan.
Zielen die daar hulploos leggen:
't Wachten is u grote pijn.
Leert nu toch wat het wil zeggen:
20[regelnummer]
‘Stil zijn zal uw sterkte zijn.’
Leert in al uw zielbewegen
(Voelt gij dat uw krachten vliên)
| |
[pagina 106]
| |
Wachten op des Heren zegen.
Stil! Gij zult uw heil nog zien.
Op de mist tussen Dordrecht en Rotterdam
Dat gaat tamelijk! Dat gaat vlugge!
Zo, matroos, dat gaat al fijn!
Dordrecht moest ons achter rugge,
Zou het Rotterdam ooit zijn.
5[regelnummer]
Dat gaat zachtjes henen-schampen,
Beter dan het gisteren dee.
Maar wat 's dit? Wat dikke dampen
Stijgen uit de Noordezee?
Waar of Rotterdam mag blijven?
10[regelnummer]
Ik en zie de toren niet,
Die men nochtans als het drijven
Voorbij Krimpen komt, wel ziet!
Dordrecht, dat is ook verdwenen.
'k Zie daar nu geen toren staan.
15[regelnummer]
Dat is vreemd! 'k Zie niet waarhenen
Dat ik reis, noch waarvandaan.
't Beurt wel, vrienden, dat gij moede
Handen naar de hemel strekt;
En, komt gij ten hemel spoeden,
20[regelnummer]
Zich de hemel voor u dekt.
Keert gij u dan weer terugge
Om naar Sodoma te zien:
Hemels kind! Dat is te vlugge
Weer de hemel te ontvliên.
25[regelnummer]
Dus gij kunt geen zaligheden
Zien, wat moeite dat gij biedt;
En uw lust aan d' aard besteden,
Als gij 't kondt, dat wilt gij niet.
| |
[pagina 107]
| |
Wilt ook nooit! Maar blijft verwachten
30[regelnummer]
Zuidenwinden van Gods geest,
Die de dampen, die uw klachten
Wegdrijft en uw ziel geneest.
Op de vloed omtrent Strijen
't Vloeiend water komt ons tegen.
Tegen wind ging 't nochtans voort,
Maar de vloed maakt ons verlegen.
Nu het anker buiten boord!
5[regelnummer]
Maar wat zie ik ginder steken
Als een rijshoofd in de plas?
Wel, dat is al wel gekeken:
't Is het Strijse Hoofd en Sas.
Konden wij die ree nog krijgen
10[regelnummer]
Eer het water meer belet,
Daar liet ik het zeiltje zijgen.
't Is al taam'lijk voortgezet.
Waarlijk, als 't begint te vloeien,
Dan en is 't niet altijd wel.
15[regelnummer]
Als uw staat en goederen groeien,
Dan is 't geen gewonnen spel.
Tegenwinden kunnen deren,
Tegenwind van tegenspoed,
Maar al wint gij 't met laveren,
20[regelnummer]
Dan (ziet!) schaadt u zelfs de vloed.
Volheid kan u niet bevrijden
In het treffen van veel kwaên,
Maar hoe dikwijls, buiten 't lijden,
Heeft zelf volheid kwaad gedaan?
| |
[pagina 108]
| |
25[regelnummer]
Wel, wat raad? Hetzij de winden
Van een zware tegenspoed
Uw ziel treffen, 't zij gij vinden
Kunt de voorspoed als een vloed:
Ga toch spoedig aan het strijen,
30[regelnummer]
Altijd pas uw vijand op!
Of in voorspoed, of in lijen,
Haal het zeil nooit in de top.
|
|