'k Wil rijmen wat ik bouw(1994)–Arie-Jan Gelderblom– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 102] [p. 102] Joost van den Vondel (1587-1679) Op de doorluchtige zege van Groningenaant. Alias inter caput extulit urbes O Groningen, pilaar en hoofdstad van de Friezen, Van waar begint men best t' ontvouwen uwen lof? Uw bouwheer Grunus moest u tot zijn wijk verkiezen Zo vroeg voor Christus' komst, en bouwde hier zijn hof. 5[regelnummer] Of liever, zo men zegt, de broer van 't hoofd der Franken Ontwierp u arm en slecht. Nu zestig jaar geleên En nog vijfhonderd moest gij uwe stichters danken, Die u bevestigden met torens, gracht en steen. Maar namaals, aangegroeid in macht en burgerijen, 10[regelnummer] Vreesde ge min 't geweld, en proefde menigwerf Het wisselbare lot des oorlogs onder 't strijen, Doch nooit met meer gevaar van 't uiterste bederf Dan toen de Keurvorst en de Vorst van Munster samen, Gesterkt door Franse macht, u vielen op het lijf, 15[regelnummer] Met gloênde kogelen u overstelpen kwamen, En allen, oud en jong, en maagd en man en wijf Zich kwijtende noch storm noch doodsgevaar ontzagen, Totdat de vijanden verlieten uwen wal Na zulk een zwaar verlies en droeve nederlagen, 20[regelnummer] Waarop de zegegalm zich uitspreidde overal. Uw schermheer ravenhooft hebt gij, naast God, te loven Voor uw behoudenis. Deez' terger van de dood Bewaakte u, totdat gij 't onheil kwamt te boven En stondt de stormbui uit van bommen, vuur en lood. 25[regelnummer] O Groningen, uit puin en as en stof verrezen, Vergeet de weldaad niet die God u heeft bewezen. Vorige Volgende