'k Wil rijmen wat ik bouw
(1994)–Arie-Jan Gelderblom– Auteursrechtelijk beschermdKarel van Mander (1548-1606)
| |
[pagina 83]
| |
Maar zo'n lustige stad, of zo wel gelegen
Vond ik niet, als Haarlem in Holland fijn.
Tenzij natuur mij misleidt in mijn genegen-
Heid, want door affectie kan er wel onverstand zijn.
10[regelnummer]
Weliswaar, om van andere steden te verkonden:
Ik heb er wel gevonden veel wijder befaamd,
Groter en rijker, die mij wel aanstonden,
Maar Haarlem heeft alles in een gebonden,
Zeg ik haar ter ere (geen ander geblaamd):
15[regelnummer]
Alles hetgeen een goede stad betaamt,
Waardoor haar burger op haar verzot is
En na verre reizen daar Uit Jonsten Verzaamt,
Want elke vogel is gaarne waar hij gebroed is.
Nu, naar eis van rede, als men iets wil prijzen
20[regelnummer]
Dient men te bewijzen wat de oorzaak zij.
Maar de zoetheid der lucht, 's lands vruchten en spijzen,
De lustige streek, vol aardse paradijzen
Met ander sieraad der stad, als getuigen vrij
Gebieden mij te zwijgen, al verstout ik mij
25[regelnummer]
Haarlem te prijzen naar mijns verstands grofheden.
Haarlem strekt zichzelf tot ere, en wel hierbij:
Wat goed is, brengt gewoonlijk zijn lof mede.
Als voorheen is er een land (voor de stad niet het booste)
Gelegen naar 't oosten, van onvruchtbaarheid los,
30[regelnummer]
Zeer overvloedig om de natuur te troosten:
Van daar komt om te koken, te braden, te roosten
Snoek, karper, paling, brasem, spiering en pos,
Kaas, melk en vette boter, mooi rood als een vos.
De burger daarvandaan zeer menigvuldig heeft
35[regelnummer]
Ja, menig gemest rund en vette os.
't Is een prijslijk sieraad dat lichaamsonderhoud geeft.
| |
[pagina 84]
| |
Westwaarts ligt de zee, het groot bevisbaar vat,
Doende deze stad ook hebben ten volle
Allerhande vissen, lang, rond en plat:
40[regelnummer]
Kabeljauw, schelvis, steur en wijtingen glad,
Zalm, blei, bot, tongen, roggen en schollen,
Krabben, zeehond, kreeft, garnaal en nollen.
Tot nooddruft kan de burger een goed gebruik maken gaan
Om door honger met druk niet te zijn gekwollen,
45[regelnummer]
Want zelden kan een blij hoofd op een lege buik staan.
Lang, wijd en breed daar de duinen verschijnen.
Daar lopen de konijnen als in 't gras de mieren.
Ja, herten en hinden, in alle termijnen.
Somma: de jager vindt er wel van het zijne,
50[regelnummer]
Waar hij de burger mee kan festieren.
Dan liggen daar de bleken die het al versieren
Schoon wit bespreid, en ook bij plekken groen,
Wat lustig om te zien is op alle manieren:
Het oog kan het hart tot lust opwekken doen.
55[regelnummer]
Dan naar het noorden, om des stads verschonen
Ziet men zich vertonen korenland vruchtbaar,
Van rogge, vlas, gerst, tarwe en bonen
En allerhande vruchten die de aarde bekronen
Ten behoeve van alle personen voorwaar.
60[regelnummer]
En dit niet alleen mag ik wel zeggen, maar
Als men om de kortheid veel dingen op een hoop noemt:
Allerhande leeftocht heeft de burger van daar.
Men prijst een stad waar van alles te koop komt.
Naar het zuiden ligt het Haarlemmermeer zeer groot,
65[regelnummer]
Waar de schipper zijn brood wel op kan winnen.
De visser trekt daar zelden zijn netten bloot.
Dan is er het Zuiderveen in hetzelfde conroot.
| |
[pagina 85]
| |
Daarvandaan komt de turf te Haarlem binnen,
Een goede materie, vreemd om te verzinnen,
70[regelnummer]
Want het vuur ervan veel heter dan hout blaakt,
Om welke deugd velen hem ook beminnen.
Het vuur moet men niet schuwen als de winter het koud maakt.
Ook zuidelijk van de stad, als men gaat naar Leiden
Langs groene weiden, ligt Haarlems foreest,
75[regelnummer]
Waar zich jong en oud kan gaan vermeien,
Kuieren, spatseren, hier en daar verscheiden,
In het groen zich spreiden om te verheugen de geest,
Eten, drinken, spelen, lezen, zingen onbevreesd,
Hetwelk veel tempeest van droefheid vluchten doet.
80[regelnummer]
Het schijnt daar echt te wezen een kermisfeest:
De mens (net als een kleed) zich somtijds luchten moet.
Nu, de buiten-stads-gelegenheden zijnde verhaald,
Ons nog te weten faalt: ‘Door wie gesticht en vermeerd?’
Toen de mensen hier nog leefden als heidenen verdwaald,
85[regelnummer]
Na de komst van Christus uit de hemel gedaald
Omtrent vierhonderd jaren of een weinig meer,
Heeft Lem, een vroom sterk ridder en edel heer,
Hier gesticht een fortres, dat naar zijn zin hij
Noemde ‘Heer Lems stede’, nu toegenomen zeer.
90[regelnummer]
Grote dingen dikwijls hebben een klein begin vrij.
Dus van Heer Lem aan Haarlem als stad zeer ald
De naam toevalt, als een oorsprong van deze.
Zijn vader, een koning van Friesland, was genoemd Dibbald
En zijn moeder was een reuzin van grote gestalt'.
95[regelnummer]
Zo was ook zijn grootmoeder, zoals wij lezen,
En Willem of Lem, zijn grootvader, wijs geprezen,
Door de wilden eertijds tot Fries koning gekozen is.
Van zo een heeft Haarlem zijn naam en zijn wezen.
Men hoort gaarne van de stad waar men geboren is.
| |
[pagina 86]
| |
100[regelnummer]
Nu, Haarlem, groot van gebouw en meer nog van faam,
Wiens oorsprong en naam gehoord is klaar,
Is van heel Kennemerland de hoofdstad eerzaam,
Welk land begint, om te begrijpen zijn lichaam,
Bij de Kennemerbeek bij 's-Gravenmade en loopt van daar
105[regelnummer]
Voorbij Haarlem naar Beverwijk en Alkmaar,
Naar Tessel, Wieringen en zo naar het Vlie voort,
Marsdiep, Heersdiep, Terschelling en Ameland vruchtbaar.
De burger met liefde van zijn stadsheerschappij hoort.
Van een haven te Haarlem ik ook vernam,
110[regelnummer]
Met een sluis te Spaarndam en ook Ter Gouwe,
‘Spaarne’ geheten, waar veel profijt van kwam.
En al heeft Haarlem geleden krijg, nood en vlam,
Het is nog (God dank!) schoon van gebouwen
Met zijn verheven kerk, welks gelijke er is nauwe-
115[regelnummer]
Lijks in grootheid en kunst in enige kwartieren el-
Ders. Zo triomfeert een edele strijdbare jonkvrouwe.
Heerlijke gestichten een stad versieren wel.
De mannen dezer stad zijn groot en sterk van leden,
Schoon, eerlijk van zeden, dapper, kloek van verstand,
120[regelnummer]
Godvruchtig, getrouw, onderworpen aan de rede,
Goedertieren, lankmoedig, en gaarne met vrede.
Worden ze vijandig bestreden, ze bewijzen metterhand
Nog hun oude kloekheid als Batavieren vaillant,
Wier strijdbaar wapen daar in menige historie blijkt
125[regelnummer]
Van Cornelis Tacitus en ook anderen. Want
Een loffelijke daad zelden uit 's mensen memorie wijkt.
Over hun mannelijke daden, geen uitgezonderd,
Was zeer verwonderd hun Spaanse tegenpartij,
Wiens vreselijk geschut op de stad heeft gedonderd
130[regelnummer]
In het jaar onzes heren duizend, vijfhonderd,
| |
[pagina 87]
| |
Zeventig twee en ook zeventig drij.
Maar de vijand verloor bij 't bestormen de fantasij.
De munt die men hem sloeg, beviel hem op zijn best niet.
't Kloek eensgezind hart dempte zijn tyrannij.
135[regelnummer]
Burgerlijke eendracht is een sterke veste, ziet!
Schilddragende mannen en ridders van machte,
Van edel geslachte, vanouds, zonder failleren
Heeft Haarlem gehad tot een heerlijk gedachte-
Nis. En (wat ik ook niet onnodig te verhalen achte),
140[regelnummer]
De Haarlemmers hebben voorts (het is geen fantaseren)
Zeer schone, lange vrouwen, kloek, rein van manieren,
Die goedertieren, wijs, proper van uiterlijk zijn,
Kuis, puntig en zedig in al hun bestieren.
Eerbare zedigheid is der vrouwen sieraad fijn.
145[regelnummer]
Maar van hun kloekheid hun daden verkonden,
Toen zij ook voorstonden hun stad belegen.
De oude dapperheid wordt bij hen nog gevonden,
Want in voortijden de Hollandse vrouwenmonden
Uitzogen de wonden die hun mannen kregen
150[regelnummer]
In bloedige strijden. Ja, de vrouwen plegen
Hun mannen bij te staan en te raden koen,
Kloekelijk te vechten, zodat zij als overwinnaars kregen de zege.
't Is een wonder als vrouwen mannelijke daden doen.
Zij plachten hierdoor edel, uitgelezen,
155[regelnummer]
Geliefd en gewaardeerd te wezen, tot hun verblijden.
Hun raad werd ook niet misprezen
En, ook al hadden zij enig voordeel in dezen,
Men behoort hen daarom geenszins te benijden.
Hoort nu hoe die van Haarlem, kampvechters in het strijden,
160[regelnummer]
Hun wapen verkregen met andere giften breed.
Het lust me te verhalen hoe, en in wat tijden.
Oude geschiedenissen men uit geschriften weet.
| |
[pagina 88]
| |
Duizend, eenhonderd, achtentachtig: de vrome
Keizer van Rome, Frederik, van die naam de eerste,
165[regelnummer]
Zond een gezant naar Mainz aan de Rijnstroom
Om heel Duitsland te wekken uit de droom
Van der vorsten en graven slaperige geesten.
Floris, graaf van Holland, tussen de minsten en meesten
Zich ook op de benen haastig daarom hief.
170[regelnummer]
De keizer ontving die prins met een blijde feeste:
Snelle gehoorzaamheid te zien, is de overheid lief.
Een krachtige legermacht is daar verschenen
Om te trekken henen, een kruisvaart teneinde
Jeruzalem te verlossen van de Agarenen,
175[regelnummer]
Turken, heidenen en Saracenen.
Over land trok de keizer met de zijnen
En veroverde steden en sloten tot in Sur, de woestijne.
Maar zijn opzet kon hij niet volbrengen al,
Want om Jeruzalem deed hij verloren pijne.
180[regelnummer]
IJdel is het voornemen zonder Gods gehengen al.
Want een profeet had het hem voorzeid.
Toen heeft Zijne Majesteit de stad Damiate
(In Egypte aan de Nijl gelegen) beleid,
Opdat hij altijd daar een haven zou vinden bereid,
185[regelnummer]
Om in het Beloofde Land te komen, tot zijn bate.
Maar die betorende stadshaven was uitermate
Met ijzeren metalen kettingen overspannen sterk,
Waarop de inwoners haar hebben verlaten.
't Is dwaasheid te vertrouwen op 's mensen handwerk.
190[regelnummer]
Deze kettingen lagen onder het water geschoten.
Dat heeft verdroten de keizer daar in die landen,
Maar graaf Floris' jongere zoon Willem heeft besloten
Tot nieuwe beraadslaging met zijn Haarlemse genoten:
| |
[pagina 89]
| |
Met een schip, hebbende van onder veel scherpe tanden
195[regelnummer]
(Een stalen zaag), wind en stroom zijnde voorhanden,
Kwamen ze met volle zeilen daarop geschoven snel
En braken die wonderlijk sterke bande.
Kunstige subtiliteit gaat kracht te boven wel.
Toen de ketenen met de zaag zo waren afgeknepen,
200[regelnummer]
Volgden de andere schepen mede in de haven.
De stad kon het zich niet langer ontslepen.
Willem van graaf Floris, die dit had begrepen,
Verkreeg ridderschap en keizerlijke gaven.
Ook moesten de prins en de Hollandse graven
205[regelnummer]
Onder 's keizers banier staan en zich toerusten vroed.
Geloond en geprezen werd dat kunstige slaven.
Beloning van deugden naar weldoen verlangen doet.
Ook gaf keizer Frederik aan de Haarlemmers eerbaar
Voor hun kloekheid, daar voor het geloof bedreven
210[regelnummer]
Bij het innemen der stad, die om te overwinnen was zwaar,
Vier sterren en een zwaard van zilver klaar.
Maar het kruis in hun wapen, op het zwaard verheven,
Heeft hun de patriarch van Jeruzalem gegeven,
Zoals zij dat nog voeren op een bloedrood veld.
215[regelnummer]
En boven alle giften werd hun lof toegeschreven.
Prijs en eer zijn dikwijls liever dan groot geld.
Dit is de kroniek. Maar andere geschriften ettelijk
Schijnen opzettelijk te wezen een fabel.
Maar dit edele wapen, geenszins besmettelijk,
220[regelnummer]
Is aldus met dapperheid verkregen wettelijk.
(Het eerste, hiervoor, was niet notabel:
Een zilveren dorre boom op een veld van sabel.)
Zoals haar figuur uitwijst voor oud en voor jong,
Tot bevestiging der waarheid invariabel:
225[regelnummer]
Oprechte wapenen hebben heerlijke oorsprong.
| |
[pagina 90]
| |
Het oude volle zegel der stad bestaat uit twee gescheiden
Leeuwen; tussen beide de dorre boom is staande,
Wiens takken zich boven als een bos uitspreiden
Met twee andere spruiten die de boom geleiden,
230[regelnummer]
Aan elke zijde van onder opgaande.
Daaronder staat het wapen waarvan ik eerst vermaande,
Waarop, ook op hetgeen van buiten langs de boom wast,
Klimmende leeuwen zijn, hun voorklauwen slaande.
Met een zegelteken staan besluiten vast.
235[regelnummer]
Nu, van deze dingen moet wezen gestild.
Daarom wens ik mild (als een beter wapen)
Dat het de Allerhoogste believen wil
Deze stad Haarlem te wezen tot een schild
Tegen alle nood die haar mocht betrappen.
240[regelnummer]
Ja, dat de Heilige Wachter die 't al heeft geschapen,
Hier genadig in het wereldse vat ziet
Op haar met zijn ogen die nimmermeer slapen.
Want er baat geen waken, bewaart God de stad niet.
De prinses Haarlem wens ik dat zij hebben mag
245[regelnummer]
Op deze dag een overheid wijs en beraden,
En dat zij voorspoedig beklijve meer dan zij placht,
Tot loon omdat zij medelijdend aanzag
De verstrooide vreemdeling, mistroostig beladen,
En hem gelijk een voedster vol genade
250[regelnummer]
Als haar eigen kind nam in haar schoot zoet.
God zij de lof voor alle weldaden.
Het is vrolijk troost te vinden als het nood doet.
Een Is Nodig
|
|