Gy Thor, Odins zoon, bid Alfadur, opdat hy u nooit gebiede de donders op onze hutten te rigten, en ons te verdelgen!
Gy, heerlyke zon! wier stralen van vuer uwe almagt betuigen, bid Alfadur, opdat hy ons genadig zy!
Gy allen, Godheden! bidt Alfadur, opdat wy na onzen dood, het geluk zouden hebben, met u in Walhalla de de onsterfelykheid te genieten, en oud bier te mogen drinken uit de schedels onzer verslagene vyanden!
Dit gebed uitgesproken zynde, dat door allen in stichtige ingetogenheid stil herhaeld werd, nam de Druïd, Clodwig en Ludwina by de hand en sprak:
- In naem van Alfadur, in naem van al de goden uit Walhalla, vereenig ik Clodwig aen Ludwina, en Ludwina aen Clodwig.
Dan nam hy den schild met de frameën en het zwaerd, dat twee meisjes hem aenboden, vatte het paerd, waermede een jongeling hem naderde by de manen, en sprak tot Clodwig:
- Man, zie hier den bruidschat uwer vrouw, niemand kan beter dan gy een ros temmen; rigt dit dier af, opdat het u tot nut verstrekke; zie hier uwen schild, dat hy u bevryde, tegen de schichten onzer vyanden; zie hier uwe frameën en uw zwaerd, hoe meer vyanden zy zullen treffen, hoe grooter geluk u in Walhalla toeft.
Dan wendde hy zich tot Ludwina, en sprak op de ossen wyzende:
- Vrouw, zie daer den bruidschat uws mans, voed deze ossen, opdat hun vleesch u beide tot voedsel diene, en wees uw man getrouw; dat kuischheid uw lichaem rein houde, en overspel u nooit besmette, want dan zou uw echtgenoot het regt hebben uwe haren af te snyden, en u gansch ontbloot, met slagen zyne woonst uit te dryven, en uwe ziel