| |
| |
| |
Hoofdstuk VI.
Koning Alexander.
De jonge koning begreep dat een zware taak hem wachtte, maar hij was vastbesloten die zo goed mogelijk te vervullen. Aan zijn leven van lezen en studeren was een einde gekomen. Spionnen uit de omliggende landen, reizende kooplieden en handelaars hadden het bericht van de dood van Philippus wijd en zijd verbreid. De roofzuchtige stammen in de bergen, die door de Macedoniërs onderworpen waren, verklaarden zich onafhankelijk. Ze overvielen de bewoners van de laagvlakten, staken hun huizen in brand, roofden hun kudden en voerden hun vrouwen mee als slavinnen. Ook de barbaarse Kelten uit de Donauvlakten en de Skythen uit de verre Russische steppen maakten zich op om Macedonië te overvallen.
Alexander begreep, dat hij moest zorgen, dat zijn volk vredig en in veiligheid binnen de grenzen van zijn eigen land kon leven. En met een paar legerafdelingen trok hij allereerst tegen de opstandige bergbewoners op. Aan het hoofd van die afdelingen marcheerde hij door diepe, begroeide valleien. Verspieders van de rebellen, die zich verscholen hadden, sloegen de bewegingen van het leger nauwkeurig gade. Uit kloven, spleten en bosjes werden de soldaten met pijlen beschoten, zonder dat ze zich konden verweren tegen hun vijanden, die genadeloos waren en onbeschaafd als wilde dieren.
Pas toen ze een langgerekte bergpas naderden berichtten Alexanders eigen verspieders, dat de hoofdmacht van de vijand zich daar tegen de hellingen verschanst had achter een rij karren. Het was duidelijk, dat ze van plan waren die karren naar beneden te laten rollen, zodra de Macedonische soldaten zich in de bergpas bevonden. Er was geen mogelijkheid om een rondtrekkende beweging te maken en de tegenstanders in
| |
| |
de rug aan te vallen. En wie de kale berghelling beklom zou meedogenloos door de woestelingen achter hun karren neergeschoten worden.
Alexander wist, dat dit een belangrijk ogenblik was. Zijn officieren en soldaten verwachtten van hem een bevel. En hij mocht niet aarzelen, want elke aarzeling zou uitgelegd worden als vrees of onzekerheid. Nu moest hij tonen, dat hij het vertrouwen van het leger waard was en het kon aanvoeren om het naar de overwinning te leiden. Hij had zelfs geen tijd om te overleggen of de raad in te winnen van bekwame generaals met een jarenlange ervaring in de strijd. Hij was bang, maar mocht het niet laten merken. Hij moest zich beheersen. En daarin slaagde hij tenminste. Rustig, alsof hij heel zeker van zichzelf was, kwam het bevel:
‘Oprukken! De ruiterij blijft aan de ingang van de pas achter en valt de vijand pas aan, als die uit zijn verschansing tevoorschijn moet komen. Het voetvolk gaat voorop. Zodra de karren naar beneden rollen, zoekt iedereen zo goed mogelijk dekking.
| |
| |
Wie geen dekking kan vinden, gaat voorover liggen en houdt zijn schild over zijn hoofd en zijn rug!’
Geen officier maakte aanmerkingen. Geen soldaat toonde enige angst of aarzeling. Iedereen scheen erop te vertrouwen, dat wat de koning beslist had het beste was.
Korte bevelen klonken. De ruiterij schaarde zich in slagorde. Het voetvolk marcheerde voort. De opstandelingen wachtten tot het hele regiment in de bergpas was. Maar toen brak dan ook een leven los als een oordeel. Hossend, stotend, rommelend en krakend rolden tientallen logge, tweewielige karren hoog van de berghelling af. Langzaam zetten ze zich in beweging, maar steeds sneller en sneller kwamen ze naar beneden. Een enkele botste tegen een rotsblok, zodat een wiel brak en de kar op z'n kant bleef liggen. Een andere botste er tegenop, werd in de vaart gestuit en kantelde eveneens. Maar de overige rolden voort als een lawine, die stenen meesleepte en stof deed opwaaien. Alexanders soldaten zochten dekking of gingen voorover liggen. Van sommigen werden armen en benen gebroken. Anderen werden zo zwaar gekwetst, dat ze stierven. De koning zelf, die in de voorste rijen lag, was half verdoofd door het rumoer en stikte bijna in het stof, maar zodra de laatste kar de helling af gehotst was, sprong hij overeind en gaf hij het sein tot de aanval. Zijn ruiters stormden de helling op. De opstandelingen vluchtten, maar de meesten werden achterhaald door de pijlen van de Macedonische boogschutters. Nog eer de zon op het hoogst stond, was de strijd beslist. Alexander had zijn eerste overwinning op de vijanden behaald en trok meteen verder. Hij leerde snelle beslissingen te nemen. Hij stak rivieren over en waadde door moerassen. Zijn troepen verspreidden schrik en ontsteltenis, waar ze zich vertoonden. Was zijn vader reeds een geducht veldheer geweest, zelf boezemde Alexander nog meer ontzag in. Uit elke stad, die op zijn weg lag, kwamen Keltische hoofdmannen met ruige baarden en leren broeken aan hem gouden schalen met juwelen brengen ten teken, dat ze zich aan hem onderwierpen.
En toen het zegevierende leger eindelijk in Pella terugkeerde, wist het Macedonische volk, dat het van de opstandelingen in het noorden geen gevaar meer had te duchten.
| |
| |
Koning Philippus was altijd bezorgd geweest voor het welzijn van zijn soldaten en ook veldheer Parmenion vermeed elke strijd, die aan te veel van zijn manschappen het leven zou kunnen kosten. Daarom raadpleegde Alexander de oude krijgsman zoveel mogelijk.
Soms leek de jonge koning roekeloos. Maar hij had geleerd, dat het veiliger was snel op te rukken dan te talmen en zich aan aanvallen uit een hinderlaag bloot te stellen.
Toen hij eens met zijn regiment voetvolk in een bergpas was, werd hij van alle zijden door vijandelijke horden ingesloten. De vijanden hadden zich verschanst en wachtten nog met de aanval tot ze zoveel mogelijk versterkingen hadden laten aanrukken. En waarschijnlijk zou Alexander een nederlaag hebben geleden, als Parmenion zich niet met zijn ruiterij door de gelederen van de tegenstanders heen geslagen had en hem te hulp was gekomen. Ook deze gebeurtenis versterkte weer het vertrouwen, dat de soldaten in hun koning stelden.
‘Zelfs wanneer het lijkt, alsof we op genade of ongenade aan de vijand zijn overgeleverd, komt er op het laatste ogenblik nog redding,’ zeiden ze. ‘De goden zelf beschermen onze koning.’
Tijdens de veldtocht van Alexander tegen de opstandelingen in het noorden en de Kelten in het Donaugebied, hadden de Griekse steden de overeenkomst met de Macedoniërs verbroken. Demostenes, Philippus' oude verbitterde vijand, was weer aan het bewind gekomen. Boodschappers berichtten Alexander, dat in Athene een grote troepenmacht op de been werd gebracht om tegen hem op te rukken. En in Thebe, waar nog altijd een Macedonisch garnizoen onder bevel van generaal Philotas lag, was een opstand uitgebroken. Het garnizoen had zich in de binnenstad teruggetrokken en werd daar door de Grieken belegerd.
Alexander en Parmenio rukten in verspreidde groepen door de bergen op, er zorgvuldig voor wakend, dat ze door geen verspieders werden ontdekt. En na een mars van bijna zeshonderd kilometer kwamen ze voor de stad, waar Parmenio zijn troepen een legerplaats buiten de muren van een kerkhof liet
| |
| |
opslaan. Het was niet zijn bedoeling de stad dadelijk aan te vallen. Eerst wilde hij zijn uitgeputte soldaten een paar dagen rust geven en intussen stuurde hij onderhandelaars naar het stadsbestuur om onvoorwaardelijke overgave te eisen. Honend wezen de Thebanen die eis af.
‘De beurt is nu aan ons om eisen te stellen,’ zeiden ze hooghartig.
Zwijgend reed Alexander op Bucephalus rond de stad. Hij bekeek de hoge palissaden op de sterke, aarden wal en de daken van de tempels, die daarachter verrezen.
‘Hoe komen we hier ooit in?’ vroeg hij onwillekeurig aan Perdikkas.
De generaal, die al een brigade onder zijn commando had, toen Alexander nog bij Aristoteles in Mieza studeerde, antwoordde:
‘Op de manier, die ons het best lijkt!’ Hij was van mening, dat het voldoende zou zijn, wanneer hij op een enkel punt een bres in de palissaden kon hakken. Maar Alexander betwijfelde dat. Voor de koning betekende deze machtige stad met de fraaie gebouwen en prachtige monumenten heel wat meer dan alleen maar een vesting, die hij tot elke prijs moest veroveren. Hij wilde er zo weinig mogelijk soldaten aan opofferen en ook het leven van de bewoners sparen.
Een poosje later, toen hijzelf in hevige schermutselingen was gewikkeld met afdelingen van de voorposten, kreeg hij bericht, dat Perdikkas erin geslaagd was bij een onverhoedse aanval een bres te slaan. Dadelijk stuurde de koning een compagnie Kretenser boogschutters om de brigade van de generaal te ondersteunen en ook hijzelf begaf zich zo spoedig mogelijk naar de bres. Toen hij er aankwam waren de troepen van Perdikkas al diep in de stad doorgedrongen en op weg naar de tempelhof. Maar in de nauwe stegen en straten stuitten ze op verwoedde tegenstand.
Generaal Parmenio drong erop aan, dat Alexander al zijn voetvolk zou laten oprukken, maar de koning aarzelde. Hij wist, welke gevaren zijn manschappen bedreigden en vreesde, dat ze in de rug zouden worden aangevallen. Terwijl hij nog wachtte, werd Perdikkas zwaar gewond uit de stad gedragen
| |
| |
en een boodschapper berichtte, dat de commandant van de compagnie Kretensers en tachtig van zijn manschappen gesneuveld waren. Het liefst zou de koning hebben getracht nog meer bressen in de vestingwallen te slaan om van verschillende kanten de stad binnen te kunnen rukken, maar hij begreep, dat hij de aanval niet langer kon uitstellen. De Macedoniërs, die bijna de tempelhof bereikt hadden, werden onder zware verliezen teruggedreven; de Thebanen volgden hen op de hielen en richtten een ware slachting aan. Onverwijld beval Alexander zijn speerdragers zich in slagorde te scharen. De vluchtende Macedoniërs weken naar de flank. De Thebanen, die hen achtervolgden stonden plotseling tegenover een ondoordringbare haag van lansen. De eerste slachtoffers vielen reeds. Er ontstond verwarring. En op dat ogenblik gaf de koning bevel, op te rukken. In dicht opeengesloten gelederen drongen de speerwerpers voorwaarts, als een wals, die alles verpletterde, wat haar in de weg kwam. Door de bres in de vestingwal trokken ze de straten in, waar ze zich verspreidden. Zwaardvechters volgden. In elk steegje, elk straatje en zelfs in elk huis werd verbitterd gevochten. Het Macedonische garnizoen, dat in Thebe lag en in een van de wijken van de binnenstad belegerd werd, deed een uitvalspoging en slaagde erin zich met de oprukkende regimenten te verenigen. De Thebaanse soldaten werden in hun bewegingen gehinderd door de vrouwen en kinderen, die in verbijstering voor de vijand op de vlucht waren gegaan en een goed heenkomen zochten. De wallen van de stad werden niet langer bewaakt. Van alle kanten stroomden de Macedonische troepen naar binnen. En die avond, toen de zon ondergegaan was, de duisternis viel en de sterren flonkerden, brandde de stad Thebe aan alle hoeken. De volgende dag waren de Macedoniërs heer en meester en moesten er vierduizend gesneuvelden begraven worden......
In een hof zat de koning met zijn regimentscommandanten, die rapporten over het verloop van de strijd uitbrachten. Soldaten bewaakten de gevangenen of zochten onder de puinhopen van verbrande huizen en gebouwen naar geld en kostbaarheden. Waar twee dagen geleden nog een prachtige stad
| |
| |
stond, waren nu slechts verbrande of verwoeste rokende puinhopen, waarin de laatste bewoners zich teruggetrokken hadden.
De officieren prezen Alexander, omdat hij op het juiste ogenblik het voetvolk in de strijd geworpen had en tot de aanval overgegaan was. Maar de koning zelf zat in gedachten verzonken. Weer was hij niet met zichzelf eens, wat hij moest doen. De meesten van zijn generaals raadden hem aan de huizen, tuinen en parken, die nog niet geheel verwoest waren, met de grond gelijk te maken en de laatste bewoners, die nog leefden te doden of in gijzeling weg te voeren. Dat zou een voorbeeld zijn voor de andere Griekse steden, meenden ze, die zich dan wel geheel aan Alexander zouden onderwerpen. Het viel de koning echter niet gemakkelijk hiertoe het bevel te geven. Maar eindelijk stemde hij toch toe.
Onder de gevangenen, die in de hof bewaakt werden, merkte de koning een goed geklede jonge vrouw op, die twee kinderen aan de hand hield. Ze scheen onbevreesd, al wist ze, dat ze elk ogenblik kon worden gedood. Toen hij naar haar liet vragen, hoorde Alexander, dat ze beschuldigd was van moord op een Macedonisch officier. En ze gaf dit toe ook, maar beschuldigde de officier ervan, dat hij haar woning binnengedrongen was en geweld gepleegd had. Hij had haar gevraagd, waar haar kostbaarheden verborgen waren.
‘In de tuin,’ had ze gezegd. En toen hij haar dwong om hem de plaats aan te wijzen, bracht ze hem naar een put. Hij boog zich eroverheen en onverhoeds gaf ze hem een duw, zodat hij voorover tuimelde. Daarna wierp ze zware stenen op hem en eer andere officieren of soldaten te hulp konden snellen, was hij al dood.
‘Wie ben je?’ vroeg de koning de jonge vrouw, die hij voor zich liet voeren.
‘De zuster van Theagenes, die in Charonea al tegen u gestreden heeft en voor de vrijheid van Griekenland zijn leven heeft gelaten,’ was het fiere antwoord.
Daarop wachtte ze, tot de koning het doodvonnis over haar zou uitspreken. Maar Alexander zweeg, keek haar een ogenblik aan en beval toen:
| |
| |
‘Laat haar vrij! En geef haar een geleide mee, zodat ze veilig met haar kinderen door onze linies komt!’
Toen gaf hij bevel de stad geheel te verwoesten, behalve de tempel en de huizen van de inwoners, die zich aan de zijde van zijn vader, koning Philippus hadden geschaard en ook na de dood van Philippus nog trouw gebleven waren aan de Macedoniërs. De overlevenden moesten als slaven verkocht worden.
De tijding van de ondergang van Thebe verbreidde zich door het gehele land en al de overige Griekse steden. In Athene predikte Demosthenes de opstand, maar het volk luisterde niet meer naar hem. Het gaf zich on voorwaardelijk over en erkende Alexander als kapitein-generaal, die hun legers zou aanvoeren in de strijd tegen de Perzen. Koning Alexander maakte met zijn garde een zegetocht naar Corinthe, waar hij feestelijk werd binnengehaald.
Toen hij eens de heuvel op klom naar de tempel, kwam hij voorbij een schamel gekleed man, die op een beschut plaatsje lag te slapen. De metgezellen van de koning vertelden hem, dat het Diogenes, de wijsgeer, was. Alexander ging naar hem toe en keek op de door zon en wind gebruinde man neer. Omdat Diogenes zich onrustig bewoog, vroeg de koning hem of hij iets voor hem kon doen.
‘Ja,’ antwoordde de wijsgeer terwijl hij de vorst onbewogen aankeek. ‘Ga een beetje opzij, want ik lig nu net in uw schaduw.’
Allen lachten, maar Alexander zweeg en vervolgde zijn weg. Maar nooit zou hij de ontmoeting vergeten met de man, die niets anders verlangde dan een beetje zonnewarmte. Ook vergat hij nooit, dat hij Thebe had laten verwoesten.
Hij had bereikt, wat hij wilde. Hij was de grote aanvoerder van de legers van de Griekse steden. Maar het was door geweld, dat hij dit bereikt had en menigeen keurde het daarom af. Ook zijn leermeester, Aristoteles.
|
|