tegen te houden, want hij droeg de uniform van officier van de koninklijke garde. Opeens verstomde het gejuich. De toeschouwers, die achteraan stonden, drongen naar voren. Kreten van afschuw stegen op. Voor de ingang van de schouwburg ontstond een gedrang, waarbij men elkaar onder de voet liep.
Handen werden uitgestoken om de jongeman tegen te houden, maar hij wist te ontwijken. En nog eer koning Philippus zich kon omkeren om te zien, wat er achter hem gebeurde, had de officier hem een vlijmscherpe Keltische dolk in de rug geboord.
In het tumult wist de moordenaar eerst nog te ontkomen. Hij vluchtte uit de schouwburghof naar een straat, waar een haveloos geklede man hem opwachtte met een paard aan de teugel. De jongeman besteeg het, drukte zijn hielen in de flanken van het onrustig steigerende dier en galoppeerde in volle ren weg. Hij werd echter op de voet gevolgd door twee van Philippus' hoofdofficieren, Perdikkas en Leonatos. Door straten, over pleinen en door parken jaagden ze hem na. Maar pas buiten de stad, in een bos van kreupelhout, waar een riem van zijn sandaal verward raakte in een doornige tak, haalden ze hem in. Hij werd achterover van zijn paard gesleurd, dat in dolle galop verder rende. En nog eer hij, half verdoofd, overeind kon krabbelen, had Perdikkas hem met een speerstoot geveld. De beide officieren lieten het lichaam van de moordenaar achter en keerden terug naar de stad, waar ze hoorden, dat hun koning reeds aan de bekomen verwonding was gestorven. En toen herinnerde menigeen zich de voorspelling van de Griekse priesteres vóór de strijd bij Charonea:
‘De adelaar, die zich hoog boven de toppen van het gebergte verheft,
Zal de overwonnene zien wenen om de dood van de overwinnaar.’
Want ook onder de afgezanten van de Grieken, die pas nog in de strijd tegen de Macedonische koning de nederlaag hadden geleden, werd gerouwd over de dood van Philippus.
Onder de Macedoniërs veroorzaakte de dood van hun vorst grote verwarring. In de hoofdstad Pella kwamen de aanzien-