| |
| |
| |
Hoofdstuk III.
De prins-regent.
Het Macedonische leger marcheerde onder bevel van koning Philippus langs de kust naar Byzantium. De koning hoopte die machtige stad nog voor de winter te kunnen innemen om dan bij het aanbreken van het volgend voorjaar de Dardanellen over te steken en Klein-Azië binnen te trekken.
Voorop reed een afdeling ruiters in glinsterende wapenrusting en met wapperende mantels. Dan volgden de katapulten, zware machines, waarmee zes pijlen van zes voet lengte tegelijk konden worden afgeschoten. Daarna de wagens met proviand. En eindelijk in gesloten gelederen de boogschutters en zwaardvechters.
Het stof stoof op onder hun voeten. De zon brandde en alleen in de avond bracht de zeewind een beetje koelte. Maar onvermoeid trokken de afdelingen voort, een eindeloze stroom van krijgslustige jonge mannen. Er waren Macedoniërs en uitheemse huurlingen, Grieken, enkele Arabieren uit het verre land aan de rand van de woestijn en norse, dreigend uitziende bewoners van de dalen langs de Donau. Waar de weg zich over de rotsen slingerde, moesten de katapulten uit elkaar genomen, de wagens afgeladen worden en droeg het voetvolk zware lasten langs smalle slingerende paadjes.
De koning zelf scheen overal tegelijk te zijn. Het ene ogenblik liep hij te lachen en te schertsen met de zwaardvechters in de achterhoede. Even later hielp hij eigenhandig mee een lastwagen, waarvan een wiel in een spleet vastgelopen was, weer op gang te krijgen. Met zijn schorre, rauwe stem deelde hij bevelen uit. Hij schold en raasde wanneer er ergens iets haperde. Hij wreef zich vergenoegd in de handen, als hij zich met zijn officieren over de landkaart boog en vaststelde, dat het leger sneller vorderde, dan hij had verwacht. Nog eer de trompetters 's morgens, voordat de zon boven de horizon kwam,
| |
| |
het sein gaven om op te breken, stond hij al in volle wapenrusting buiten zijn tent. Als de manschappen 's avonds rond de hoog oplaaiende kampvuren zaten te drinken en te lachen, te spelen of te zingen, bleef de koning tot het laatste toe in hun midden. Moest er een nederzetting worden beslopen en overvallen, dan ging hij zelf vooraan. Bij gevechten van man tegen man was hij altijd in het heetst van de strijd. Tijdens een van zijn eerste veldtochten had hij een oog verloren, maar dat deerde hem niet; hij scheen met zijn ene oog meer te zien dan anderen met twee. En sinds hij eens in een verwoed gevecht aan zijn been gewond was geweest, hinkte hij. Toch sprong hij nog over de breedste kloven, beklom hij de steilste rotswanden en bleef hij bij de langste dagmarsen niet achter.
Zijn soldaten mopperden soms, als hij verbood een dorp te plunderen, maar ze gehoorzaamden hem onvoorwaardelijk. Want ze wisten, dat hij een bekwaam bevelhebber was, die zijn eigen leven zou wagen om dat van een eenvoudig voetknecht te redden.
Hij wachtte ook niet tot zijn soldaten na dagenlange vermoeiende dagmarsen geheel uitgeput waren, maar liet tijdig halt houden en een kamp opslaan aan het strand. Dan werden de paarden geroskamd. Het tuig werd schoongemaakt en opgepoetst. De wapens werden nagekeken en de soldaten kregen een paar dagen rust. Ze zwommen in zee, hielden worstelwedstrijden, gingen discuswerpen of lagen in de schaduw van hun tenten in het warme zand. Zolang er rust gehouden werd, kregen ze behalve hun gewone, karige rantsoenen ook brood van fijn gemalen wit meel, waarbij zoete wijn geschonken werd.
Achilles, de Griekse held, die Alexander het meest vereerde, had op een glanzend paard, met een kostbare mantel over zijn schitterend borstkuras aan het hoofd van zijn legerscharen gereden. Maar als de prins zelf verwacht had ook op Bucephalus aan de spits van zijn troep te kunnen rijden, werd hij wel teleurgesteld.
Koning Philippus was van mening, dat wie een goed bevelhebber wilde worden eerst moest leren een flink soldaat te zijn. Hij wist bovendien, dat zijn volk niet van zijn vrouw, koningin
| |
| |
Olympia, hield en ook Alexander, de zoon van zijn vrouw, wantrouwde. Daarom wilde hij, dat zijn soldaten de jongen, die later hun aanvoerder moest worden, van nabij leerden kennen. En hij liet hem als eenvoudig voetknecht in volle wapenrusting mee marcheren.
Alexander zag er nog steeds een beetje meisjesachtig uit met zijn knap, blozend gezicht en zijn fraaie, golvende haren. Maar hij was sterk en bleek wel bestand tegen de vermoeienissen van de tocht. Door schampere opmerkingen van officieren en soldaten liet hij zich niet uit het veld slaan. En hij trok het zich niet aan, als iemand in zijn bijzijn z'n vader de Kreupele Bok of de Vos met het Ene Oog noemde, want hij wist, dat het niet hatelijk bedoeld was. Als de voetknechten mopperden over de karige rantsoenen, die tijdens de dagmarsen uitgedeeld werden, mopperde Alexander ook. Als er zware lasten te dragen waren, bleef hij niet achter. Als er wedstrijden gehouden werden, deed hij mee. 's Avonds zat hij aan het kampvuur tussen de soldaten en officieren in te luisteren naar hun verhalen. Het liefst zat hij tussen de vreemde huurlingen, die vertelden, hoe de mensen leefden in de landen, waar zij vandaan kwamen en die hem de taal van deze landen leerden.
Op een avond was er voor Alexanders afdeling een kamp opgeslagen op het strand aan de voet van de rotsen. Heel ver, aan de overkant van de Dardanellen doemden de bergen van Troje als wolken boven de horizon op. In het oosten ging de zon onder en was de lucht rood gekleurd. Een zacht briesje deed het water deinen. De branding bruiste tegen de kust. De soldaten hadden de tenten opgeslagen en kampvuren aangestoken. Ze hadden gezwommen in het zilte water en nadat de rantsoenen uitgedeeld waren, zaten sommigen nog in groepjes te eten. Anderen drentelden wat rond, stonden bij elkaar of haalden hun dobbelstenen en begonnen te spelen. Enkelen klommen langs de steile rotspaden naar boven en zaten daar uit te kijken tot de duisternis viel. Toen schoven ze allen dicht bij elkaar rond de vuren, waarvan de vlammen hoog oplaaiden. De wachtposten waren uitgezet. Het werd rustig in de legerplaats, waar alleen nog het geroezemoes van stemmen boven het bruisen van de branding uit klonk.
| |
| |
Toen Alexander, die met een paar voetknechten uitgestuurd was om langs het strand hout voor de vuren bijeen te zoeken, terugkeerde was het al laat geworden. Sterren fonkelden in de klare lucht. De meeste soldaten waren al gaan slapen. De prins zelf aarzelde nog. Hij was moe na de zware dagmars, maar eer hij ook zijn tent opzocht liep hij toch nog even het kamp door. Bij een groepje zwaardvechters, die zaten te dobbelen bleef hij een ogenblik staan kijken. Maar toen een van hen hem uitnodigde om mee te spelen, schudde hij glimlachend het hoofd. En in het duister liep hij verder. Hij kwam juist uit de schaduw van een tent voorbij een paar officieren, die rond een vuur zaten, toen hij één van hen met luide stem hoorde zeggen:
‘Wat? Die melkmuil! Ik wed om alles, wat je wilt, dat hij nooit bevelhebber wordt!’
Alexander herkende de spreker, die met de rug naar hem toe zat. Het was Hephaestion, de zoon van een verarmd koopman uit Athene. Als huurling had hij dienst genomen in het Macedonische leger. In verschillende veldslagen had hij zich door zijn moedig gedrag onderscheiden. Onder zijn kameraden was hij geliefd om zijn opgeruimde aard en de koning zelf had hem bevorderd tot officier van zijn lijfwacht.
De andere officieren, die Alexander zagen aankomen, zwegen. Eén van hen keek, schamper glimlachend, naar de prins. Maar Hephaestion, die niet wist, wie er achter hem stond, ging voort:
‘Ik zeg je, dat de Manke Bok zelf niets van de jongen moet hebben. En welk officier zou ook willen dienen onder de zoon van een tovenares? Een melkmuil is het, die zich aan het hof in Pella al, net als zijn moeder, met de zwarte kunst heeft beziggehouden!’
Alexander voelde, dat het bloed naar zijn hoofd steeg. Voor zich zag hij de rug van de officier en de gezichten van de anderen, die door de gloed van het smeulende vuur rossig verlicht werden. Gezichten met ogen, die glinsterden van leedvermaak.
Evenals zijn vader wist hij, dat zijn moeder door het Macedonische volk gehaat werd. Maar nooit had iemand daar op gezinspeeld, waar hij zelf bij was. Hij balde zijn vuisten en stond op het punt Hephaestion ter verantwoording te roepen,
| |
| |
toen hij werd afgeleid door snelle voetstappen en het geroes van stemmen.
‘De prins? Waar is de prins?’ hoorde hij vragen. ‘De koning is gewond en wil, dat de prins bij hem komt!’
‘Ja, hier! Hier ben ik!’ riep Alexander verschrikt uit, terwijl hij zich half omkeerde.
Meteen sprongen ook de officieren, die rond het kampvuur gezeten hadden, overeind. Hephaestion keek Alexander aan en riep:
‘Wel verdraaid! Dat jij nu net moest horen, wat ik zei! Maar ik ben geen lafaard en zal het graag in je gezicht herhalen! Een melkmuil noemt men je en de zoon van een tovenares!’
| |
| |
Toen trok hij zijn zwaard en hij stak het de prins toe. ‘Nu kan ik je alleen nog verzoeken, niet naar de koning te gaan en je over mij te beklagen. Ik weet, dat ik je beledigd heb en vraag als enige gunst nog slechts, dat je me met mijn eigen wapen zult doden.’
Alexanders woede luwde meteen. Hij keek de overmoedige officier recht in de ogen. Een melkmuil had die hem genoemd. En zijn moeder schold hij voor tovenares uit. Daarvoor had hij de dood verdiend. Als hij deemoedig om vergiffenis had gesmeekt zou de prins niet geaarzeld hebben maar hem zijn zwaard hebben afgenomen. Hij had hem door de wacht gevangen laten nemen en bij het aanbreken van de nieuwe dag zou de koning hem als een trouweloze hebben laten vonnissen. Maar nu hij met trots opgeheven hoofd en fonkelende ogen zijn straf wilde ondergaan, vergaf Alexander hem. Achteloos raakte hij even het gevest van het zwaard aan. Toen zei hij:
‘Ik wil niet, dat er bloed zal vloeien, omdat jij je iets hebt laten ontvallen, dat je niet zou hebben gezegd, als je me beter kende.’
In de late namiddag was de voorhoede van het Macedonische leger door een troep bergbewoners uit een hinderlaag overvallen. Zware stenen rolden van de rotshelling en uit kloven en spleten werd op de soldaten geschoten. Maar de onverwachte aanval stichtte geen verwarring. Koning Philippus gunde zijn manschappen zelfs geen tijd om dekking te zoeken, maar ging meteen tot de aanval over. En de schermutseling duurde slechts kort. De aanvallers werden uit hun schuilhoeken opgejaagd en zochten hun heil in de vlucht. De Macedoniërs achtervolgden hen echter en namen ieder, die niet door hun pijlen gedood werd, gevangen. De koning zelf kon echter niet aan de achtervolging deel nemen. Hij was door een zwaar rotsblok aan zijn heup gewond en toen Alexander 's avonds bij hem in zijn tent kwam, stond zijn gezicht grimmig vertrokken van pijn. Hij beklaagde zich echter niet. Hij wilde ook niet, dat de geneesheren zich nog langer met hem bezig hielden, maar mopperde en schold, dat de opmars van zijn leger nu misschien
| |
| |
maandenlang vertraagd werd. Hij wilde er niet van horen, op een draagbaar naar Pella te worden gebracht.
‘Als ik de hoofdstad binnen kom, wil ik aan het hoofd van mijn troepen marcheren en niet als een zieke op een draagbaar in de achterhoede meegedragen worden. De vrouwen zouden om me lachen. Kinderen zouden me bespotten! Ik blijf in het leger tot ik hersteld ben. Maar dat kan nog maanden duren,’ bromde hij verbolgen. ‘Zeg eens, mijn zoon, is het waar, dat jij naar Pella zou willen gaan om daar tijdens mijn afwezigheid en in mijn naam het volk te regeren?’
Parmenio, de chef van de staf, en Antipater, de raadsman van de koning, bevonden zich in Philippus' tent. Beiden luisterden zwijgend. En opeens begreep Alexander, dat zijn vader hem bij zich had laten komen, omdat hij een belangrijk besluit wilde nemen.
‘Ik naar Pella gaan om in uw naam het volk te regeren?’ vroeg hij, terwijl hij de gewonde bezorgd aankeek. Nee, daartoe voelde hij zich nog niet in staat. En hij zei, dat hij liever terug wilde naar Mieza om zich daar door Aristoteles te laten onderwijzen.
‘Toch wordt er in het leger over gesproken,’ zei de koning. ‘En zelfs de eenvoudigste soldaten schijnen het te verwachten. De mannen houden van je, weet je dat? Ze schijnen vertrouwen in je te stellen. Maar er zal veel van je geëist worden om dat vertrouwen niet te beschamen!’
‘Ik weet het,’ stemde de jonge prins toe.
De beide hoge officieren keken hem scherp aan. Parmenio scheen te kennen te geven, dat hij niet zo'n bijzonder hoge dunk had van de prins. Antipater deelde echter het vertrouwen, dat de soldaten in hem stelden.
‘Het land is al te lang zonder koning geweest,’ vervolgde Philippus, terwijl hij met een van pijn vertrokken gezicht zijn gewonde been een beetje verlegde. ‘Daarom moet iemand mijn taak overnemen, mijn zoon.’ Hij lachte grimmig. ‘Ik meen het! Het heeft geen zin, dat je nog weer naar Mieza gaat. Ga naar de hoofdstad en neem daar mijn plaats in.’
Hij wendde zich tot de beide officieren.
| |
| |
‘De jongen is zeventien jaar en oud genoeg om als prinsregent het volk te regeren.’
Parmenio haalde de schouders op. Antipater knikte instemmend. Alexander verheugde zich omdat niet alleen de koning maar ook zijn soldaten vertrouwen in hem stelden.
‘En wat verwacht u van me? Wat kan ik in Pella doen en welke volmachten krijg ik?’ vroeg hij.
‘Welke volmachten?’ Met een ongeduldig gebaar trok de koning een zware gouden zegelring van zijn vinger. ‘Hier! Onbeperkte volmacht heb je! Je kunt in mijn naam overeenkomsten afsluiten, maar wees voorzichtig met beloften, die je doet. Bedenk, dat elke belofte gehouden moet worden. En ontdek zelf, wat je verder kunt doen. Ik heb Aristoteles vorstelijk betaald om jou te onderrichten. Vraag hem ook om raad, als je die nodig hebt. Neem Antipater mee als je militaire raadsman. Beiden zullen trouwe vrienden voor je zijn. En kies een lijfwacht onder bevel van één van mijn eigen officieren. Ga nu, mijn zoon!’
Alexander borg de zegelring in zijn gordel en volgde Antipater, die hem wenkte om mee te gaan. Die nacht maakte hij toebereidselen voor zijn vertrek. Hij nam afscheid van de soldaten en het ging hem werkelijk aan zijn hart, dat hij hen verlaten moest. Toen hij op het punt stond om weg te gaan dacht hij opeens aan Hephaestion. Hij liet de jonge, roekeloze officier bij zich roepen en benoemde hem tot commandant van zijn lijfgarde. Bij het aanbreken van de dag marcheerde hij naast Hephaestion aan de spits van de troep naar Macedonië terug.
Alexander was groot voor zijn leeftijd, maar Hephaestion stak toch nog met hoofd en schouders boven hem uit. Die jonge officier was zo sterk, dat hij in geen enkele worstelwedstrijd het onderspit behoefde te delven. Hij lachte altijd, hield van lekker eten en drinken en maakte zich nooit zorgen over de toekomst. Gedurende de hele tocht week hij niet van Alexanders zijde en de prins wist, dat hij in Hephaestion een vriend had gevonden, op wie hij altijd zou kunnen rekenen.
In Pella werd de prins-regent feestelijk binnengehaald. Het liefst zou hij allereerst naar Mieza zijn gegaan om Aristoteles
| |
| |
op te zoeken en zich weer in zijn boeken te verdiepen. Maar koningin Olympia drong erop aan, dat hij een leger zou uitrusten om opstandige stammen uit de bergen, die herhaaldelijk de grenzen van Macedonië overschreden hadden, te tuchtigen.
‘Want het volk wil je zien als krijgsman en niet als een geleerde, die altijd over zijn boeken gebogen zit,’ zei ze. En omdat ook Antipater hem aanraadde aan het hoofd van een legermacht de bergbewoners te tuchtigen, stemde hij toe.
Op de dag, dat ze uitrukten, waren alle winkels in Pella gesloten. Vlaggen wapperden. De muziek schetterde. Drommen volk stonden er langs de straten om de prins-regent toe te juichen.
Antipater marcheerde voorop aan het hoofd van een afdeling voetvolk. Alexander reed blootshoofds op Bucephalus naast het lichte, tweewielige rijtuigje, waarin koningin Olympia zat, die hem tot buiten de stad wilde begeleiden. Maar toen ze eenmaal de vrolijk versierde straten en de juichende mensenmenigte achter zich gelaten hadden, werd Alexander beslopen door zijn oude vijand, de angst. Hij reed in het midden van de troep langs de hellende rotsachtige wegen tegen de heuvels op. Hephaestion die de hele expeditie beschouwde als een vrolijke jachtpartij, reed langs de afdelingen en maakte overal kwinkslagen en grappen. Antipater voerde het bevel. De vijanden trokken zich echter reeds terug in de bergen voordat Alexanders leger hen kon aanvallen. Ze brachten hun kudden in veiligheid en verlieten zelfs hun hoofdstad, zodat de prinsregent die zonder slag of stoot kon innemen.
Alexander liet een bezetting achter in het stadje en trok zelf weer met zijn leger terug naar Pella, waar hij door de bevolking met gejubel werd binnengehaald.
|
|