niet. Ik dank u voor de belangstelling, die gij ons betuigt en voor de eer, die gij ons aandoet.
Mijnheer de Gouverneur schijnt op die eer- en dankbetuiging weinig te letten en vervolgt:
- Ik ben overtuigd, dat liet Hooger Bestuur uw nooit volprezen gedrag naar waarde zal weten te beloonen.
- Beloonen? zegt Jef, met zekere verwondering. Beloonen? mijnheer de Gouverneur. Ik heb slechts mijnen plicht gedaan.
- Meer dan uwen plicht.... Toen anderen zich met schrik terugtrokken, hebt gij uw leven gewaagd om dat uwer medemenschen te redden.
- Waarlijk, mijnheer de Gouverneur, gij beoordeelt mij al te vleiend.
- Gij zijt gekwetst, naar ik zie, en zult een tijd lang werkeloos moeten blijven. Sta toe, dat ik u als een eerste blijk van erkentelijkheid, dit bankbriefje aanbiede.
- Buizend franken! Neen mijnheer, zegt Jef, terwijl hij zeer zacht en met zekeren eerbied de hand van den Gouverneur wegduwt. Ik dank u uit ganscher harte; maar dit kan ik niet aanvaarden.
- Niet? Bezin u goed, vriend, eer gij weigert. Bedenk dat het werk heden niet al te goed gaat. Overigens gij zult eenige dagen gedwongen werkeloos moeten blijven en in verpleging zijn.
- Toen ik mijne zuster en mijne gezellen ter hulp snelde, volgde ik slechts de ingeving van mijn hart. Later heb ik daardoor zooveel geluk gesmaakt, dat ik dit door geene stoffelijke belooning wil verminderen of bederven.
- Maar, vriend, meent de Gouverneur, over zooveel edelheid van gevoel verwonderd, gij zijt nochtans niet rijk?
- Neen, mijnheer, rijk zijn wij niet; doch, wij hebben ook aan niets gebrek. Goddank! wij bezitten nog een appelken tegen den dorst, dat ruimschoots in onze be-