het even blijf aan de deur, wij zullen zien wat het is.
Richard, alhoewel gansch ontsteld, is op zijne hoede, ten einde op het juiste oogenblik onder water te duiken. De brigadier met zijne twee gezellen blikken in den steenput. Juist verbergt de maan zich achter eene zware wolk en de put is donker als de nacht.
- Draait de rol op!
Deze krast en krijst op hare ijzeren, drooge spil, en welhaast haalt zij het afgebroken eind van het touw boven.
- Tonnerre! zegt de brigadier, het is de emmer, die in het water gevallen is. Dat is de moeite waard om ons daarvoor te roepen.
- De slag was te geweldig, bevestigt Eduard, eenigszins gekrenkt door de woorden van zijnen overste. Laat ons licht halen en gij zult u kunnen overtuigen.
- Onnoodig!
Fluks neemt de brigadier zijn geweer en trekt het in den donkeren put af. Een oogenblik is deze hel der verlicht, trewijl een duizelingwekkende slag in de diepte weergalmt, als vloog een buskruid magazijn in de lucht. De grond dreunt.
- Welnu, meent de brigadier zegevierend, hebt ge iets gezien?
- Niets! bevestigen de makkers.
Eduard is van zijne dwaling overtuigd.
Zegevierend wrijft de brigadier zijne dikke knevels en zegt:
- Ge ziet Eduard, dat ge nog maar een leerjongen in het vak zijt!
Het hart van een brigadier is, evenmin als een ander, tegen zekere dosis eigenliefde gevrijwaard.
Eenige minuten later verlaten de gendarmen het huisje.
Niet zoohaast is Richard alleen of de ijselijkheid van zijnen toestand wordt hem dui lelijk. Werpt hij den blik opwaarts, hij ontwaart niets dan het eindeloos uitspansel des hemels, waarin drijvende wolken vliegen, die hem het hoofd doen draaien, als werd hijzelf, door eene bovenna-