Dwars door 't leven
(1887)–Edmond de Geest– Auteursrecht onbekend
[pagina 173]
| |
Hoofdstuk XXVI.
| |
[pagina 174]
| |
bronnen op, voor al diegenen, die zich ten taak stellen geld en rijkdom als het aangeboren erfdeel van eiken mensch af te schilderen en, van dat stelsel uitgaande, de hedendaagsche maatschappij over hoop willen werpen. Zeggen wij, in het voorbijgaan, een woordje over het ontstaan en de strekkingen der toenmalige Internationale Werkmansvereenigingen. Toen in 1862 de algemeene tentoonstelling, te Londen, plaats had, werden er uit alle landen werklieden-afgevaardigden heen gezonden. In Engeland heeft zich de nijverheid het meest uitgebreid en ontwikkeld. Dank zijne overgroote bezittingen en uitgestrekte zeemacht is dat land het meest geschikt om voordeelig zijne ontelbare producten, over gansch de wereld, te verspreiden. Van daar, dat Engeland een overgroot getal werklieden bezit, die, in dit vrije gewest, reeds talrijke maatschappijen van wederkeerigen bijstand, onder den naam van ‘Trades-Unions’ gesticht hadden, toen in andere landen dergelijke bondgenootschappen nog onbekend waren. Die ‘Trades-Unions’ of ambachtvereenigingen hadden geregelde statuten. Haar hoofddoel was eene wederzijdsche geldelijke ondersteuning te verleenen in geval van oneenigheid tusschen patroons en werklieden. Deze maatschappijen gaven aan het werkend element, tevens grooten invloed en kracht. Ook brachten de lange en gewichtige Engelsche werkstakingen, waarin de patroons niet zelden moesten toegeven, gansch Europa in opschudding. Die werkstakingen waren echter wettige middelen tot verbetering van het lot der werklieden. Deze eerbiedigden Engelands wetten, en hielden zich uitsluitend op het gebied hunner belangen, zonder zich met politiek in te laten, zonder dwangmiddelen te gebruiken tegen hen, die hunnen arbeid verkozen voort te zetten. Kortom, de persoonlijke vrijheid werd geëerbiedigd. De fransche werklieden, op kosten van het Bestuur naar de wereldtentoonstelling van Londen afgevaardigd, kwamen | |
[pagina 175]
| |
natuurlijk in betrekking met Groot Brittanje's werkende klasse, en leerden er de samenstelling en de inrichting der Engelsche ‘Trades-Union’ kennen. Weldra werd, in principe, de stichting van eenen algemeenen werklieden - bond besloten. Eenigen tijd nadien ontstond in de verschillende nijverheidstaten van Europa, de welgekende ‘Internationale’. Welhaast verspreidde de nieuwe maatschappij met verbazende snelheid hare takken, niet alleen in Engeland en Frankrijk, maar ook in Duitschland, België en Zwitserland. In Frankrijk vond de ‘Internationale’, later zoo nauw met het communisme verwant, voedsel tot ontwikkeling, in de verbazende aanmoediging van Napoleon III, die, anders zoo karig in het toestaan van vrijheden, de ontwikkeling dier vereeniging met belangstelling te gemoet zag. Ook volgden weldra werkstakingen op werkstakingen, met of zonder gegronde reden. Wat was het doel, dat den franschen monarch bij deze handelwijze bezielde? Zulks is moeilijk te verklaren. Inzichten op staatkundig gebied zijn meestal in eenen ondoordringbaren geheimen sluier gehuld. Het is echter niet onwaarschijnlijk, dat Napoleon, die nooit den burgerstand sterk genegen was en dien altijd met achterdocht behandelde, de werkende klasse en het leger als eene macht beschouwde, die hij, ter goeder ure, tegen de opkomende macht der burgerij zou weten te stellen, om zijne dynastie te redden. ‘Diviser pour règner.’ Misschien ook moedigde hij de strekkingen der werklieden aan met het vooruitzicht, dat deze niet binnen de perken der wetten zouden blijven, en hem, zoo doende, redenen tot tuchtigen en straffen zouden geven. De verschrikte burgerij zou hem dan, als redder der maatschappij, moeten toejuichen. Zoo sparen bloedgierige jagers, soms eenigen tijd het | |
[pagina 176]
| |
leven van het wild op hunne landerijen, om zich nadien het genoegen te verschaffen dit in grootere hoeveelheid te vernietigen, en tevens, als beschermers van den landbouwer door te gaan. Wat er ook van zij, overal ontstonden socialistische vereenigingen, clubs en maatschappijen. Bijna dagelijks werden Meetingen gehouden; in één woord, er daagde eene algemeene socialistische propaganda op. Dagbladen, die de zonderlingste maatschappelijke theoriën verkondigden zagen in Frankrijk het licht. Meestal was hun bestaan van korten duur, en werden de uitgevers of de schrijvers tot boete en gevangenis veroordeeld. Ste Pelagie, de gevangenis voor politieke veroordeelden, die hoogstens een jaar straf bekwamen, telde nooit zooveel bewoners. Te vergeefs! Waar een socialistisch dagblad bij gebrek aan steun bezweek of afgeschaft werd, verschenen er twee andere in de plaats, die dezelfde strekking voorstonden, en waarvan de opstellers reeds te voren bereid waren, hunne denkwijze en hun schrijven met de gevangenis te bekoopen. De wetten op de drukpers werden toegepast, en juist hierdoor, de nieuwe theoriên door het volk des te gretiger gelezen en aangekleefd. Veroordeelden en gevangenen werden als martelaars gevierd. Intusschen namen de samenrottingen der werklieden en de werkstakingen steeds toe. Werden eenige der oproerlingen gestraft, niet zelden werd hun door Napoleon genade geschonken. Richard, die sedert jaren een der hevigste verdedigers der nieuwe theoriën is, was reeds in 1864 naar Londen gezonden, om deel te nemen aan de Meeting, die er den 28eten September in St. Martins-Hall gehouden werd. Uit die meeting bleek, dat de werklieden reeds hun vorig programma, dat enkel huishoudelijke schikkingen bevatte, zeer veel uitgebreid hadden. Zij bespraken nu den maatschappelijken toestand, en eischten, dat die noodzakelijk moest gewijzigd worden. Zelfs over staathuishoudkunde | |
[pagina 177]
| |
werd er gehandeld en men het klaarblijkelijk verstaan, dat de Socialisten zelfs voor geene omwenteling achteruit zouden wijken, om hun doel te bereiken. De ‘Internationale’ werd in afdeelingen gesplitst, met een hoofdbestuur te Londen, waarvan afgevaardigden van alle landen deel zouden maken. Eene nieuwe Meeting, welke voor 1865 te Brussel belegd was, werd verhinderd, doordien de Belgische regeering eene beperkingswet op het verblijf der vreemdelingen in het land uitvaardigde. Andere vergaderingen hadden plaats te Londen, te Geneve enz. Telkens werden de eischen der afgezanten van de ‘Internationale’ op staatkundig en maatschappelijk gebied, heftiger en duidelijker aan den dag gelegd en met meer kracht ondersteund. In de vereeniging van Lausanne sprong het wolvenoor voor eenieder zichtbaar door de schapenvacht heen. Wel is waar werden er eenige voorstellen verworpen, als verdacht van Communisme, maar, de vereenigde Internationalen konden hunne ware strekkingen onder het masker der gematigdheid en bezadiging niet langer verbergen. In dezelfde zitting werd de kwestie van het grondbezit opgeworpen. Men werd het echter niet eens. De Belgische afgezanten verklaarden zich vóór gemeenschappelijk grondbezit. De Fransche integendeel, - wellicht omdat zij geen aanstoot aan het Gouvernement wilden geven, dat zich overigens inschikkelijk toonde en de ‘Internationale’ in zekere mate beschermde, - verklaarden zich, in naam der menschelijke waardigheid, voorstanders van het persoonlijk grondbezit. Dat die laatste houding slechts geveinsd was, getuigen de latere omwentelingen en de aanslagen op het eigendom gedurende de Commune gepleegd. In 1868 had, te Brussel, eene nieuwe vergadering plaats. In 1869 eene andere te Bazel. In beide werden de grondslagen van het hedendaagsch maatschappelijk stelsel besproken. Er werd gehandeld over het krediet, den invloed | |
[pagina 178]
| |
der machines op, het dagloon, de ontslaving der werklieden door het onderwijs, de werkstakingen, de menschelijke waardigheid, het recht van erfenis, enz. enz. Later in eene nieuwe vergadering, te Lausanne, waarin gehandeld werd over het recht van eigendom, besloot men, in weerwil der fransche afgezanten, met 50 stemmen tegen 15, dat de maatschappij het recht heeft het persoonlijk eigendom af te schaffen, om het tot gemeenschappelijke bezitting te maken, en dat het dringend noodig is die hervorming in te voeren. Richard is een der kopstukken van de voorstanders van dat stelsel. Hij schrijft nu in een democratisch Parijsch dagblad ‘Le Réveil du Peuple’ en is benevens d'Assi, Combault, Varlin, Murat en meer anderen, een geregeld bezoeker en ijverig spreker der revolutionnaire clubs, die de fransche hoofdstad in groote menigte telt. Alhoewel Richard nooit werkman geweest is en nimmer zijne eigene zaken kon besturen, is hij toch lid van de Parijsche Internationale afdeeling en correspondent van het Londen-Centraal-Bestuur dier maatschappij. Hij schrijft en predikt over volks- en werkmansbelangen, volksverslaving en ontvoogding, dwingelandij en vrijheid, als hadde hij zijn leven lang in slavernij doorgebracht. Hij vergeet, de verdwaalde, dat hij niet door aangeboren lijfdwang,] maar door eigen geldverkwisting en zorgeloosheid tot den stand, waarin hij nu verkeert, gedaald is. En zoo gaat het immer: Zij, die onbekwaam zijn hunne eigene belangen te besturen en voor hun persoon eene voogdij zouden noodig hebben, treden niet zelden op als medelijdende beschermers van het armzalige menschdom. Moest men hen gelooven, de toestand van min gegoeden ligt hun nauw ter harte, en met zooveel verwaandheid doen zij zich voor, als waren zij bekwaam de belangen van gansch eene volksklasse, ja van gansch een volk te bespreken, te leiden en te handhaven. Op eenen namiddag, dat Richard bij het vallen van | |
[pagina 179]
| |
den avond haastig den woeligen Boulevard St. Michiel, in de richting van het ‘Quartier Latin’ t volgt, ontmoet hij zijnen ouden gezel Alfred De Neef. Deze is zoo verbleekt en vervallen, dat hij hem nauwelijks herkent. Het is zichtbaar, dat hij veel, zeer veel geleden heeft. Droomerig slentert hij voort als iemand, die zonder doel onverschillig rondkuiert om den tijd te dooden. - Hola, Alfred! roept Richard. Alfred ziet nieuwsgierig op. - Welnu, beste jongen! waar komt gij van daan? Ik wist niet dat gij reeds in vrijheid waart. - Het is heden veertien dagen geleden, dat ik de gevangenis verliet. - En hoe bevalt u de Parijsche lucht? - Ik vind het leven eentonig en vervelend. Toen ik in de gevangenis was, snakte ik naar vrijheid; nu ik in vrijheid ben, betreur ik schier mijne ‘cel. - Dweepzucht, jongen! Zwartgalligheid! - Wanhoop! Levenszatheid! - Kom, kom, drijf die muizenissen uit uw hoofd! Het leven is zoo zuur niet, maar men moet het weten te genieten. A propos, waar slentert gij zoo heen? - Ik weet het zelf niet; het is mij onverschillig. - Zijt gij in betrekking? - Neen. - Zonder iets te verdienen zult gij het niet lang volhouden. - Dit weet ik. Ik ben echter niet in staat, mij ernstig bezig te houden, en overigens waar zou ik mij aanbieden? - Wonder mensch! Maar, zeg eens, hoe was u toch de dwaasheid in het hoofd gekomen, om Kaatje voor het gerecht te verontschuldigen en onplichtig te verklaren aan het u ontstolene geld? - Het gerecht moest zich om mijne zaken niet bekreunen; ik had mij reeds gewroken. Immers, Kaatje heeft | |
[pagina 180]
| |
zulks slechts in eene vlaag van gramschap en woede gedaan. - Dat is een troost. Waarlijk ik bewonder uwe vergevensgezindheid! - Zij heeft berouw over haren misslag. - Goed! Berouw na de zonde, dat is braaf. Nu is alles hersteld. - Gij spot Richard. - In 't geheel niet. - Kaatje schreef mij, toen ik in de gevangenis was. - Hoe kiesch!... Om geld? - Dat zij berouw had en mij mijn geld zou teruggeven. - Ha, Ha, Ha! Onbetaalbaar! onbetaalbaar! Doch ik geloof niet, dat gij een bankier vinden zult, om u op die belofte geld voor te schieten. - Altijd spotziek! - Kent gij de geschiedenis van den bestolen dief? - Wat meent ge? - Wel, Willem is op zijne beurt met Kaatjes geld, met uw geld wil ik zeggen, opgebroken. De zaken gingen niet vooruit; Kaatje wilde met geweld van hem scheiden. Zij kon u zeker niet vergeten. Willem, had er wellicht niet zeer veel tegen, op voorwaarde, dat de gelden bij het scheiden zijn aandeel werden. - En wat doet Kaatje nu? - Ik weet het niet. - Die geschiedenis neemt mij een pak van het hart. - Ik begrijp u niet. - Kaatje wilde met Willem niet meer leven. Zij had mij dan toch niet vergeten, en minde mij steeds. - Maar zijt gij gek, Alfred? - Laat mij spreken. Kaatjes brief had mij in de gevangenis eenigen troost verschaft. Om mijn geld bekreunde ik mij weinig; maar hare belofte van teruggave was mij aangenaam, omdat ik daardoor overtuigd werd, dat zij mij als voorheen beminde. Nu ik, in strijd met hare belofte, | |
[pagina 181]
| |
noch van haar, noch van mijn geld iets ontwaarde, kwam de vertwijfeling in mijnen geest opdagen, en vermoedde ik reeds, dat Kaatje mij en hare belofte vergeten had. Nu begrijp ik alles! Mijne vermoedens waren ongegrond; het arme meisje bemint mij wellicht, maar durft zich zonder geld niet aan mij vertoonen. - Oude dweeper! Gij zult dan nooit wijzer worden? - Ik kan Kaatje niet vergeten; ik schonk haar mijne eerste liefde! - Houd op; wij zullen over die gekheden later praten. Ik moet u verlaten of liever, gij kunt mij vergezellen, zoo gij verkiest. - Waarheen? - Naar het Quartier Latin. Ik spreek in eene democratische club over de gelijkwaardigheid der dagwerken. - Gij maakt deel van...? - De ‘Internationale’, en gij? - Ik heb mij weinig met politieke zaken bezig gehouden. - En in de Hoogeschool waart gij een der vooruitstrevers. - 'T is waar. Maar, toen ik minde had ik geen geest meer, alleen een hart. - En nu gij geen voorwerp meer voor uw hart hebt, zult gij eenen geest hebben voor het algemeen belang, voor het maatschappelijk welzijn. Gij zult ondervinden, dat strijden voor het algemeen, de toepassing der leus: ‘Charité bien ordonnée commence par soi-même’, niet buiten sluit. De priester leeft van den autaar; wij, op onze beurt, van onze leerstelsels. Alfred schokschoudert ongeloovig; doch acht zich gelukkig gezelschap te vinden. Hij voelt zich zóó alleen! - Ik volg u, zegt hij. Daar ik toch niets te doen heb, zal het mij tot tijdverdrijf verstrekken. Maar, zijn dergelijke vergaderingen in Frankrijk toegelaten? - De werkstakingen zijn toegelaten, maar de vergaderingen niet; alsof de eene vrijheid zonder de andere moge- | |
[pagina 182]
| |
lijk ware. Nu, de vergadering is geheim, doch ik ben voor u aansprakelijk en zal u eene toegangskaart bezorgen. Zijt gij niet een der onterfden der maatschappij? Alfred ontwijkt het antwoord, en zegt: - Ik volg u. Een half uur later zijn onze beide kennissen in eene groote geheime zaal, van het ‘Quartin Latin’. Zij is met lieden uit allerhande standen gevuld. Het werkend element in witte en blauwe kielen gekleed, is nochtans in groote meerderheid vertegenwoordigd. Dien zelfden avond nog drinken Alfred en Richard, na de Meeting, in gezelschap van eenige andere vooruitstrevende vrienden, eene lekkere flesch Champagne, en stemt Alfred toe, zich als lid der ‘Internationale’ van Parijs te laten voorstellen. |
|