Alles, alles is de schuld van den drank!
Maar, waarom toch mag Alfred er zooveel bezwaar in vinden eenen landgenoot, eenen vriend - op vreemden bodem zijn landgenooten bijna vrienden - in huis te nemen? Niet moeielijk is dit te raden, immers, reeds lang kennen wij Alfred's hoofdgebrek: hij is jaloersch.
Nu, er valt niet op terug te keeren; Alfred heeft zijn woord gegeven. Kon Willem met slapen het hem gedane voorstel maar vergeten!
Bekommerd en verdrietig verlaat onze held zijne kamer en komt beneden om te ontbijten. Kaatje heeft reeds koffie, brood, boter en ham klaar gezet. Alles blijft onaangeroerd. Beweegloos, in gedachten verzonken, zit de patroon uit de ‘Sailor's Home,’ tot Kaatje hem eindelijk aanspreekt:
- Maar, Alfred jongen, wat hapert er aan?
- Niets! antwoordt deze, half stroef.
- Niets! O, zeg dat niet, ik ken u beter! Komaan, wat is er?
- Welnu, indien gij het weten wilt, ik heb eene domme streek begaan, daar!
- Eene domme streek?
- De domste streek, die ik in mijn leven uithaalde. Die duivelsche drank; maar ook het is uwe schuld!
- Mijne schuld?
- Ja, gij raasdet van niets anders dan van uwe kamers te verhuren!
- Natuurlijk! Is het anders niets?
- Welnu, zij zullen verhuurd worden. Dat verblijdt u, niet waar? Maar.... pas op!
- Wat meent ge?
- Zie, dat ge jegens onzen commensaal niet al te vriendelijk zijt.
- Waarom? vraagt Kaatje, vroolijk lachend.
- Waarom? Waarom? Omdat ik het zoo wil!
- Gij zijt toch zeker niet jaloersch.?