hoopt, dat het derde gedeelte der voorzegging, - haar huwelijk met Alfred, - zich dan insgelijks zal verwezenlijken. - Gij zijt dus besloten, vast besloten! zegt Alfred begeesterd.
- Ja 1 Vast besloten! Waar zien wij elkaar terug?
- Dezen avond, stipt om zes ure, vertrekken wij langs den pas ingehuldigden spoorweg, naar Oostende. Kwart voor zes ure zult gij in de wachtzaal zijn.
- Ik zal er zijn!
- Gij belooft het op uwe eer?
- Op mijne eer!
- Komaan, aanvaard deze hand en dezen kus. Tot van avond, Kaatje!
Koortsachtig en uitzinnig keert hij nu naar huis.
Aan den stoep der deur ontmoet hij zijnen huisbaas.
- Mijnheer Penninckx, zegt hij, wilt gij mij een oogenblik te woord staan?
- Volgaarne; hebt gij mij iets te vragen?
- Ik wil mijne maand kamerhuur betalen.
- Ho, Ho, Ho! Het komt er immers niet op aan. De maand is maar half uit.
- Ik vertrek nog heden, mijnheer Penninckx.
- Gij vertrekt!... Kom, kom, dat is niet ernstig!
- Zeer ernstig, mijnheer; ik ga dadelijk mijne koffers klaar maken.
- Gij zijt niet verstoord op ons, hoop ik. Wij hebben u altijd goed behandeld.... en....
- Inderdaad; ik dank u zelfs van ganscher harte voor de genegenheid, die gij mij steeds betoond hebt; maar, eene belangrijke zaak roept mij dringend elders.
- Indien het zoo is, mijnheer, valt er niets aan te doen; maar waarlijk, dat zal ons allen spijten. Mijne vrouw vooral, hield bijzonder veel van u!
Hiermede neemt de pasteibakker het geld op, dat Alfred intusschen op de toonbank neêrgeteld heeft, zet zijnen bril op en schrijft een kwijtschrift.