Hubert Korneliszoon Poot
(1979)–C.M. Geerars– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 256]
| |
Hoofdstuk X De gedichten uit de bundel van 1728‘Aen den lezer’Het ‘Tweede Deel’ van de Gedichten van Hubert Korneliszoon Poot verscheen ‘Te Delf Gedrukt by Reinier Boitet, MDCCXXVIII. Met Privilegie der Edele Grootmogende Heeren Staten van Hollant en Westvrieslant.’Ga naar voetnoot1 In December 1727 meldt de Boekzael der Geleerde Werelt op blz. 726 onder het Letternieuws het verschijnen van de uitgave. In April 1728 wordt de bundel vervolgens besproken. De Opdragt aan Willem VlaerdingerwoutGa naar voetnoot2, nu niet zoals in het eerste deel aan Adriaen Swalmius in dichtvorm gesteld, maar in proza geschreven, is gedagtekend ‘In Abtswout den 4. van Slagtmaent 1727.’ Het voorbericht ‘Aen den Lezer’ is niet gedateerd. Poot moet van plan geweest zijn reeds eerder een tweede deel van zijn Gedichten uit te geven, aangezien hij schrijft: ‘Zoo is het eindelyk daertoe gekomen, dat ik een Tweede Deel myner Gedichten in 't licht geven ... kon.’ Nog even worden wij herinnerd aan de moeilijkheden, die de dichter ondervonden heeft bij zijn eerste uitgaven, door Arnold Willis gedrukt, wanneer hij schrijft, dat hij deze bundel nu door ‘eige overziening geheel en onverminkt, dat is te zeggen, in den stant gelyk ik ze gemaekt heb’, de liefhebbers van de dichtkunst kan aanbieden. Hij heeft de bundel het Tweede Deel van zijn Gedichten genoemd, omdat hij de Gedichten van 1722, ook al voert die uitgave niet de naam of titel van Eerste Deel, toch als zodanig beschouwd wil zien. Slechts enkele woorden wil hij aan dit werk wijden en de lezer ‘met het zelve voorts laten beworden.’ De uitgave bevat, zo zegt hij, slechts gedichten, die na het tot stand komen van de bundel van 1722 vervaardigd werden en tevoren ‘nogh noit in dus een' openbaeren Druk geweest zyn.’ In het algemeen blijkt deze mededeling inderdaad juist. Enkele gedichten uit het tweede deel zijn van 1721, maar dat is te begrijpen, daar het eerste deel in de loop van 1721 persklaar gemaakt is. Een moeilijkheid evenwel levert het gedicht Welkom aen Sara OudaenGa naar voetnoot3 op, dit geboortegedicht moet immers geschreven zijn in October 1717.Ga naar voetnoot4 Talrijke gedichten uit het tweede deel hadden, zoals | |
[pagina 257]
| |
wij gezien hebbenGa naar voetnoot1, op minder officiële wijze reeds eerder het licht gezien, hetzij als afzonderlijke uitgave, hetzij als lofdicht opgenomen in het werk van anderen. Uitvoerig bespreekt Poot de groep Brieven, waarmee het tweede deel opent. Over het karakter van deze rijmbrieven schreven wij reeds.Ga naar voetnoot2 Poot duidt zelf dit karakter aan met de term ‘praetachtigh’ en hij verklaart hoe het komt, dat in sommige ervan ‘de zaeken zoo wat los aeneen (hangen)’. ‘Brieven bevatten meest een' gemeenzaemen praet onder gemeenzaeme vrienden, en die behoeft, dunkt my, juist zoo vierkant en als in den winkelhaek niet te staen. Het is daerin, myns oordeels, genoeg als men zyne meening zoo maer ront en eenvoudigh heen weet te openbaeren: en zulx heb ik zelfs door vernuften waerby ik in geen' eenen aessem, ja op geen' eenen dagh te noemen ben, zien waernemen.’Ga naar voetnoot3 Gewoonlijk, zegt Poot, slaat men bruiloftszangen niet erg hoog aan. ‘Bruiloftsdichten zyn maer bruiloftsdichten, zeit men; en daerin zyn alle bruidegoms wys en degelyk, en alle bruiden kuisch en schoon, en daer hebt gy 't al.’ Hij acht evenwel liefde en huwelijksmin de meest geschikte onderwerpen voor een dichter, ‘ik betuig voor al de werelt, dat ik in myne Trouzangen, gelyk ook in myne andere rymen, my volgens vermogen naer de waerheid der zaeklykheden geschikt, of ten minsten de paerende gelieven, zoo ik ze in hunn' persoon en verdiensten al niet kende, dierwyze beschreven heb, gelyk ze my door anderen, daer ik met reden geen wantrou van verwachten kost, beschreven waren.’Ga naar voetnoot4 De overige gedichten te verdedigen, acht hij minder nodig ‘omdat zulke doorgaens minder verwerping onderworpen zyn’. Hij vraagt tenslotte zijn gebreken met welwillendheid te beoordelen en door de vingers te willen zien. De gedichten ‘die eenigszins kerklyk zyn, of kerklyke luiden betreffen’, vraagt hij te willen beoordelen naar de tijd, waarin ze ontstaan zijn.Ga naar voetnoot5 | |
[pagina 258]
| |
BrievenHet genre dat Poot in deze berijmde brieven beoefende, was geenszins nieuw. Bij talrijke zeventiende- en achttiende-eeuwse dichters treffen wij het aan. Van oorsprong is het klassiek, Horatius schreef zijn Epistolae en Ovidius de Epistolae ex Ponto, terwijl zijn Heroides, Heldinnenbrieven, zich in de epistolografie ontwikkelden tot een apart genre.Ga naar voetnoot1 Naast de invloed van de Ouden zelf, zal ook de neo-latinistische letterkunde het schrijven van dichterlijke brieven ingang hebben doen vinden. Bij vele neo-latinisten immers treffen wij deze soort brieven aan, zo bij Janus DousaGa naar voetnoot2, Domenicus BaudiusGa naar voetnoot3, Jacobus SluperiusGa naar voetnoot4, Simon OgeriusGa naar voetnoot5 en Robertus Obrizius.Ga naar voetnoot6 Ellinger schrijft dan ook: ‘Beliebtheit genieszt der poetische Brief, namentlich seit Secundus vielfach zur Offenbarung individueller Gefühle bestimmt.’Ga naar voetnoot7 De brieven zijn voornamelijk gericht aan de geleerde vrienden der schrijvers.Ga naar voetnoot8 Ook het ‘praetachtigh’ karakter is deze brieven der neolatinisten eigen. De typering, die Ellinger geeft van Baudius' brieven, citeerden wij reeds.Ga naar voetnoot9 Over die van Dousa schrijft hij: ‘auch hier sind die poetischen Briefe den in lyrischen Maszen gehaltenen Stücken gegenüber im Vorteil, denn diese gelegentlichen Berichte tragen einen gemütlicheren, unabsichtlicheren Charakter.’Ga naar voetnoot10 De rijmbrief dient de dichter ook dikwijls om bijzonderheden omtrent zijn leven mede te delen.Ga naar voetnoot11 In de Brieven van Poot vinden wij dit alles terug. Zij zijn gericht aan zijn zuster Klaesje, aan zijn vrienden Jan Oudaen en Jan Buis, de predikant-dichter Westerbaen, de advocaten en maecenen Van Loo en Zwalmius, de leraar Van Dam en de schrijver en vertaler Van Ryn. Zij bevatten vele autobiografische gegevens, vooral de Reisbrief aen Jan Oudaen en de Algemeene Brief. Poot wees zelf reeds op de gesprektoon, in deze brieven gevoerd. De brief Aen Jan OudaenGa naar voetnoot12, waarin Poot vertelt welke klassieke schrijvers hij in de avonduren leest, werd reeds besproken.Ga naar voetnoot13 Poot had in die jaren ondervonden wat het betekent als dichter niet over voldoende geldmiddelen te beschikken, hij schrijft er dan ook telkens over; zo aan Oudaen: | |
[pagina 259]
| |
De kunst wort veel vertreden;
Maer maek my van root gout, 'k zal worden aengebeden,
Al waer ik ja een paddestoel
Die geest heeft noch gevoel.
[vs. 73-76] En in de brief Aen Henrik van RynGa naar voetnoot1, waarin hij de geleerdheid verheerlijkt, die door de macht van het geld wordt verdreven, lezen wij:
Laet u met klinkklaer gout omtuinen en beschansen,
Of anders zyt gy stem en magt en glori quyt.
't Gaet nogh naer Flakkus woort; men moet van 't gelt beginnen:
Van deugt en wetenschap wanneer men 't gelt bezit.
[vs. 51-54]Ga naar voetnoot2 De brief Aen Jan Buis EgbertszoonGa naar voetnoot3 handelt eveneens over de geldzorgen die de dichter kwellen, over de vrees, van zijn poëzie alleen niet te kunnen leven:
Wist maer myn kunst waer ze eens ten lesten my zal laten.
[vs. 52] en tenslotte over zijn besluit in de stad zijn geluk te gaan beproeven. De brief Aen K. Westerbaen W.Z.Ga naar voetnoot4, handelende over de dichtkunst, kwam reeds ter sprakeGa naar voetnoot5, evenals die Aen Willem van LooGa naar voetnoot6, Aen Adriaen ZwalmiusGa naar voetnoot7 en de brief Aen * * *Ga naar voetnoot8. In de brief Aen Klaesje PootGa naar voetnoot9 verwerpt de dichter nogmaals de rijkdom:
Het gelt is veeltyts een tieran.
Die 't kroont en zweert zal 't moeten dienen,
Maer is 'er geen bezitter van.
[vs. 242-244] De brief is een loflied op de ‘Vergenoeging’, het tevreden zijn met de eenvoudige omstandigheden waarin wij leven.Ga naar voetnoot10 De Reisbrief aen Jan OudaenGa naar voetnoot11 kwam reeds uitvoerig ter sprake in Hoofdstuk VII.Ga naar voetnoot12 | |
[pagina 260]
| |
In de brief Aen Joannes van DamGa naar voetnoot1 over Fortuna, ‘'t Avontuur’, nam Poot de tiende satyre van Juvenalis tot zijn voorbeeld. Laurens Bake vertaalde deze satyre in haar geheelGa naar voetnoot2, P.C. Hooft gedeeltelijk.Ga naar voetnoot3 Het lijkt mij waarschijnlijk dat Poot de vertaling van Laurens Bake gebruikt heeft. In vs. 125 noemt hij namelijk Milo, die bij Juvenalis niet voorkomt, maar wel in de vertaling van Bake:
De strydbre Milo, zich verlaatende op zyn kragt,
En reuzespieren, legt gevelt en omgebragt.
[vs. 13-14] Poot kan deze vertaling gekend hebben, want in 1709 werd te Haarlem een verzamelbundel uitgegeven, met vertalingen van zestien dichters, waaronder Bake, onder de titel D.J. Juvenalis et A. Persius Flaccus. Alle de Schimpdichten door verscheide dichteren in Nederduitsche vaerzen overgebracht.Ga naar voetnoot4 Uiteraard hebben deze brieven voor ons iets verloren, wat zij eenmaal voor de ontvangers moeten gehad hebben: de persoonlijke toon, het belang van de mededeling, het verzoek, de uitnodiging en zovele andere dingen, een brief eigen. Zouden zij niets meer ingehouden hebben, dan had Poot hen waarschijnlijk ook nooit in zijn bundel opgenomen. Hij heeft dit wel kunnen doen, omdat bijna alle brieven één bepaald onderwerp tot hoofdthema hebben: lectuur der klassiekenGa naar voetnoot5, de wijsheidGa naar voetnoot6, de dichtkunstGa naar voetnoot7, de ‘Vergenoeging’Ga naar voetnoot8, een beschrijving naar Horatius van ‘Een eerelyk en deugtzaem man’Ga naar voetnoot9, Fortuna of zoals Poot haar noemt ‘'t avontuur’.Ga naar voetnoot10 Enkele brieven zijn persoonlijker. Aan Jan Buis deelt hij mede voortaan de landbouw niet meer te willen beoefenen, maar naar de stad te zullen trekken. Willem van Loo bedankt hij voor de hem toegezonden boeken en na een kort verslag over zijn Delftse afdwaling nodigt hij hem uit naar Abtswoude te komen. Burgemeester 't Hart vraagt hij om de hand van zijn dochter. In de Reisbrief aen Jan Oudaen | |
[pagina 261]
| |
doet hij in de vorm van een allegorie verslag over zijn Delftse ‘doolvaert’ en in de Algemeene Brief verschaft hij zijn vrienden en lezers bijzonderheden over zijn leven en persoon. Vooral in de brieven aan K. Westerbaen en Joannes van Dam kwam Poot tegemoet aan de eis van zijn tijd door er zijn geleerdheid en kennis der Oudheid in uit te stallen. Moet ik de m.i. bestgeslaagde gedichten van deze groep aangeven, dan noem ik de brief aan Klaesje Poot, de brief aan burgemeester 't Hart, de Reisbrief aen Jan Oudaen en het laatste gedeelte van de Algemeene Brief, vanaf vs. 275
O Schepper van 't Heelal, laet ons uw gunst verwerven.
| |
Velt- en zeezangenHet aantal herderszangen bij Poot is in vergelijking met dat bij andere achttiende-eeuwse dichters niet zo groot. In het eerste deel Gedichten kwam één pastorale als lijkzang voorGa naar voetnoot1 en in het tweede deel vinden wij er onder de titel Velt- en Zeezangen een vijftal. Het genre, door Theocritus en Vergilius het eerst beoefend, werd in de zestiende en zeventiende eeuw weer in de letterkunde van de verschillende landen ingevoerd. De hernieuwde belangstelling voor de Ouden in de Renaissance was daar de oorzaak van. Ook in de neolatinistische litteratuur was de herderszang zeer geliefd. G. Ellinger schrijft over Jacobus Sluperius' werk: ‘Die Hirtendichtung nimmt nicht nur dem Umfang nach den ersten Platz ein, sondern ihre Ausführung beweist auch, dasz Sluperius mit ganzen Herzen bei der Sache war.’Ga naar voetnoot2 In de achttiende eeuw is het een van de meest beoefende genres, en sommige dichters zoals J.B. Wellekens en P.Vlaming, schrijven bijna uitsluitend herderszangen. Wellekens schreef een goede Verhandeling van het HerderdichtGa naar voetnoot3 en nog in 1791 wordt door het Leidse genootschap ‘Kunst wordt door arbeid verkregen’ de zeer uitvoerige Verhandeling over het Herdersdicht van J. Kantelaar met een gouden penning bekroond.Ga naar voetnoot4 In deze werken vindt men alle gegevens over het genre, zowel over het ontstaan als over de inhoud en de vorm.Ga naar voetnoot5 | |
[pagina 262]
| |
Mej. Dr M.M. Prinsen besprak in haar dissertatie de invloed van Theocritus en VergiliusGa naar voetnoot1 op de Nederlandse herderszangen en de voorgeschiedenis van de vele achttiende-eeuwse herdersdichten.Ga naar voetnoot2 Zij geeft een opsomming van de vaste motieven, die in het genre steeds terugkerenGa naar voetnoot3, en bespreekt de pastorale gelegenheidspoëzie van de achttiende eeuw in de vele ‘vrede-, verjaar-, geboorte-, bruilofts- en lijkdichten’.Ga naar voetnoot4 De meeste herderszangen waren klassiek van gegeven, maar er werden ook bijbelse herderszangen geschreven. Het was vooral Arnold Moonen, die dit genre beoefende. Toch zijn ook deze gedichten geheel geschreven in de trant van Vergilius Eclogae.Ga naar voetnoot5 Ook bij Poot is alles traditioneel; alle motieven, genoemd in de hierboven geciteerde werken, vindt men bij hem terug. Zowel het exegematische herdersdicht, waarin alleen de dichter of de dichter in de gedaante van een herder spreekt, als het dramatische, waarin alleen herders of herderinnen in dialoogvorm sprekenGa naar voetnoot6, komen bij hem voor. De Herdersklagt Zoethart uit Gedichten IGa naar voetnoot7, Veltvreugt, de Visscherszang en de Jagerskout uit Gedichten IIGa naar voetnoot8, behoren tot de tweede soort; de zangen Adelheit en EerliefGa naar voetnoot9 tot de eerste. Wanneer Poot zijn Velt- en Zeezangen schrijft, is het genre verstard, de dichters volgen de klassieke voorbeelden en de ene herderszang lijkt op de andere. Slechts in enkele fragmenten en dan nog bij zeer weinig dichters worden wij verrast door een zuiver weergeven van de sfeer op het land of door een wisselwerking tussen natuur en dichter. Kunnen wij Poot de dichter noemen in wiens gedichten voor het eerst in de achttiende eeuw de stemmingspoëzie van de Romantiek zich gaat aankondigen - in gedichten als De Maen by EndymionGa naar voetnoot10, Zomersche AvontGa naar voetnoot11 en NachtGa naar voetnoot12 - in zijn herderszangen volgt hij zijn tijd, waarin, wat in de Gouden Eeuw nog fris en oorspronkelijk was, in een verstarde en versteende vorm steeds weer opnieuw herhaald werd. | |
GeboortedichtenDeze groep omvat twaalf gedichten. Het eerste is een vers van 1725 op de acht en zestigste verjaardag van Kornelis Poot, de vader van de | |
[pagina 263]
| |
dichter. Poots zusters, zijn zwagers en de kleinkinderen vieren tezamen feest. De dichter herdenkt voor- en tegenspoed in zaken, geluk en verdriet uit de voorbije jaren en hij prijst zijn vader om de wijze, waarop hij dit alles heeft ondergaan. Drie gedichten zijn geschreven voor Poots vriend Jan Oudaen, bij de geboorte en de verjaardagen van zijn twee dochtertjes. De inhoud van deze verzen kwam reeds ter sprake.Ga naar voetnoot1 Voor zijn beschermer en vriend Willem Vlaerdingerwout schrijft de dichter een verjaarsvers evenals voor Joannes van Steelant. Of deze laatste met Poot bevriend was, is mij niet gebleken. De toon van de Geboortekrans voor Margarita Oversloot, weduwe van David Kam, doet vermoeden dat Poot met de familie Kam goed bekend was. De overige geboortezangen zijn in opdracht vervaardigd; voor de verjaardag van Egbert Buis in opdracht van de zoon Jan Buis, vriend van Poot; voor Anna van Ruiven in opdracht van Gedeon Hendrik van Overschie, later evenals Poot welgeboren man van Delfland. De Geboortezang op blz. 160 is waarschijnlijk geschreven bij de geboorte van een telg uit een voornaam Delfts geslacht.Ga naar voetnoot2 De twee overige gedichten schreef Poot voor twee jongemannen ter gelegenheid van de verjaardag van hun geliefden. De beste gedichten uit deze groep acht ik de verzen geschreven bij de geboorte en de tweede verjaardag van Anna Oudaen, de Geboortekrans voor de weduwe Kam-Oversloot en de Geboortezang voor * * *.Ga naar voetnoot3 | |
BruiloftdichtenPoot heeft bewust getracht in zijn bruiloftsdichten meer te geven dan men in zijn dagen gewoon was. Hij heeft gewild, dat men van zijn gedichten niet zou kunnen zeggen: ‘Bruiloftsdichten zyn maer bruiloftsdichten .... en daerin zyn alle bruidegoms wys en degelyk en alle bruiden kuisch en schoon, en daer hebt gy 't al.’Ga naar voetnoot4 De twee en twintig gedichten uit deze groep zijn inderdaad beter dan wat men over 't algemeen in de dichtbundels van zijn tijd in dit genre aantreft. Het gedicht Aen Abraham Des Amorie, op zyn Huwlyk met Klementia SlechtGa naar voetnoot5 is breed van toon en Vondeliaans van stijl; hetzelfde, zij het in mindere mate, kunnen wij zeggen van het gedicht Op het Huwlyk van Gerard van Assendelft en Maria Apollonia van der Lely.Ga naar voetnoot6 Beide gedichten zijn van 1723. | |
[pagina 264]
| |
Uit hetzelfde jaar is het gedicht Ter Bruiloft van David Radaeus en Maria Suzanna Gerlagh.Ga naar voetnoot1 Het is veel lichter van toon door het viertrochaeën-metrum. Deze maat leidt er gemakkelijk toe, dat het vers een zekere dreun krijgt; zij ligt goed in het gehoor, maar brengt daardoor m.i. het gevaar mede, dat de gedichten een wat populaire toon verkrijgen. Van de in dit metrum geschreven gedichten, acht ik het genoemd vers het best geslaagd. Een mooie bewerking van de Paradijs-idylleGa naar voetnoot2 treffen wij aan in het gedicht op Het Huwlyk van Willem van Karnebeek en Kornelia van den Berg.Ga naar voetnoot3 Aan het slot van dit zuiver christelijke vers wenst Poot:
Dat u de zegen overstroome
Van Kanaes grooten Bruiloftsgast.
[vs. 115-116] In de Bruiloftzang voor zijn vriend Jan BuisGa naar voetnoot4 volgt Poot daarentegen het mythologische genre. De aaneenschakeling van mythologische liefdesgevallen en beelden in dit gedicht over de macht der liefde is volstrekt niet storend. Een mooie lentebeschrijving vinden wij in de vs. 1-28 van het gedicht Lenteloof ter Bruiloft van Frans Verryn en Klementia van den Ende.Ga naar voetnoot5 In enkele van de bruiloftszangen mengt Poot een persoonlijke toon, door over eigen liefdes-verdriet en -verlangen te schrijven.Ga naar voetnoot6 In het gedicht Ter Bruilofte van Jakob Kortebrant en Maria van ZwietenGa naar voetnoot7, dat in de bundel onvoltooid werd afgedrukt, is zijn verlangen naar het land en zijn leed in de stad (vs. 11-26) prachtig verwoord. Didactisch van toon is het gedicht Ter Bruiloft van Joannes van Steelant en Johanna Elizabeth de GeerGa naar voetnoot8 waarin de dichter jongelingen en maagden raad geeft in huwelijkszaken en hen wijst op de eenzaamheid van het vrijgezellenbestaan. De Bruiloftzang voor Joannes van Koevenhoven en Maria HoosGa naar voetnoot9 behoort tot een apart genre, dat van de echoliederen. Het eerst werd dit genre beoefend door de dichters van Alexandrië en vervolgens door de Romeinse dichters, o.a. door Ovidius. Ook de Italiaanse neo-latinisten, o.a. Tebaldeo, schreven echo-liederen. Bij ons was het Johannes Secundus, die er een vaste vorm aan gaf.Ga naar voetnoot10 Het enige sonnet uit deze groep, Ter Bruilofte van Adriaen Boitet en Katharina de ValkGa naar voetnoot11, acht ik, in vergelijking met de andere bruiloftsdichten, minder geslaagd. | |
[pagina 265]
| |
Lyk- en grafdichtenDeze groep omvat tien lijkzangen en zeven grafgedichten. Van de lijkzangen beschouw ik Ter Lykstaetsie van Feltrum de VriesGa naar voetnoot1 en Ter eeuwige Gedachtenisse van Antoni van LeeuwenhoekGa naar voetnoot2, beide van 1723, als de best geslaagde. Vervolgens de gedichten op het overlijden van Kornelis van ArkelGa naar voetnoot3, Adriana Hollaer, de grootmoeder van Jan OudaenGa naar voetnoot4, David van HoogstratenGa naar voetnoot5, Dirk MesschaertGa naar voetnoot6 en Maria Bredenburg.Ga naar voetnoot7 In het gedicht Ter Gedachtenisse van Jan OudaenGa naar voetnoot8, stelt Poot naar klassiek voorbeeld de ijzeren eeuw tegenover de gouden eeuw. Van de grafgedichten acht ik het grafschrift voor Izabella Kazius, de vrouw van Joannes van DamGa naar voetnoot9, het beste. | |
LofdichtenDe meeste gedichten van deze groep zijn geschreven bij het verschijnen van boekwerken of dissertaties. De promotiegedichten kunnen wij het best qualificeren als goed maakwerk; een daarvan is een sonnet.Ga naar voetnoot10 Het beste gedicht uit deze groep acht ik het lofdicht Op de Outheden en Gestichten van Nederlant, beschreven door Hugo van Heussen; vertaelt en met Aenmerkingen verrykt door Henrik van Ryn.Ga naar voetnoot11 Een aardig voorbeeld van de spreukachtige wijze waarop Poot zich vaak uitdrukt, is de volgende passage uit zijn gedicht Lauren voor Henrik van Hulst, Schilder en PoëetGa naar voetnoot12:
Nu ziet de kunstgenoot
Hoe 't willen weinigh gelt, maer slacht de losse pluimen
Die voor de zachtste winden ruimen.
't volbrengen weegt als loot.
[vs. 13-16] In ditzelfde gedicht schrijft Poot:
Ik zal van nieuwe wondren zingen:
Uw beelden leven ook.
Men zegt dat ge onlangs kinders
Misleidde met den schyn der moederlyke borst,
En dat een wesp uw paerden dorst
Bedreigen met veel hinders.
[vs. 23-28] Vondel schrijft in zijn Byschrift Voor Daniel Zegers, Fenix der Bloemschilderen: | |
[pagina 266]
| |
Een By quam op zijn schildery
En geur en kleuren aengevlogen,
En riep: Natuur vergeef het my:
Dat bloempenseel heeft my bedrogen.
[W.B. V, 497 vs. 5-8] In talrijke gedichten voor bloemenschilders komen dergelijke anecdoten voor. Zij gaan waarschijnlijk alle terug op een bekend verhaal over Apelles, van wie verteld wordt, dat hij op bloemen een bij geschilderd had, die de toeschouwers van het doek wilden verjagen.Ga naar voetnoot1 | |
MengeldichtenDeze groep omvat acht en twintig gedichten. Wij kunnen deze als volgt verdelen: I. Vijf gedichten voor magistraatspersonen bij hun aanvaarding van een ambtsperiode als burgemeester.Ga naar voetnoot2 De beste van deze gedichten zijn m.i. de Groetenis aen Willem Six toen hy tot Burgermeester van Amsterdam verkoren wiertGa naar voetnoot3 en Het tweede Burgermeesterschap van Adriaen van Assendelft.Ga naar voetnoot4 In de Lierzang op het tweede Burgermeesterschap van Willem HooftGa naar voetnoot5 past Poot een bijzonder rijmschema toe:
O Welvarend Schip der Staeten,
Dat weleer door vier en bloet,
List en twist en wrevelmoedt Zeilen most,
En, van allen troost verlaten,
't Stranden naeu ontwyken kost,
[vs. 1-5] II. Twee lofdichten op ‘Lusthoven’: een Bloemzang ten Lusthove van Juliaen van GroenewegenGa naar voetnoot6 en een Gezang op Broekbergen, den Lusthof van Wilhelmina de Veer.Ga naar voetnoot7 Beide zijn het in hun soort goede gedichten. Naast de natuurbeschrijving, doet in onze moderne ogen de uitstalling van mythologische figuren en beelden onecht aan, maar wij mogen niet vergeten dat dit in de achttiende eeuw eis was en zeker niet als een tekort gezien werd, integendeel. Beide gedichten behoren tot het genre der buitenplaatsgedichten, dat in de zeventiende en achttiende eeuw veel beoefend werd. Over het algemeen zijn dergelijke gedichten echter veel omvangrijker dan bij Poot het geval is. | |
[pagina 267]
| |
In de eerste verzen van zijn BloemzangGa naar voetnoot1, noemt Poot de bloemenschilder Daniel SegersGa naar voetnoot2:
Al 't puikgebloemt van tweepaer wereltdeelen
Vertoont zich hier op 't netst,
En dooft den lof van Zegers bloempenseelen,
Hoe schoon hy kleurt en schetst.
[vs. 5-8] Poot heeft in de door hem bezochte kunstkabinetten misschien werken van deze schilder gezien, waarschijnlijker lijkt het mij, dat hij hem heeft leren kennen uit de gedichten van enkele zeventiendeeeuwers. Vondel vervaardigde een Byschrift Voor Daniel Zegers, Fenix der Bloemschilderen.Ga naar voetnoot3 Ook in zijn Bespiegelingen van Godt en Godtsdienst noemt Vondel de bloemenschilder.Ga naar voetnoot4 In beide gedichten gebruikt hij het woord bloempenseel, dat Poot blijkbaar van hem overnam. III. Twee dankbetuigingen in dichtvorm, één aan Willem Vlaerdingerwout, voor een geschenk van boekenGa naar voetnoot5 en één aan Jakob Spex, voor een handschrift van Huygens en andere zaken.Ga naar voetnoot6 Gelegenheidspoëzie, zonder verdere verdienste. IV. Vier gedichten, geschreven voor het Werelttoneel: De Dichtkunst in Homerus verheerlyktGa naar voetnoot7, HeerenlesGa naar voetnoot8, BerouGa naar voetnoot9, en Rechtvaerdigh en Goedertieren.Ga naar voetnoot10 De Dichtkunst in Homerus verheerlykt is het minst geslaagde van deze overigens goede gedichten. V. Twee gedichten van godsdienstige aard: KerkenvredeGa naar voetnoot11 en Op de Roomsche Pauzen.Ga naar voetnoot12 VI. Verklaring bij de titelprent van een werk van Humfrey Prideaux.Ga naar voetnoot13 VII. Twee pastorale liefdesgedichten: een SamenzangGa naar voetnoot14 tussen een oude vrijer en een jong meisje, een bekend themaGa naar voetnoot15, en een VeltvryaedjeGa naar voetnoot16, beide geslaagde genrestukjes. VIII. Drie hekeldichten: Tegens de Eerdieven. Aen GratianusGa naar voetnoot17, Aen eenen Vrient, verraden van zyn' verplichten SchynvrientGa naar voetnoot18 en Zielverhuizing.Ga naar voetnoot19 Het gedicht Tegens de Eerdieven bespraken wij reeds uitvoerig.Ga naar voetnoot20 In het gedicht Aen eenen Vrient, verraden van zyn' verplichten Schynvrient, komt | |
[pagina 268]
| |
een passage voor, die mij doet vermoeden dat met de ‘Schynvrient’, Jakob Campo Weyerman bedoeld is:
'k Zie dorens, naeu t'ontloopen,
Aen Hermes vrederoê.
Hoe kout hy Argus oogen toe,
En Plutoos deuren oopen!
[vs. 9-12] Campo Weyerman noemde namelijk twee van zijn beruchte weekbladen respectievelijk De Rotterdamsche Hermes en Den Amsterdamschen Hermes en duidt zichzelf daarin steeds aan als Hermes. Dikwijls valt hij een andere weekbladschrijver aan, een Amsterdammer die zich achter de naam Argus verschool.Ga naar voetnoot1 | |
[pagina 269]
| |
Wie de door Poot getrooste vriend is geweest, valt niet uit het gedicht op te maken. Ook voor het korte gedichtje Zielverhuizing kan ik geen bevredigende verklaring vinden. IX. Vier gedichtjes, ter begeleiding van een geschenk-exemplaar van de tweede druk van Gedichten I, respectievelijk voor Henrik van RynGa naar voetnoot1, Jan OudaenGa naar voetnoot2, Jan MesschaertGa naar voetnoot3 en Ds Kornelis de Feifer.Ga naar voetnoot4 In het gedichtje Aen Jan Messchaert bestaat elk vers slechts uit twee lettergrepen. Poot heeft misschien Huygens tot voorbeeld gehad, die ook enkele van deze soort gedichten schreefGa naar voetnoot5, waarin echter ook verzen van één lettergreep voorkomen. Tot hetzelfde genre behoort Spiegels grafschrift op Coornhert.Ga naar voetnoot6 X. Tenslotte blijven er nog drie gedichten over: Waerdy der EereGa naar voetnoot7, Lierzang over de valsche Tyding van myn DootGa naar voetnoot8 en Eendragt.Ga naar voetnoot9 Terecht plaatste Poot het eerste gedicht vlak achter het hekeldicht Tegens de Eerdieven, want het is de verdediging van het goed, dat zijn vijanden uit het hekeldicht hem hebben willen ontnemen. In het tweede gedicht verzekert Poot de Amsterdamse advocaat Paulus van den Ende, dat het gerucht over zijn dood vals is. Met voorbeelden uit de mythologie en de oudheid toont hij aan dat men geruchten niet moet geloven. Ik vermoed, dat het gedicht Eendragt oorspronkelijk geschreven is voor het Werelttoneel, en wel in het bijzonder voor het zinnebeeld Burgerlyke Eendragt.Ga naar voetnoot10 De verhalen van Sertorius en Scilurus, waarop Poot zinspeelt in de vs. 7-9, komen beide bij de beschrijving van dit zinnebeeld voor. Zeer juist werd het gedicht in de bundel geplaatst, vlak voor Kerkenvrede. Eendragt behandelt de eenheid in de staat en de steden onderling, Kerkenvrede de eenheid tussen de verschillende kerken. | |
ByschriftenDeze groep omvat zes en twintig bijschriften. De eerste elf zijn geschreven bij de afbeeldingen van vrienden en bekenden: van de geleerden uit het Delftse Bagijnhof Henrik van RynGa naar voetnoot11 en Gerard van LoonGa naar voetnoot12, van Poots Rotterdamse vriend Jan Oudaen en diens echt- | |
[pagina 270]
| |
genote Maria BredenburgGa naar voetnoot1, van zijn vriend en beschermer de Delftse advocaat en rechter Willem VlaerdingerwoutGa naar voetnoot2, van de Delftse arts en dichter Kornelis van GyzenGa naar voetnoot3, van de bewerker van het Werelttoneel de Alkmaarse rector Rutgerus OuwensGa naar voetnoot4, van de predikant van Schipluiden Kornelis de FeiferGa naar voetnoot5, van zijn drukker Reinier BoitetGa naar voetnoot6, van de Delftse kunstschilder en dichter Henrik van HulstGa naar voetnoot7, van de Duitse arts Friederich Daniel FerberGa naar voetnoot8 en tenslotte van een niet genoemde kunstbeschermer.Ga naar voetnoot9 Dan volgt een groep van zeven bijschriften bij de afbeeldingen van de Latijnse dichters en schrijvers VergiliusGa naar voetnoot10, OvidiusGa naar voetnoot11, HoratiusGa naar voetnoot12, TerentiusGa naar voetnoot13 en JuvenalisGa naar voetnoot14, van de Romeinse kunstbeschermer MaecenasGa naar voetnoot15 en tenslotte van de Grieks-Alexandrijnse dichter Callimachus van Cyrene.Ga naar voetnoot16 Het bijschrift bij de afbeelding van Antonides van der GoesGa naar voetnoot17 staat alleen. Het sluit aan bij de bijschriften op Hooft, Vondel, Vollenhove en Moonen in Gedichten I. Als een afzonderlijke groep kunnen wij beschouwen de reeks bijschriften bij de afbeeldingen van de kerkelijke figuren LutherGa naar voetnoot18, CalvijnGa naar voetnoot19, JanseniusGa naar voetnoot20 en Arminius.Ga naar voetnoot21 De reeks bijschriften wordt afgesloten met drie op zichzelf staande gedichten Op het Beelt der GerechtigheitGa naar voetnoot22, Op een' Roemer, vertoonende de Gulde-Bruiloft van ***Ga naar voetnoot23 en Op de Leidsche en Haegsche Schouburgen.Ga naar voetnoot24 Het laatste gedicht is geschreven voor de toneeltroep van J. van Rijndorp, de Compagnie der ‘Leydse en Haagse Schouwburgen’.Ga naar voetnoot25 Bij de behandeling van de bijschriften uit de bundel Gedichten I, wees ik op enkele traditionele elementen in het genre der bijschriften.Ga naar voetnoot26 Dezelfde manier van uitdrukken vinden wij ook in de tweede bundel. De personen worden aangeduid met de namen van grote voorgangers of goden, of deze worden herboren in de door de dichter bezongen personen: bij Gerard van Loon: Thucydides en TacitusGa naar voetnoot27, voor de maker van de afbeelding van Jan Oudaen en echtgenote: ApellesGa naar voetnoot28, in de ziel van Vlaerdingerwout schijnt Astré (Astraea) te huizenGa naar voetnoot29, in | |
[pagina 271]
| |
Van Gyzen herleven Galenus en HippocratesGa naar voetnoot1, De Feifer is ‘Een' tweeden Izokraet of andren Demostheen’Ga naar voetnoot2, bij Van Hulst heet het ‘Apelles Grieksche ziel schiet Duitsche leden aen’Ga naar voetnoot3, Lodewijk XIV heet ‘den Franschen Alexander’Ga naar voetnoot4, Vergilius was niemand minder dan Apollo zelfGa naar voetnoot5 en Menanders geest ging over in Terentius.Ga naar voetnoot6 De dichter vermeldt eigenschappen en deugden, die de schilder of tekenaar niet kan uitbeelden:
Had naer den eisch de schilderkunst
Dit beelt vertoont met al zyn gunst,
Men zou 'er deugt en geest en godtsvrucht by zien blinken.
Maer 't schetspanneel viel des te klein.
Wat schilder maelt ook ziel en brein?
[II, 428 vs. 1-5 v.b.]
't Penseel voldoet hier braef aen d'uiterlyke zaek,
Maer laet het beste na, te weten geest en spraek,
[II, 436 vs. 1-2 v.b.] Vergelijk Vondels bijschrift Op Cornelis Anslo:
Ay, Rembrant, maal Cornelis stem.
Het zichtbre deel is 't minst van hem:
't Onzichtbre kent men slechts door d'ooren.
Wie Anslo zien wil, moet hem hooren.
[W.B. IV, 209] In zijn bijschrift Op Reinier BoitetGa naar voetnoot7 gebruikt Poot weer dezelfde woordspelingen als in zijn bijschrift Op een BoekdrukkeryGa naar voetnoot8, welk gedicht onder invloed van Vondel en Huygens stondGa naar voetnoot9:
Dus leeft en lacht BOITET in 't midden van den Druk;
Druk, daer zyn vlyt en deugt by winnen vreugt en zegen;
Druk, die de letterliên doet juichen van geluk;
Druk, die den druk verdryft, en tot welwyze wegen
De domheit altemet en doling dikwyls leidt:
Druk eindelyk, die druk en sneven is ontwassen,
En 's Meesters braven naem voert ter onsterflykheit,
Snel oost en west voorby en beide 's werelts assen.
Quaem Laurens Koster eens uit 's hemels kreitsen hier,
Hy vlocht den wakkren Man een kroon van druklaurier.
Over het algemeen zijn de bijschriften uit de tweede bundel beter dan die uit de eerste. Dat Poot in staat was een kernachtige spreuk te dichten moge blijken uit zijn derde bijschrift Op het Beelt der GerechtigheitGa naar voetnoot10: | |
[pagina 272]
| |
Gehoorzaemt 's Hemels Wet en d'Aerdsche Mogentheit,
Want d'Aerdsche Magt krygt klem van 's Hemels Majesteit.
| |
ConclusieHet tweede deel van Poots gedichten neemt een eigen plaats in het geheel van zijn werk in. Het is typerend voor de jaren 1722-1728, de crisisjaren in het leven van de dichter. Het bevat de gegevens, die wij in het hoofdstuk over die jaren verwerkten. Poot heeft in die tijd getracht zich een zelfstandig bestaan te scheppen door letterkundig werk: een poging, die in de geschiedenis van onze letterkunde uit de vorige eeuwen enig genoemd mag worden. De bundel heeft er zijn eigen karakter door gekregen. Over het geheel genomen, is dit tweede deel een verzameling van gelegenheidsgedichten. Ofschoon Poot er bewust naar gestreefd heeft deze verzen te verheffen boven het peil, waarop de meeste gelegenheidsverzen van zijn tijd stonden, moeten wij toch vaststellen, dat deze bundel in kwaliteit achterstaat bij de beide andere delen der Gedichten. Minnedichten en natuurzangen als in Gedichten I treffen wij hier niet aan, de Mengeldichten uit de eerste bundel bevatten betere verzen. Van de vernieuwing, de verinniging en versobering, die in de nagelaten gedichten tot uiting komen, is hier nog niets te bespeuren. De moeilijkheden op maatschappelijk en religieus gebied en inzake de liefde hebben niet nagelaten invloed uit te oefenen op het werk van de dichter. De ‘zingende uchtenttyden’Ga naar voetnoot1, vol van dichterlijke bezieling, waren voorbij; een tijd van stille ernst en rust, ook op godsdienstig gebied, werd met smart verbeid.
Overzien wij de navolgingen in de tweede bundel, dan kunnen wij allereerst een belangrijke invloed van de klassieken vaststellen. Het slot van de brief Aen Adriaen ZwalmiusGa naar voetnoot2 beschrijft ‘Een eerelyk en deugtzaem man’ (vs. 73) naar de opvatting van Horatius. De brief aan de classicus Van DamGa naar voetnoot3 is geheel geschreven in navolging van de tiende Satyre van Juvenalis over Fortuna of ‘'t Avontuur’. Evenals voor het autobiografische gedicht Kenschets des DichtersGa naar voetnoot4 uit de eerste bundel, nam Poot ook voor zijn Algemeene BriefGa naar voetnoot5, de tiende Elegie uit het vierde boek van Ovidius' Tristia gedeeltelijk tot voorbeeld. De Velt- en Zeezangen zijn geschreven als een dikwijls slaafse navolging van Vergilius' Eclogae. Verscheidene malen blijkt duidelijk dat Poot hierbij de Vergiliusvertaling van Vondel gebruikte. | |
[pagina 273]
| |
De Geboortezang voor * * *Ga naar voetnoot1 staat onder invloed van de bekende vierde Ecloga van Vergilius. In het sonnet voor de bruiloft van Adriaen Boitet en Katharina de ValkGa naar voetnoot2 zagen wij een bekend thema uit Ovidius' Amores voor de tweede maal in Poots werk toegepast. In het hekeldicht Tegens de EerdievenGa naar voetnoot3 ontleende Poot vooral aan Ovidius' Ibis en Tristia. Poot kende zelf geen Latijn. Toch is hij goed thuis in de klassieke wereld en letteren. Zoals uit de brief Aen Jan OudaenGa naar voetnoot4 blijkt, las hij de Latijnse schrijvers in vertalingen. Zijn vrienden Jan Oudaen, Joannes van Dam, de praeceptor van de Latijnse school te Delft die zelf Latijnse verzen schreef, Gerard van Loon en Henrik van Ryn, beiden magister artium, hebben hem misschien geholpen bij zijn lectuur van de klassieken en de neo-latinisten. Uit Poots dichttrant blijkt vooral invloed van Vondel. Met recht mogen wij Vondel als Poots grote leermeester blijven beschouwen. Telkens komen bij het lezen, ook in deze bundel, gedichten, zegswijzen en woorden van Vondel ons voor de geest, ook daar, waar niet van directe navolging sprake is. In Bijlage V, waar wij een overzicht geven van de door Poot verwerkte invloeden, komt de naam Vondel dan ook veelvuldig voor. Daarentegen is de invloed van Hooft in deze tweede bundel veel minder geworden. Slechts bij enkele verzen konden wij op een zekere overeenkomst wijzen. Ofschoon door Spex niet genoemd onder de schrijvers die Poot ‘meest poogde te volgen, of al volgende op de hielen trat, en in eenige opzichten voorbystreefde’Ga naar voetnoot5, blijkt Cats ook nu weer verscheidene malen door Poot te zijn nagevolgd. Vooral de overeenkomst in de beschrijving van het schoolbezoek en de opvattingen aangaande opvoedkundige methoden in de Algemeene Brief van Poot en in Cats' Houwelick en Twee en Tachtigh-Jarigh Leven zijn interessant. Invloed van Spiegel en Antonides bleef eveneens aanwezig; van Spiegel vooral in enkele passages in de Reisbrief aen Jan OudaenGa naar voetnoot6 en in het promotiegedicht voor Kornelis 's GravezandeGa naar voetnoot7; van Antonides in de Uitvaert van Kornelis van ArkelGa naar voetnoot8 en in de beide buitenplaatsgedichten.Ga naar voetnoot9 In de Velt- en Zeezangen heeft Poot, naast Vergilius en Vondel, vooral ook Moonen en in mindere mate Wellekens nagevolgd. |
|