Hubert Korneliszoon Poot
(1979)–C.M. Geerars– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 216]
| |
Hoofdstuk VIII Publicaties van 1722-1728Op 3 Augustus 1722 promoveerde Joannes Carolus de Roo te Leiden tot doctor in de beide rechten. De dissertatie Soluto matrimonio quemadmodum dos petatur werd uitgegeven: ‘Lugd. Bat. apud Joann. vander Linden. J.F.’Ga naar voetnoot1 Het proefschrift is opgedragen aan de broer van de schrijver, Willem de Roo, eveneens doctor in de beide rechten, en aan een oom Otto de Roo. Achter de tekst van de dissertatie volgen vier gedichten, respectievelijk van T. Tamé. M.D., Jan Hudde Dedel. J.U.St., G. Cam. M.St. en H.K. Poot. Poots gedicht Ter Bevordering van den Edelen Heere Joan Carel de Roo, tot der Rechten Dokter is afgedrukt op de blz. 30 en 31. Vergeleken bij die uit de Gedichten IIGa naar voetnoot2, vertoont de tekst enige spellingverschillen, terwijl de rijmwoorden uit de vs. 9 en 11 ‘oorlogskransen’ en ‘zegekansen’ veranderd zijn in ‘oorlogskansen’ en ‘zegekransen’, wat ook een betere zin geeft.
De uitgave van Jonas de Boetgezant, of Poëtische Uitbreiding zyner histori door Joan de Haes. Hierby komen eenige Aenmerkingen des Dichters over de Uitbreiding. ‘Te Delf By Reinier Boitet MDCCXXIII.’ bevat Poots gedicht Op de Histori van Jonas, in vaerzen uitgebreit, en met aenmerkingen opgeheldert door den Heer Joan de Haes, met enkele kleine verschillen in de spelling ook opgenomen in Gedichten II.Ga naar voetnoot3 Het Aen den Lezer van Joan de Haes is gedateerd ‘Te Rotterdam in oegstmaent des jaers MDCCXXII.’ Poot zond De Haes zijn lofdicht toe, vergezeld van een briefjeGa naar voetnoot4, aan ‘Myn Heer Myn Heer Joan De Haes, Koopman te Rotterdam, met een pakje, gemerkt J.D.H.’ De tekst van het briefje luidt: Myn Heer en zeergeëerde Vrient, | |
[pagina 217]
| |
Het lofdicht Palmtak voor den Weledelen Heere Elias van der Hoeven, na zynen redentwist over den plicht eens rechters, in de Hooge School van Leide, tot Dokter der beide Rechten ingewydt werd voor het eerst afgedrukt op blz. 34-35 in Van der Hoevens dissertatie De judicantis judicis officio, waarop hij 5 Januari 1723 te Leiden promoveerde. Het proefschrift is uitgegeven: ‘Lugduni Batavorum Apud Danielem Goetval.’Ga naar voetnoot1 Het is opgedragen o.a. aan de vader Philippus vander Hoeven en de oom Johannes vander Hoeven, die beiden talrijke bestuursfuncties te Rotterdam vervuld hebben. Behalve van Poot is er ook een lofdicht van Hendrik de Bruyn J.U.D., een vriend van Elias van der Hoeven, opgenomen. Poots gedicht verschilt met de tekst in Gedichten IIGa naar voetnoot2 slechts in de dubbele oo in het woord ‘verschoolen’ (vs. 14). Enig contact met Poot is niet aanwijsbaar. Het promotiegedicht zal wel in opdracht ontstaan zijn.
De Koninklijke Bibliotheek te 's Gravenhage bezit in een verzameling bruiloftsgedichten onder het nummer 853 A 390 een bundeltje Echt-Gezangen. Ter Echtverbintenissen van den Heere Harmanus Meyer, met Jongkvrouwe Helena van Arrewyne: en den Heere Cornelis van Arrewyne, met Jongkvrouwe Maria Beukelaar. Verëenigd binnen Amsterdam, den 25sten van Grasmaand, 1723.Ga naar voetnoot3 Het bevat gedichten van J. van Arrewyne, een broer van Helena en Cornelis van Arrewyne; van Cl. Bruin; van een dichter, die ondertekent met Amicitiae; van H.K. Poot; van Adrn. de Cramer; van Titsing; van een dichter, die ondertekent met Amor omnia vincit; van H. Smets; van een dichter, die ondertekent met Uit Liefde; van N.N.; van M. Smets en van Harmanus Meyer. Uit het gedicht van Cl. Bruin blijkt dat Harmanus Meyer een dichtwerk heeft geschreven over de ‘Heelkunst’; Bruin noemt hem ‘roem der Eskulaapen’, en van C. van Arrewyne zegt hij, dat deze ‘wel ervaaren / In de Indiaansche waaren’ is en hij raadt hem aan nu op de bruiloftsdag niet te denken aan ‘Kongo noch Thee-bing’, noch aan wat uit China wordt aangevoerd. De slotgedichten Plicht-Bewys aan de Dichteren en Sluit-Beede zijn van Harmanus Meyer. De verklaring van de titelprent is gesigneerd H.M., misschien is ook dit gedicht van zijn hand. Poots gedicht Op het Huwelyk van den Heere Harmanus Meyer, en Joffrouwe Helena van Arrewyne (blz. 14-15) is met enkele verschillen in de spelling en interpunctie gelijk aan de tekst in Gedichten II.Ga naar voetnoot4 Poot vervaardigde het gedicht in opdracht. Onder de tekst in Gedichten II | |
[pagina 218]
| |
plaatste hij namelijk het onderschrift Voor den Heer Jan Buis Egbertszoon. Jan Buis was een Amsterdamse vriend van Poot, die in een volgend hoofdstuk nog ter sprake komt.Ga naar voetnoot1
Ongeveer een jaar na zijn vriend Joan Carel de Roo, promoveerde Joannes Hudde Dedel op 29 Juli 1723 te Leiden tot doctor in de beide rechten op een dissertatie De codicillis. Zij is uitgegeven: ‘Lugd. Bat. apud Joann. vanderLinden. J.F.’Ga naar voetnoot2 Het proefschrift is opgedragen aan de stiefvader van de schrijver, Feltrum de Vries, doctor in de beide rechten, aan Henricus Lynslager, oom van moeders zijde, aan Phillippus DedelGa naar voetnoot3, doctor in de beide rechten, en Petrus Marcus, eveneens doctor in de beide rechten. Beide laatsten worden door de schrijver betiteld met curator suus, wat hier waarschijnlijk voogd zal betekenen. Gezien de naam zal Ph. Dedel wel familie van hem zijn geweest; met P. Marcus was dit eveneens het geval, daar de schrijver van het lofdicht op de blz. 21 en 22, J.P. Marcus J.U.St., zich ‘bloedtverwandt’ van Jan Hudde Dedel noemt. Poots sonnet Ter Inwyding van den Weledelen Heere Jan Hudde Dedel, tot Dokter der beide Rechten, in het proefschrift afgedrukt op blz. 23, is op enige kleine interpunctie- en spellingverschillen na, gelijk aan de tekst in Gedichten II.Ga naar voetnoot4 In dit sonnet zegt Poot van Dedel, dat hij ‘Flakkus zang in hem, met liefelyken zwier’ (vs. 4) beluisterde.Ga naar voetnoot5 Jacob Spex noemt Dedel in zijn bijschrift Op eene Afbeelding van Joost van den Vondel, Vorst en Vader der Nederduitsche Dichteren; In zynen hoogen ouderdom door Filips de Koning geschildert, en, door eene vriendelyke gifte, in handen van den Weledelen Gestrengen Heere en Mr Jan Hudde Dedel, Burgermeester van 's GravenhageGa naar voetnoot6:
Een' leerling van een' Dichtgeest, die, verheven
Op Helikon, thans 't lot niet meer betreurt,
Dat hem voorheen hier ongeacht deed leven.
[vs. 14-16] | |
[pagina 219]
| |
Bij ‘Dichtgeest’ plaatst hij in een noot: ‘Het Licht der Nederduitsche Poëzye onzer eeuwe, Hubert Korneliszoon Poot.’ Dat Poot nog langer relaties heeft onderhouden met Jan Dedel toont het gedicht Zomer. Aen den Weledelen Heer Mr Jan Hudde Dedel, Schepen van 's Graevenhaege, enz. enz., dat, niet gedateerd, is opgenomen in de door Spex uitgegeven bundel Gedichten III.Ga naar voetnoot1 Poot nodigt Dedel hierin uit - - - - - naer 't ruime lant,
T'ontryden met de koets den steedschen zomerbrant.
[vs. 15-16] om daar verkwikking te zoeken na de vermoeienissen van de ‘vierschaer en 't geding’ (vs. 17). Poot schrijft ook over Dedels ‘Lustplaets’ (vs. 33) en hij zinspeelt weer op het dichterschap van zijn voorname leerling:
Vandaer zult ge, uit de schaêu, de lustige landouwen
Al dichtende beschouwen;
Want zulk een schildery
Zet der Poëten geest een heel nieu leven by.
[vs. 37-40] Een dag na Jan Hudde Dedel, op 30 Juli 1723, promoveerde te Leiden Willem Vlaardingerwoud tot doctor in de beide rechten op een dissertatie De Jure Militari. Het proefschrift werd uitgegeven: ‘Lugduni Batavorum, Apud Abrahamum Kallewier, 1723.’Ga naar voetnoot2 De schrijver droeg zijn werk op aan zijn vader Robbert Vlaardingerwoud, zijn oom van moederszijde Dr Alexander van Edenburg, zijn neven Dr Willem Vlaardingerwoud en Dr Marten Vlaardingerwoud, en Dr Jacob Vlaardingerwoud. Achter de dissertatie zijn drie lofdichten opgenomen, respectievelijk van Joannes Alderkerk S.M. Candid., J. Vander Tas van Yzenberg S.S.Th: Stud: en op blz. 38 van H.K. Poot. Poots gedicht Op het inhuldigen van den Heere Willem Vlaardingerwoud tot der beide Rechten Dokter werd met enige kleine spelling- en interpunctievarianten ook opgenomen in Gedichten II.Ga naar voetnoot3 Bij de bespreking van de personen uit Poots tweede bundel wordt de familie Vlaardingerwoud, voor zover zij in relatie heeft gestaan met Poot, in haar geheel behandeld.
In de Maendelyke Uittreksels, of Boekzael der Geleerde Werelt van | |
[pagina 220]
| |
Augustus 1723 wordt in de rubriek Letternieuws onder het opschrift Delf medegedeeld dat ‘sedert eenige dagen’ Reinier Boitet uitgeeft ‘de Schets nevens eenige Proeven van Het Groot Natuur- en Zedekundigh Werelttoneel’, waarna de volledige titel van het boek volgt.Ga naar voetnoot1 In het nummer van September volgt dan de bespreking ervan.Ga naar voetnoot2 Hieruit blijkt dat deze Schets en Proeven bestonden uit een Voorrede en ‘vier Zinnebeelden, naemelyk de Akademie, de Dichtkonst, de Schilderkonst, en de Gerechtigheit’. Over de taalverzorging, Poots aandeel in de uitgave, heet het: ‘De styl is sierlyk en goet, en de netheit van tael en spelling is daer in met veel naeuwkeurigheit waergenomen’, en over Poots gedichten: ‘Ook heeft de beroemde Dichter H.K. Poot, om dit werk nog meer luister by te zetten, alle de uitmuntentste Zinnebeelden met nieuwe en toepasselyke gedichten beslooten, waer van wy onze leezeren het volgende tot een proefje meedeelen’. Als voorbeeld volgt dan De Dichtkunst in Homerus verheerlykt.Ga naar voetnoot3 Dit gedicht werd dus reeds in Augustus 1723 voor het eerst gedrukt. Poot nam het op in zijn Gedichten II.Ga naar voetnoot4 Ook bij de andere drie genoemde zinnebeelden schreef Poot gedichten, wij mogen dus aannemen dat deze ook in de Proeven werden gepubliceerd. Zij dragen tot titel AkademiGa naar voetnoot5, SchilderkunstGa naar voetnoot6 en Gerechtigheit.Ga naar voetnoot7 Het is wel vreemd dat Poot deze drie gedichten niet in zijn bundel van 1728 opnam.
Ter Bruilofte van den Heere Abraham des Amorie, en Jongkvrouwe Clementia Sleght werd opgenomen in een bundeltje Huwelykszangen, Ter Bruilofte van den Heere Abraham des Amorie, en Jongkvrouwe Clementia Sleght. In den Echt vereenigd binnen Rotterdam, den 17den van Slachtmaand, MDCCXXIII. ‘Te Amsterdam, By Balthazar Lakeman, Boekverkooper’.Ga naar voetnoot8 De uitgave is versierd met een titelprent van J. Wandelaar en bevat, behalve het gedicht van Poot (blz. 20-23), verzen van J. Wandelaar, A. van Cattenburgh, Korn. van Arkel, D. van Hoogstraten, Arnold Hoogvliet, J. Suderman, J.V. en J.V.M. Poots gedicht werd met wijziging van de titel, verschikking van de woorden in vs. 12 en enige varianten in spelling en interpunctie, later opgenomen in Gedichten II.Ga naar voetnoot9 | |
[pagina 221]
| |
Het gedicht Ter Bruilofte van den Heere Pieter Vermaten, en Jongkvrouwe Emmerentia Buys, werd voor het eerst afgedrukt in het bundeltje Gedichten op het Huwelyk van den Heere Pieter Vermaten, en Jongvrouwe Emmerentia Buys; In den Echt Vereenigt den 23sten van Slagtmaand, 1723.Ga naar voetnoot1 Deze uitgave bevat gedichten van Arnout de Bordes, die blijkens de tekst van zijn gedicht een zuster van de bruid beminde; van M.M. Wiel; een Klinkdigt van Jan Buys Ez:, de vriend van Poot, die dus ook de dichtkunst beoefende; van J.V. VeenGa naar voetnoot2; een Herders-Zang van L.V.M.; het genoemde gedicht van Poot op de blz. 18-21 en een gedicht van H.M., misschien de dichtende arts Harmanus Meyer. Het was immers in opdracht van Jan Buis, dat Poot zijn gedicht bij het huwelijk van Harmanus Meyer schreef. De tekst van Poots gedicht wijkt, afgezien van enige kleine verschillen in spelling en interpunctie, in één versregel af van de tekst in Gedichten II, 244.Ga naar voetnoot3
Op de Beschryving der Nederlandsche Gedenkmunten, door den Heer en Mr Gerard van LoonGa naar voetnoot4 werd met lofdichten van Sebastianus de Laderir, Claas Bruin en Hendrik Schim voor het eerst gedrukt in de Beschryving der Nederlandsche Historipenningen: of beknopt verhaal van 't gene sedert de overdracht der heerschappye van Keyser Karel den vyfden op Koning Philips zynen zoon, tot het sluyten van den Uytrechtschen vreede, in de zeventien Nederlandsche Gewesten is voorgevallen: Gedaan en opgesteld door Mr Gerard van Loon. ‘In 's Graavenhaage, By Christiaan van Lom, Isaac Vaillant, Pieter Gosse, Rutgert Alberts, en Pieter de Hondt. MDCCXXIII.’
Poots gedicht Inhoud der Tytelprint van het oude en nieuwe Verbont, aeneengeschakelt in de Geschiedenissen der Joden enz. door den Heer Humfrey PrideauxGa naar voetnoot5, staat afgedrukt tegenover de titelprent (H. van der My inv. F. Bleiswyk sculp.) van Het oude en niewe verbond aen een geschakeld in de geschiedenissen der Joden en der aengrenzende volkeren, sedert het verval der Koningryken van Israel en Juda tot op den tyd van Christus, door Humfrey Prideaux, Doctor der H. Godgeleerdheit, en Deken van Norwich. Uit het Engels, volgens den Agsten Druk, overgezet, en met enen Inhoud voor ieder Boek, en enige Aentekeningen vermeerdert door Joannes Drieberge. Eerste | |
[pagina 222]
| |
deel. ‘Te Leiden, By Johannes vander Linden, den Jongen. CIƆIƆCCXXIII.’ De tekst van Poots gedicht in deze uitgave verschilt met die uit Gedichten II in de spelling van twee woorden. Ofschoon het titelblad het jaartal 1723 draagt, moet het eerste deel reeds in 1721 verschenen zijn. In het Letternieuws van de Boekzael der Geleerde Werelt van December 1721Ga naar voetnoot1 wordt gemeld, dat het boek is afgedrukt en te bekomen bij Joh. vander Linden. Uit de titel van een ander werk van Joannes Drieberge blijkt, dat hij Remonstrants predikant in Rotterdam was.Ga naar voetnoot2
Het was, zoals wij reeds zagenGa naar voetnoot3, Poots ‘byzondere vrient en weldoener’ Jan Oudaen, die het voornaamste aandeel had in het bijeenzamelen van de nog niet gepubliceerde gedichten van zijn oudoom Joachim Oudaen, uitgegeven onder de titel Gedichten van Joachim Oudaan, noit voor dezen in 't licht gezien. Uitgegeven door H.K. Poot.. ‘Te Delf By Reinier Boitet, MDCCXXIV.’ Spex schrijft over deze uitgave: ‘Nogh te Delf zich bevindende, hadt de Dichter eenige Vaerzen van den Geleerden Joachim Oudaen uitgegeven’.Ga naar voetnoot4 Het onderschrift van H.K. Poot aen den Lezer luidt: ‘In Delf den I van Slagtmaent MDCCXXIII.’ Op die datum was Poot dus reeds gereed gekomen met het samenstellen van de bundel. De opdracht tot het verzorgen van het werk was uitgegaan van Jan Oudaen, van wie Poot in zijn voorwoord immers schrijft: ‘Zoo dra hy dan deze overblyfsels in zyn bestier zagh, deed hy my de eer van ze myner zorge aen te bevelen’. De bundel bevat in hoofdzaak gelegenheidsgedichten die, in het bezit van vrienden en kennissen van Joachim Oudaen, niet in zijn voorafgaande werken waren opgenomen. Poot schrijft dat zij ‘geene blyken van 's mans onervare jongkheid of suffenden ouderdom’ vertonen. Toch heeft hij wel gevoeld, dat het werkje bestond uit een samenraapsel van wat er nog van Oudaen, hier en daar verspreid, aanwezig was: ‘Indien echter de Dichtstukken, gelyk het in de werken der allerberoemtste Poëten gaet, u niet overal even behaeglyk mogten voorkomen; wat wonder? de dichters hebben hunne luimen. Met groote moeite zal men somtyts iet schryven, dat in aerdigheit zal moeten wyken voor een ander gedicht van de zelve hant, met weinigh of geen' arbeit altoos, ter neder gestelt. Zoo veel verschil is 'er in de tyden, en | |
[pagina 223]
| |
gesteltenis der harsenen. Oordeel echter hier noit te voorbarigh; want het geen in dit, gelyk ook wel in 's Dichters andere Werken, eenigerwyze duister of vreemtachtigh mogt schynen, is een gevolg van zyne diepe outheitkunde, waervan zyne Roomsche Mogentheit kennis draegt, en die hy dan ook dikwyls in zyne Gedichten laet bespeuren, als wonderspreuken voor de onkundigen.’ Na de lof gezongen te hebben van Oudaen, daarbij vooral wijzende op het oordeel van David van Hoogstraten, Oudaens biograaf, deelt Poot mede dat, behalve de Spraekverbeelding der Stadt Delf, geen dezer gedichten ooit eerder in het licht gegeven was. De Spraekverbeelding der Stadt Delf was in de voorgaande uitgave zeer gebrekkig weergegeven. Poot heeft dit gedicht nu opnieuw uitgegeven, naar het handschrift van de dichter. Het boekje is zo gemaakt, dat het als zesde deel bij de voorgaande vijf past. ‘Lees met lust’, zo besluit Poot zijn voorrede, ‘bedank de zorgvuldigheit van den Heere Jan Oudaen, eer joachim oudaens naam, neem onzen arbeit in 't goede, en vaer wel.’
In hetzelfde jaar als Oudaens bundel verschenen Alle de Gedichten van Joan de Haes. Hier by komt F. Sidneis Verdediging der Poëzy uit het Engelsch vertaelt. In twee deelen. ‘Te Delf By Reinier Boitet MDCCXXIV’ Poot voltooide het werk voor deze uitgave, kort na zijn terugkeer in Abtswoude, dus na April 1724, door het schrijven van zijn H.K. Poot Aen den Lezer. Dit weten wij van Spex, die zegt: ‘... weder t'huis gekeert, schreef hy eene sierlyke voorrede, gestelt voor den tweeden, of liever vermeerderden druk der Gedichten van wylen den Heere Joan de Haes.’Ga naar voetnoot1 Poot zelf dateerde zijn voorrede niet.Ga naar voetnoot2 Over het lofdicht van Poot op de poëzie van De Haes spraken wij reeds.Ga naar voetnoot3 Behalve dit lofdicht van Poot bevat de uitgave er ook een van de hand van D. van Hoogstraten. | |
[pagina 224]
| |
Het proza van Poots voorwoord is veel sierlijker dan dat van de voorrede voor Oudaens bundeltje. Misschien mogen wij dit toeschrijven aan het feit dat de voorrede voor Oudaens gedichten nog te Delft geschreven werd op een ogenblik dat de geest van de dichter op geheel andere dingen gericht was dan op het schrijven van een stuk kunstig proza. Dat Poot een krachtig proza schreef, opgebouwd uit goed lopende volzinnen, daarvan moge de inzet van zijn voorrede voor Alle de Gedichten van Joan de Haes tot bewijs strekken: ‘Onder de geenen die oit of oit in Nederlant, door het voeren eener deftige penne, onsterflyken roem behaelden, verdient de Dichter Joan de Haes, voor eenigen tyt, tot groote schade van Helikon en billyk verdriet der Kunstgenooten, ons door de doot ontnomen, buiten alle tegenspraek, eene aenzienlyke plaets. Want schoon de weêrgalooze Dichthelden Hooft en Vondel, die wy ook, om hunne zonderlinge gaven en geestige vonden, hier maer alleen noemen, de eerste lauwerkransen, hun onbetwistbaer in vollen eigendom toekomende, uit het strytvelt der poëzye, veiligh mogen wechdragen; zoo kan men echter de lichten, die deze zonnen aen den Parnashemel eenigszins schynen te wyken, zonder het gemoedt gewelt aen te doen, hunne verdiende glori geenszins weigeren. Den Ridderlyken Drost, die gezegt wert door de wolken te wandelen en de starren te genaeken, of den Agrippyner, alom voor Vorst en Vader der Nederduitsche dichtkunst erkent, in hemelsche gedachten en eenvoudige majesteit te willen evenaeren, schynt byna buiten 't bereik van het menschelyk vermogen. Nochtans, gelyk onder de ouden Virgyl in de dichtkunst wel boven alle zyne lant- en tytgenooten, heerlyk uitmunt, en als eenigste Fenix geëert wort, maer ook kenlyk is, met welk eenen doorluchtigen roem Ovidius, Horatius, Propertius, Tibullus en anderen, in zyne eeu gingen heenstreven; op zulk eene wys magh men, myns oordeels, ook de vergelyking onzer Poëten opmaken.’ Poot schrijft dit niet om ‘den helderen dichtluister van onzen de haes te verkleinen’, dat zou hem ook niet passen, die van De Haes ‘gulhartige weldaden’ heeft mogen ontvangen. Hij acht De Haes erfgenaam van de ijver en geest van zijn beroemde voorouders, en prijst hem zowel om zijn kennis van vijf talen als om zijn stijl en zijn sierlijkheid van taal. ‘En hoewel my nochte iemant, die eenigh verstant van poëzy heeft, niet onbekent is, dat eene goede tael juist geen goet gedicht maekt, naerdien hiertoe vry iet meer dan bloote woorden vereischt wort, 't is nochtans ook zeker, dat het geene fraeie vaerzen kunnen zyn, die, schoon by geval van eenige goede gedachten voorzien, door hunne kreupele en kromme worgtael, de ooren der toehoorders om wasse stopsels doen wenschen, tegens het dootsgevaer dier yslyke lieflykheit.’ Poot eindigt zijn lof op de dichter met de bewering dat zijn geschriften ‘gehart en in stant zyn om de eeuwen en allen wederspoet rustigh te verduuren.’ Hij deelt tenslotte mede dat de werken van | |
[pagina 225]
| |
De Haes thans in een geheel andere gedaante verschijnen dan de door deze zelf verzorgde eerste uitgaveGa naar voetnoot1: ‘Te weten, na het afdrukken der gemelde werken zat de Poëet, volgens zynen vlytigen en onvermoeiden aert, niet stil, nochte hing zyne zinnen zoo geheel aen den koophandel dien hy dreef, dat hy om Merkurius Beurs Apolloos heiligdommen vergat; volgende hierin den braven en dubbelen yver van H.L. Spiegel, die ook dichter en koopman teffens, ons dien schoonen Hartspiegel heeft nagelaten. Uit die geduurige vlyt dan van onzen Poëet zyn zoo veele gedichten gebooren, dat wy zyn Werk, voorheene slechts een stuk, om de groote vermeerdering die 'er by komt, dienstigh vonden in twee deelen te scheiden, en daerdoor het zelve ten gebruike des te bequaemer te maeken.’ Poots gedicht Ten Hoogtyde van den Weledelen Heere Mr Dankert van Assendelft Postmeester in 's Gravenhage, en de Weledele Jongkvrouwe Antonia van Steelant verscheen in een afzonderlijke uitgave zonder vermelding van plaats en jaartal.Ga naar voetnoot2 Onder het gedicht plaatste Poot de datum van het huwelijk: 5 September 1724. Zijn betrekkingen met de families Van Assendelft en Van Steelant worden in het volgende hoofdstuk besproken.Ga naar voetnoot3
Van het gedicht Ter Bruiloft van den Heere Johan van Loon en Mejoffrouwe Katharina Hoogtwout, bestaat eveneens een afzonderlijke uitgave zonder vermelding van plaats en jaartal.Ga naar voetnoot4 Het huwelijk werd, zoals Poot onder het gedicht mededeelt, gesloten te Alkmaar op 26 September 1724.Ga naar voetnoot5
Het archief der Gemeente Rotterdam bewaart onder No. II C 190 een uitgave van het gedicht Uitvaert van den Eerwaerdigen en Geleerden Heere Kornelis van Arkel, Bedienaer des Godtlyken Woorts in de Gemeente der Remonstranten te Rotterdam. Door H.K. Poot. ‘Te Delft By Reinier Boitet. MDCCXXIV.’Ga naar voetnoot6 Onder het Grafschrift staat gedrukt ‘Over- | |
[pagina 226]
| |
leden den XXIX van Herfstmaent MDCCXXIV.’ Deze datum nam Poot in zijn bundel niet over.
23 October 1724 promoveerde te Leiden tot doctor in de beide rechten op een dissertatie De raptu Gaspar Rudolf van Kinschot. Het proefschrift werd uitgegeven: ‘Lugduni Batavorum Apud Ioannem á Kerckhem.’Ga naar voetnoot1 De schrijver droeg zijn werk op aan zijn vader Gaspar van Kinschot, licentiaat in de beide rechten, en aan zijn oom Gaspar van Kinschot, rechtsgeleerde, met vermelding van hun functies. Het proefschrift bevat lofdichten van J.C. Schröderus, W.V.B.F.Z., C.S'Gravensande J.U.St., Hubert Gregorius van Vryhoff en op de blz. 25-26 van H.K. Poot. Poots gedicht Aen den Wel-Edelen Heer Gaspar Rudolph van Kinschot, na zynen redentwist over de schaking, tot Dokter der beide Rechten in de Hooge School van Leide verklaert, werd met enige kleine spelling- en interpunctievariaties ook opgenomen in de tweede bundel Gedichten.Ga naar voetnoot2 Ter gelegenheid van het huwelijk tussen Mr Gaspar Rudolph van Kinschot en Katharina Maria Dedel, een nicht van Jan Hudde Dedel, op 29 Mei 1725 dichtte Poot een herderszang Veltvreugt.Ga naar voetnoot3 Een zuster van Gaspar Rudolf van Kinschot, Sara Harpentina, huwde met Mr Joan Carel de RooGa naar voetnoot4. Mr Joan Anthonij van Kinschot, een broer van Gaspar Rudolf, schreef een Lykgedachtenis van den uitmuntenden dichter Hubert Korneliszoon Poot.Ga naar voetnoot5
Op 21 November 1724 overleed David van Hoogstraten. In een afzonderlijk uitgegeven gedicht herdacht Poot deze dichter. De uitgave draagt als titel: Lykgedachtenis van den Heere David van Hoogstraten, M.D. Konrektor der Latynsche Schoole te Amsterdam. Door H.K. Poot. ‘Te Delft Gedrukt by Reinier Boitet MDCCXXIV.’Ga naar voetnoot6 Het gedicht werd in Gedichten IIGa naar voetnoot7 opgenomen met enige kleine verschillen in spelling en interpunctie. In twee verzen is de tekst enigszins gewijzigd. Vs. 16 luidt in de afzonderlijke uitgave:
En wie zal Helikon voortaen nogh bystant bien?
In Gedichten II:
En wie zal Helikon voorts trouwen bystant biên?
| |
[pagina 227]
| |
Vs. 59 luidt in de afzonderlijke uitgave:
En wil men myn' persoon door al de werelt haten;
In Gedichten II:
En wil men my voortaen door al de werelt haten;
Van 1725, het jaar van Poots ziekte, heb ik geen uitgaven kunnen vinden. In het volgende jaar evenwel zijn er weer verschillende. Op 21 Januari 1726 promoveerde te Leiden Cornelius s'Gravesande tot doctor in de beide rechten op een dissertatie De moderamine inculpatae tutelae. Het proefschrift werd uitgegeven: ‘Lugduni Batavorum, Apud Johannem à Kerchem, 1726.’Ga naar voetnoot1 De schrijver droeg zijn werk o.a. op aan zijn vader Cornelis Cornelisz. s'Gravesande, rechtsgeleerde; aan Dr Adriaan Swalmius, zijn halfbroer; aan Dr Petrus Cocquis, zijn oom; en aan zijn verwant Dr Wilhelmus Jacobus s'Gravesande. De dissertatie bevat lofdichten van Joannes van Dam, G.R. van Kinschot R.G., Hubert Gregorius van Vryhoff en op blz. 28 van H.K. Poot. Poots gedicht Op de Verdediging van ons Lichaem, en hoe verre de zelve gaen mach, verweert door den Heer Cornelis 's Gravezande, toen hy in de doorluchtige Akademi te Leide tot Dokter der Rechten wiert ingewydt, is met enige kleine varianten in spelling en interpunctie ook opgenomen in de tweede bundel Gedichten.Ga naar voetnoot2 De persoon van 's Gravezande en het gedicht Akkerleven, dat Poot aan zijn vader opdroeg, werden reeds besproken.Ga naar voetnoot3
Op 6 Februari van het jaar 1726 verscheen zonder vermelding van plaats en jaartal een afzonderlijke uitgave van het gedicht Adelheit. Herderszang, ter Bruilofte van den Edelen en Achtbaeren Heere Mr Marten Vlaardingerwoud, Heere van Wyk, Veen, Aelburg, Gendere, Dovere, enz. Outschepen der stadt Rotterdam; en de Edele Jongkvrouwe Anna van Baerle. Getrout den 6 van Sprokkelmaend. MDCCXXVI.Ga naar voetnoot4 De personen komen nog ter sprake bij de bespreking van Poots relaties met de familie Vlaerdingerwout.Ga naar voetnoot5 | |
[pagina 228]
| |
In 1726Ga naar voetnoot1 verscheen de tweede druk van Gedichten I. Spex deelt mee, dat de dichter door zijn ziekte niet in staat was de drukproeven voor deze uitgave behoorlijk na te zien.Ga naar voetnoot2 Het verweer tegen Willis inzake de nadruk van de eerste druk van Gedichten IGa naar voetnoot3, met een omvang van zes en dertig bladzijden, zal dan ook wel grotendeels reeds eerder geschreven zijn. Over de nieuwe druk zelf schrijft Poot maar weinig: ‘Nu nogh een woort of drie van dezen Tweeden Druk myner GEDICHTEN gesproken. Die komt dan genoegzaem in alles met den voorgaenden van het jaer MDCCXXII overeen. Vermeerdering is 'er, als gy deze Verantwoording uitzondert, niet by, nochte daer is iet uitgelaten. De kunstplaten zyn nieulyx opgeheldert, en de feilen, in den eersten druk ingeslopen, verbetert. Doch indien 'er, gelyk het toch, hoe naeu men ook heeft toegezien, gemeenlyk gaet, in dezen druk ook al eenige mogten gevonden worden, zoo zullen wy bezorgen, dat 'er de Lezer eene lyst van hebbe, naer welke het hem dan gelieve dezelve te verhelpen. Voorts bedank ik de Liefhebbers dien 't gelust heeft zich van den Eersten Druk zoo gretigh te dienen, en wensch de Lezers van dezen Tweeden, gelyk ik by den Eersten wenschte, geluk en welvaren.’ Niet alle exemplaren van deze tweede druk van Gedichten I zijn gelijk. Er moeten verschillende oplagen zijn geweest. Prof. Dr W.A.P. Smit bezit een exemplaar, dat als titel voert: Gedichten van Hubert Korneliszoon Poot, Met kunstige printen versiert. Tweede druk. ‘Te Delf, Gedrukt by Reinier Boitet, MDCCXXVI.’ Achter het Berecht aen den Lezer volgt een lijstje van 14 ‘Drukfeilen’, waar Poot aan toevoegt: ‘Het heeft my ten eenemael onmooglyk geweest alle de proeven zelf naer te zien; waerom ik den Lezer bidde, de geringer drukfeilen, als g voor gh, enz. mitsgaders eenige misstelde tekens der zinscheidinge, of wat dies meer zy, zelve gunstigh te willen verbeteren.’ Dit lijstje van drukfouten werd, zoals wij hierboven zagen, door Poot in het Berecht beloofd. Mijn eigen exemplaar van de tweede druk van Gedichten I heeft dezelfde titel, alleen is ‘Delf’ vervangen door ‘Delft’. Het lijstje van ‘Drukfeilen’ is niet opgenomen, de fouten zijn in de tekst der gedichten zelf verbeterd. Ook op andere plaatsen zijn in vergelijking met de eerste druk van 1722 wijzigingen aangebracht, die in het exemplaar van Prof. Smit niet voorkomen. Mijn exemplaar is dus van een latere datum dan dat van Prof. Smit. Na de genezing van zijn ziekte heeft Poot blijkbaar een verbeterde oplaag van de tweede druk van Gedichten I kunnen verzorgen. | |
[pagina 229]
| |
Dat voor de eerste oplaag overgebleven bladen van de eerste druk werden gebruikt, is uitgesloten. De drukfouten in de eerste druk van 1722, achter het Berecht in een lijstje vermeld, zijn in het exemplaar van Prof. Smit verbeterd, bovendien vertoont die uitgave ook andere wijzigingen, een andere paginering en enige andere vignetten. De meeste gedichten zijn met een kleinere letter gezet dan in de eerste druk. De beide oplagen van de tweede druk hebben een gelijk lettertype en een gelijke paginering.
In 1726 verscheen ook het eerste deel van Het Groot Natuur- en Zedekundigh Werelttoneel Van aeloude Egiptische, Grieksche en Romeinsche Zinnebeelden of Beeldenspraek enz. ‘Te Delft Gedrukt by Reinier Boitet, MDCCXXVI.’ Poot had de tekst ‘in klaer en zuiver Nederduitsch overgeschreven, en achter verscheide Zinnebeelden Dichtkundige Toepassingen gestelt.’ De uitgave bevat acht gedichten van hem: Achtbaerheit, Aenneming van Kinderen, Afgodery, Akademi, Berou, Bevalligheit, Heerenles en Rechtvaerdigh en Goedertieren.Ga naar voetnoot1 In Gedichten II van 1728 neemt Poot van deze verzen alleen Heerenles, Berou en Rechtvaerdigh en Goedertieren op.Ga naar voetnoot2 Deze gedichten passen ook goed in de bundel, Heerenles sluit volkomen aan bij het gedicht Tegens de EerdievenGa naar voetnoot3 en de beide andere komen naar geest en sfeer overeen met de gedichten, waarin Poot berouw toont over zijn afdwaling in Delft en waarin hij God dankt voor Zijn goedheid, liefde en barmhartigheid jegens hem. De overige verzen, die ook veel moeilijker van de zinnebeelden waarbij ze geschreven werden kunnen worden losgemaakt, nam Spex op in de derde bundel van Poots Gedichten.Ga naar voetnoot4 De uitgave werd besproken in de Januari-aflevering van de Maendelyke Uittreksels, of Boekzael der Geleerde Werelt van het jaar 1727, vervolgd in de Maart-, April-, en Juli-afleveringen. Op de uitgave en de bespreking komen wij nog nader terug, wanneer wij het gehele werk zullen behandelen.
Ter gelegenheid van het huwelijk van Joannes van Steelant en Johanna Elisabeth de Geer op 7 October 1727 werd een bundeltje bruiloftszangen uitgegeven. Te LeidenGa naar voetnoot5 is een exemplaar van dit | |
[pagina 230]
| |
bundeltje aanwezig, evenwel zonder titelblad. De uitgave begint met blz. 3 en eindigt met blz. 20; zij bevat gedichten resp. van Joannes van Dam, H.K. Poot en Reinier Boitet. De bundel zal waarschijnlijk bij Boitet zijn uitgegeven. De tekst van Poots gedicht is geheel gelijk aan die in Gedichten II, blz. 255. Uit de gedichten van Van Dam en Boitet blijkt, dat de bruid uit Utrecht afkomstig was en dat het echtpaar zich ging vestigen te Gorinchem.Ga naar voetnoot1
Poots gedicht Ter Bevordering van den Heere Joan van Wageningen tot Dokter der beide RechtenGa naar voetnoot2 werd afgedrukt op de bladzijden 43-45 in de dissertatie De in jus vocationeGa naar voetnoot3, waarop Johannes van Wageningen, afkomstig uit Dordrecht, op 27 December 1727 te Leiden promoveerde. Behalve Poots gedicht bevat het proefschrift lofdichten van een zekere T.C. en van J. Spex. Op 25 December zond Van Wageningen aan Poot een brief en een ‘Present’ om hem te bedanken voor het promotiegedicht. Het present bestond uit een biografie van Hugo de Groot. Dit weten wij uit een brief van Poot d.d. 5 April 1728, die te Leiden wordt bewaard.Ga naar voetnoot4 De brief is geadresseerd aan ‘Den Heere Myn' Heer Mr Joan van Wageningen, Advocaet voor den Hove van Hollant, enz.’ De inhoud luidt als volgt: Myn Heer en gulhartige weldoener, | |
[pagina 231]
| |
bequaeme woorden, om Uwer Edt. myne dankbaerheit en verplichting deswege ten vollen, en gelyk ze in myn gemoet leggen, bekent te maken. Leef in vol en onafgebroken geluk; en het gevalle Uwer Edt. al voort te rekenen in het getal haerer ongeveinsde en vervrolykte vrienden Poot zal zijn gedicht voor de promotie van Joan van Wageningen wel geschreven hebben op verzoek van Jacob Spex. In het werk van Spex treffen wij namelijk nog enige gedichten voor zijn vriend Van Wageningen aan, en in zijn promotiegedichtGa naar voetnoot1 schrijft Spex:
En gy, myn Vrient, geluk! Nu luister naer ons zingen,
Schoon 't billyk zwichten moet voor 't zwierigh citerspel
Van Hollants Orfeus Poot, door wien, o WAGENINGEN,
Uw faem, trots nyt en tyt, zal klinken schel en hel.
[vs. 25-28]
Tegen het einde van 1727 kondigt de Boekzael der Geleerde Werelt het tweede deel van Poots Gedichten aan en meldt het verschijnen van deze bundel in December 1727. |
|