Alle gekheid op een stokje
Laatst had ik het plan mijn leven wat ernstiger aan te pakken. Dus: alle gekheid op een stokje, alle scherts en luim terzijde gesteld, de tijd voor grappen is voorbij.
Hoe nu doen wij alle gekheid op een stokje? Welnu, de gebruiksaanwijzing is ons bekend sinds de middeleeuwen.
Alle gekheid op een stokje was om te beginnen een vermaning die gericht werd tot zotten en narren om hun dwaasheid letterlijk voor zich te houden, en wel op de gekjesstok, het stokpaardje of de marot, die zotten doorgaans in hun hand hielden. Die narren kennen we van vele afbeeldingen, compleet met kap en bellen en een stok in de hand waarop een gekskop zat bevestigd. In de middeleeuwen bestond het woord ‘gek’ nog niet als aanduiding voor de dwaas of nar zelf; deze was een zot. De marot daarentegen werd ‘gek’ of ‘gekjesstok’ genoemd. Rondreizende kunstenmakers droegen vaak een hemd met wijde mouwen, waaruit ze, bij wijze van toverkunst, opeens het stokje te voorschijn haalden: ‘De gek uit de mouw halen’ (zijn eigenlijke bedoelingen kenbaar maken). Deze kermisklanten hadden ook vaak een aapje bij zich: zo kwam de aap uit de mouw.
In de zeventiende eeuw heette het: ‘alle jok (scherts) op een stok.’
En ja, in Zuid-Nederland, waar men van grappen maken weet, roept men vrolijk uit: ‘Alle konten op een stoksken gebonden.’