De boer hij ploegde voort
Vanaf de middeleeuwen heeft men heel wat afgelachen over die domme, ontevreden en hebberige boeren. Bovendien waren ze vies en kenden ze geen manieren. Nee, wat dat betreft konden ze heel wat leren van de mensen in de stad.
In tientallen spreekwoorden en zegswijzen treedt de boer op.
Hij stampt er als het ware op zijn klompen doorheen.
Een bloemlezing:
Als je iemand voor de gek houdt, dan kun je hem ook ‘voor een boer’ houden. En ‘wat weet een boer van saffraan?’ Welnu, een boer weet helemaal niets van saffraan, want dat is een exotisch kruid. En bij eenvoudige mensen moet je niet met moeilijke, onbekende dingen aankomen. Dus ‘wat een boer niet kent, dat eet hij niet.’ Wat eet de boer dan wel? ‘Elk zijn meug, zei de boer, en hij at vijgen.’ Dit wordt gezegd wanneer iemand een bepaald gerecht, dat een ander verafschuwt, heel lekker vindt. De boer heeft spreekwoordelijk een slechte smaak.
Maar hoe zit het met die vijgen? Die zijn best lekker. Het spreekwoord luidde vroeger dan ook: ‘Elk zijn meug, zei de boer, en hij at paardekeutels in plaats van vijgen.’ Ook seksueel kon je hem trouwens om de verkeerde boodschap sturen: ‘Ieder zijn meug, zei de boer, en sprong op het varken.’
Als wij iets heel bijzonders eten en de maaltijd afronden met iets alledaags, heet het dat wij ‘de boer op de edelman zetten’. Boeren heten altijd maar te klagen. Maar ‘boeren en varkens worden knorrende vet’. Het gaat ze kortom best goed, al zullen ze dat nooit toegeven. Gelukkig maar, want ‘als een boer ophoudt met klagen, is 't in het laatste der dagen’. Of: ‘In februari klagen de boeren het minst.’ Dit kun je zeggen tegen iemand die altijd maar jammert en zeurt. In februari valt het nog mee: dat is de kortste maand.