| |
| |
| |
Aan de nabestaanden
Over het schrijven van herdenkingstoespraken
Op 31 januari 1986 hield Ronald Reagan, in die tijd president van de Verenigde Staten, in Houston een herdenkingsrede voor de zeven bemanningsleden van het ruimteschip Challenger, dat kort na de start was verongelukt. Los van het tragische aspect betekende het verongelukken van het ruimteschip voor de Amerikanen niet bepaald een beste beurt. Nooit eerder bovendien hadden zij zoveel mensen de ruimte ingestuurd. Schrijvend vanuit de diepe behoefte de waarheid en niets dan de waarheid te verwoorden, had Reagans speechwriter zijn opdrachtgever kunnen laten ingaan op de vele technische moeilijkheden van de ruimtevaart en de onmogelijkheid menselijke fouten uit te sluiten. De waarheid zou niets meer of minder zijn geweest dan een simpele variant op de aloude volkswijsheid dat waar gehakt wordt spaanders vallen.
Nu waren die spaanders wel voor het oog van miljoenen gevallen. De televisie had niet alleen de ramp zelf nauwkeurig geregistreerd maar tegelijk de ontzetting die deze alom teweegbracht. Hoe nietig en klein is toch het leven. En hoe dicht ligt falen bij succes. In het precomputeriaanse tijdperk leidde heldendom tot ticker tape parades; domme pech leidt nog altijd maar al te vaak tot een stille tocht naar het graf. De mens is feilbaar en dus ook de Verenigde Staten, die een onderdeel van hun prestigieuze ruimteproject hadden zien mislukken.
De president als de berouwvolle president-directeur van de onderneming die zojuist een fatale ramp had moeten meemaken. Zich op die manier gedragen: dat was eerlijk geweest. En daarom ging het anders. Want toegeven dat je een fatale fout gemaakt hebt, kan geen president zich veroorloven. (Misschien zou hij het wel kunnen, maar het ligt niet in de rede te veronderstellen dat het zo zou gaan.)
De herdenkingsspeech zoals die uiteindelijk werd uitgesproken, kan beschouwd worden als een poging het gezichtsverlies voor de Verenigde Staten zo veel mogelijk te beperken. Met die bedoeling paste het niet de zeven omgekomenen op te voeren als ultieme pechvogels die een korte maar hevige verschrikking hadden meegemaakt voordat zij tot as uiteenvielen. De zeven
| |
| |
ruimtevaarders waren daarom al bij voorbaat helden die op dappere wijze een offer hadden gebracht.
Ongetwijfeld komt het wel eens voor dat soldaten de oorlog ingaan met de bedoeling er als een held uit terug te keren. Maar dan natuurlijk niet als dode held. Wie de oorlog ingaat met de bedoeling er als lijk uit terug te keren, is een masochist of een potentiële zelfmoordenaar. Alleen hij is dapper die ten oorlog trekt in het ‘heilige’ besef dat hij het offer van het eventuele verlies van zijn leven voor zijn medemensen moet brengen. In het geval van de ruimtevaarders gaat het om vrijwilligers, gedreven door een ongebreidelde behoefte aan kennis, sensatie of de zucht naar roem. We mogen ervan uitgaan dat slechts een absolute minderheid onder hen zich per raket omhoog laat schieten in de hoop dat dit hun dood zal bespoedigen.
Omdat zowel soldaten als ruimtevaarders willen terugkeren, zijn het altijd de nabestaanden, en dan in het bijzonder de hoogwaardigheidsbekleders die spreken in de naam van allen (het volk, of de wereldbevolking) als zij de doden danken voor het offer dat zij gebracht hebben. In het geval van de bemanning van de Challenger is dit niet anders. De spreker hoedt zich er daarom wel voor een toespeling te maken op de uiteindelijk zeer cynische naam van het ruimtevaartuig. En daarom zegt hij liever dat ‘the true testimony’ van de omgekomenen niet zozeer in de woorden ligt die worden uitgesproken om hen te herdenken, maar ‘in de wijze waarop zij hun leven hebben geleid en in de wijze waarop zij zijn gestorven - met toewijding, eer en een niet te doven verlangen dit mysterieuze en schitterende universum te doorgronden’.
Nadat de verantwoordelijkheid voor de dood van de kosmonauten op die manier bij henzelf is gelegd, worden zij in de toespraak vanzelfsprekend een voor een genoemd, en wel op een zodanige manier dat hun een menselijke meerwaarde wordt verleend. Anders gezegd: stuk voor stuk worden zij opgeblazen tot helden.
De kosmonauten van de Challenger kwamen uit alle hoeken en gaten van Amerika (in Reagans woorden: ‘they came from all parts of this great country’): van Zuid-Carolina tot de staat Washington; van Ohio tot Mohawk, New York; van Hawaii tot Noord-Carolina en Concord, New Hampshire. Zelf waren zij al even verschillend als hun plaatsen van herkomst, ‘yet in their mission, their quest, they held so much in common’. Eenheid in verscheidenheid. Die eenheid is de ‘quest’, de queeste, die de connotatie met zich meedraagt dat zij de graal zochten, anders gezegd een zo ambitieus doel dat je eigenlijk nooit mag uitsluiten dat het mis zal gaan.
Stuk voor stuk krijgen de omgekomenen van Reagan een korte karakteri- | |
| |
sering. Zo vochten Dick Scobee, de gezagvoerder van het ruimteschip, en Michael Smith als oorlogspiloten in Vietnam, in tegenstelling bijvoorbeeld tot een van de twee vrouwelijke slachtoffers, Judith Resnik, ‘known as J.R. to her friends, always smiling, always eager to make a contribution, finding beauty in the music she played on her piano in her off-hours’.
De karakteriseringen van de omgekomenen dienen als voorbereiding voor de conclusie. ‘We will always remember them, these skilled professionals, scientists, and adventurers, these artists and teachers and family men and women: and we will cherish each of their stories, stories of triumph and bravery, stories of true American heroes.’
Wie durft er na deze evocatie over een menselijke fout te spreken die deze artistieke en geleerde, met medailles bedekte helden het leven kostte?
De verheffing van de doden tot heldendom is, bij een zo grote ramp als met de Challenger, niet voldoende. Want tenslotte zitten we nog altijd met het probleem dat zij stierven in dienst van een natie die via het ruimtevaartprogramma haar macht wenst te vergroten. En er mag dan ook geen misverstand over bestaan dat dit grote doel ook in de toekomst recht overeind blijft staan. Met het oog daarop laat de president weten dat de vooruitgang van de mens een strijd is tegen mislukkingen. Vandaar dat Amerika ‘dat Abraham Lincoln de laatste en beste hoop voor mensen op Aarde noemde, gebouwd werd op heldenmoed en nobele zelfopoffering’. Sterker zelfs, het ‘werd gebouwd door mannen en vrouwen, zoals onze zeven astronauten, die gehoor gaven aan een oproep die hun plicht verre te boven ging, die meer gaven dan van hen verwacht of geëist werd en die nauwelijks stilstonden bij een eventuele aardse beloning’. Dat zij een hoger, niet wereldlijk, doel dienden kun je altijd zeggen over doden, ze kunnen het toch niet meer ontkennen. En dat ze meer gaven dan van hen verwacht of gevraagd werd, is gewoon waar: ze gaven onverwacht en ongevraagd hun leven. Dat wil zeggen: ze gaven het niet, de dood overkwam hen.
Opvallend is het feit dat de ruimtevaarders tijdens de toespraak voortdurend promotie maken. Inmiddels zijn zij reizigers op weg naar de sterren geworden, die aan een roep gehoor gaven die verder ging dan de plicht. We hebben gezien hoe eerder in de toespraak het woord ‘quest’ al is gevallen. De combinatie bovendien met de absolute Amerikaanse held Abraham Lincoln (John Wayne was hier meer op zijn plaats geweest, maar diens uitspraken waren minder markant, hoewel van dezelfde strekking) verzekert de omgekomenen daarbij van een plaats in de Amerikaanse geschiedenis. De president
| |
| |
refereert daarom vervolgens aan de pioniers van weleer, sterke mannen en vrouwen die naar het Amerikaanse Westen trokken om het te ontginnen. Zo is er dan toch weer iets hogers gevonden dan een queeste naar de sterren: benoemd worden tot de natuurlijke opvolgers van de pioniers die Amerika gebouwd hebben. ‘Vandaag vormt de ruimte de grens,’ aldus de president, die daarmee impliciet aangeeft welke bedoeling er achter het ruimteproject schuilt.
Nu de helden op deze wijze een geheel eigen plaats in de Amerikaanse geschiedenis hebben gekregen, is het tijd voor de klap op de vuurpijl. (Reagans speechwriter zou deze metafoor moeiteloos vermeden hebben.) De president keert terug naar de commandant van het ruimteschip en vermeldt dat deze wist dat de lancering van een ruimteschip een technologisch wonder is. Letterlijk herhaalt hij Scobee's woorden: ‘Als er iets fout gaat hoop ik niet dat dit het einde van het ruimtevaartprogramma betekent.’ Welnu, daarvoor hoeft de omgekomen held niet bang te zijn. Want niet alleen hij bleek deze wens te koesteren. Ieder familielid van de omgekomenen vroeg Reagan heel specifiek het ruimteprogramma voor te zetten, ‘dat is wat hun geliefde doden boven alles gewild hadden’. Daarom kan de president beloven dat de mens zijn verovering van de ruimte voort zal zetten, waarbij hij zich zal richten op nieuwe doelen en nog grotere successen zal behalen. Dat is de manier om de zeven omgekomen helden van de Challenger te herdenken.
Kun je liegen en toch oprecht zijn? Of liegt Reagan helemaal niet en meent hij woord voor woord wat hij zegt? Zo'n negen jaar na het ongeluk met de Challenger is in ieder geval Abraham Lincoln nog altijd niet vergeten. En die droomde er niet eens van gewichtloos in de ruimte op een saxofoon te spelen, zoals het bemanningslid Ronald McNair.
Dit alles neemt niet weg dat de toespraak retorisch sterk in elkaar zit. Daarbij mogen wij niet vergeten dat de herdenking gehouden werd kort na een ramp die velen in de wereld schokte. In de emotionaliteit van het moment lag het voor de hand de omgekomenen voor dat moment tot Amerikaanse ruimte-graalridders te benoemen, onmisbare schakels in de Amerikaanse geschiedenis.
Toch blijft het een feit dat de nobele poging tot troost van de nabestaanden verweven is met een politiek doel.
| |
Lam Gods
Hoe hoger een overledene des te groter de behoefte hem bij een herdenking op te tillen tot bovenmenselijke proporties. Natuurlijk zou het mij niet ver- | |
| |
wonderen als deze neiging in Nederland, met zijn op karigheid ingestelde verbale cultuur, bedwongen zou worden bij de dood van een hoog geplaatst persoon, bijvoorbeeld een voormalig koningin. In België ligt dit anders. De dood van koning Boudewijn in augustus 1993 leidde tot een openbaar rouwbeklag van ongekende proporties. Tijdens de rouwdienst die voorafging aan de bijzetting in het familiegraf, vonden onder meer optredens plaats van een bekende volkszanger en een hoer die de koning gekend had en met wier lot hij zich begaan voelde. De belangrijkste toespraak echter werd gehouden door kardinaal Danneels, aartsbisschop van Mechelen en Brussel.
Ook in deze herdenkingstoespraak wordt het stijlmiddel van de vergroting toegepast. Dat is op zichzelf niet eenvoudig, wanneer men een koning moet gedenken. Maar eigenlijk doet de aartsbisschop (of diens tekstschrijver) hetzelfde als Reagan: hij verheft de overledene tot mythische proporties. Omdat de spreker een hoogwaardigheidsbekleder van de kerk is, ligt het voor de hand dat hij de mythische vergroting op het hem eigen terrein zoekt, ook al omdat de rede tegelijk zal worden opgevat als een preek. De aartsbisschop zet hoog in. Ter voorbereiding van de voor het uiteindelijke effect van de rede noodzakelijke verheffing van de koning voert hij deze op als een vorst die ‘met het hart’ regeerde. Dit hart was ‘zo breed als het strand van de zee’, en dat is dus bepaald niet weinig. Boudewijns glimlach nodigde de kleinen, armen en verworpenen uit, hun hart bij hem uit te storten. ‘“Hij bewaarde alles in zijn hart” zoals Maria.’ Gezien dit alles mag de hieraan voorafgaande bewering geen verwondering wekken dat de koning ons ‘langs de deur van het hart’ heeft verlaten. Gezien de hartkwaal waaraan Boudewijn leed, is dit ook heel letterlijk juist, maar wie dit cru vindt klinken, bedenke dat de kardinaal de zin waarschijnlijk metaforisch bedoeld heeft.
Iemand met zo'n groot hart mag met recht als een herder van zijn volk worden gezien. Dit lijkt weinig origineel. Maar de metafoor is noodzakelijk teneinde de overleden vorst met niemand minder dan koning David te kunnen vergelijken. Even later noemt de aartsbisschop zijn koning zelfs een ‘goede herder’, en dat kan maar op één persoon slaan: Jezus.
Wij zien dus ook hier de trapsgewijze vergroting optreden die de Challenger-speech kenmerkt. In het geval van de mislukte ruimtereis diende, zoals wij zagen, de vergroting een duidelijk doel. Bij Boudewijn is dit niet anders. In alle preken wordt van Jezus, uiteindelijk de figuur naar wie alle latere goede herders gemodelleerd zijn, de eigenschap benadrukt dat hij bereid was zijn leven te geven om de in zonden vervallen mensheid te redden en dat hij om die reden deze zonden in de vorm van een ultiem lijden op zich nam door zich
| |
| |
aan het kruis te laten spijkeren. Een koning die met recht een goede herder genoemd wil worden, zal dus minstens met de goedheid van Jezus moeten kunnen wedijveren. En dit is moeilijk. Het is misschien overdreven maar op zichzelf geenszins onmogelijk om treurige slachtoffers van technisch falen te verheffen tot helden die slechts te vergelijken zijn met de meest elementaire Amerikaanse helden. Maar zelfs een zeer geliefde koning rechtstreeks met Jezus vergelijken zou heiligschennis zijn. Toch moet de toespraak, om het grootste effect te ressorteren en dus het hoogste troostgehalte te bereiken, zo ‘hoog’ mogelijk eindigen. ‘Hoog’ mogen wij hier letterlijk en metaforisch tegelijk voorstellen: de toespraak eindigt in de hemel. Eerst is het nog David, de volksherder. Daarna doet, zoals gezegd de ‘goede herder’ zijn intrede: ‘Zoals een goede herder deed hij meer dan alleen luisteren en meevoelen: hij gaf zijn leven voor de zijnen.’ Iedereen weet dat de koning helemaal niet rechtstreeks zijn leven gaf. Hij ging namelijk opeens dood tijdens zijn vakantie. Maar bij de plechtige herdenking maakt dit verder niet uit. De koning is daarom niet zo maar doodgegaan, maar ‘verteerd’ door het vuur van de naastenliefde. Ook Jezus ging aan zijn naastenliefde ten onder. En dat krijgen de toehoorders dan ook direct, zij het via een omweg, te horen. De koning verlaat ons veel te vroeg. ‘Maar zoals de Schrift zegt heeft hij in weinige jaren een lang leven voltooid.’ Nu de koning op deze manier al van een hoog Jezus-gehalte is voorzien, kan de vergelijking zijn bekroning krijgen: ‘De koning heeft veel geleden.’ Het lijden was zelfs nooit afwezig. Overigens blijkt uit de woorden van de kardinaal dat Boudewijn zich van zijn welhaast goddelijke taak zelf terdege bewust was. ‘Koning zijn,’ aldus Boudewijn in een toespraak kort voor zijn dood, ‘is de waarheid dienen
en lijden voor zijn volk.’
Nu de koning als een voor zijn volk lijdende herder is neergezet, en nadat de kardinaal vervolgens de liefde voor volk en God, waarvan de koning ‘doordrongen was’, wederzijds heeft verklaard, is het moment aangebroken waarop het voorbereidende werk letterlijk kan uitlopen in de apotheose. De dode koning wordt verheven tot een mysterie, en in dat mysterie wordt hij aan Christus gelijk. Immers, terwijl hij de mensen diende ‘hield hij niet op aan God te denken. In het aangezicht van elke mens waarmee hij in kontakt kwam, herkende hij het gelaat van Kristus.’ Wanneer de wereld dit mysterie van de koning zal ontdekken, zal een ieder ‘de hand aan de mond slaan en zoals de honderdman onder het kruis zeggen: “Deze man was waarlijk een rechtvaardige” (Lucas 23:47).’
Het mag duidelijk zijn dat een koning van dit kaliber node gemist zal worden. Het volk zou zelfs ontroostbaar zijn, ‘wisten wij niet dat God ons in
| |
| |
plaats van een koning nu een “voorspreker” voor België geeft’. Hierna schetst hij hoe de koning in plaats van in de kleine kapel van het grote kasteel van Laken voor de troon van het Lam staat. ‘U bent nauwelijks van beroep veranderd,’ gaat hij heel persoonlijk tegen de koning verder, ‘alleen van plaats’. Hierna wordt de apotheose volledig: ‘Gelukkig het volk dat een dergelijk koning heeft gekregen tijdens zijn leven om het te regeren, na zijn dood als een engel om over hen te waken.’
Engel Boudewijn. Uit hun context gelicht komen deze toekenningen lichtelijk potsierlijk over. Maar nu komt het merkwaardige. Zelf volgde ik de herdenkingsdienst voor de televisie. De rede van Danneels bracht op het moment van uitspreken geenszins de behoefte in mij naar voren er ironisch op te reageren. De volle kerk, de emotionele werking van de ten gehore gebrachte barokmuziek, en de door al het ceremoniële vertoon extra aangezette eenzaamheid van de dood, namen waarschijnlijk bij iedere directe nabestaande, maar ook bij alle niet met de koning verbonden televisiekijkers een eigen vorm aan doordat ze herinneringen activeerden. Wie, zoals ik hierboven heb gedaan, de woorden van de aartsbisschop kritisch tegen het licht houdt, komt een retorische strategie tegen, die vorm krijgt met behulp van een aantal stijlmiddelen. Misschien is het daarom beter deze herdenkingsrede te verbinden met de ontroerende muziek van Bach en Purcell en het geheel van de dienst te vergelijken met een barokopera, waar men niet schroomde het wolkendek te laten openbreken om aan de stralende blauwe hemel engelen te laten verschijnen.
De feitelijke onjuistheid of onbewijsbaarheid van al het fraais dat aan de overledene wordt toegeschreven, doet er bij plechtige herdenkingen kennelijk dus minder toe. Voorwaarde is dat de feitelijke onwaarheden op vindingrijke wijze verwoord worden. De spreker heeft daarbij geenszins de bedoeling de toehoorders op het verkeerde been te zetten; hij beoogt juist om hun emoties te sublimeren en op die manier verdriet te kanaliseren.
| |
Het vergroten der herinnering
In het ironische boekje Bluff your Way in Public Speaking beschrijven de schrijvers Chris Steward en Mike Wilkinson professionele speechwriters als ‘expert bluffers, masquerading as speech writers or script consultants’. Wie als een geslaagde blufkaak wil optreden bij bijvoorbeeld herdenkingen moet over
| |
| |
de overledene spreken in ‘glowing terms, especially if you barely knew them’. Welnu, aan gloedvolle bewoordingen bestaat in de besproken toespraken geen gebrek. De sprekers voldoen daarbij aan een duidelijk verwachtingspatroon. De taal levert de zetstukken voor het spel dat dient om de dood een beetje onschadelijk te maken door hem van zijn gruwzame leegte te ontdoen. Doel van het spel is de doden en hun daden luisterrijker te maken dan ze in werkelijkheid waren. Misschien zullen de ouders van de omgekomen Christa McAuliffe niet echt geloven dat zij niet alleen een lerares voor haar studenten, maar voor het hele volk was. En het kan best waar zijn dat Ronald McNair de ultieme droom koesterde saxofoon te spelen in de gewichtloosheid van de ruimte. Maar dat de president het echte meende toen hij zei dat ze die saxofoon zouden missen: waarschijnlijk hebben zijn ouders dat toch met een korrel zout genomen. En wie gelooft er echt dat koning Boudewijn in de hemel een eigen kantoortje heeft met ‘België’ erop? Maar het belangrijkste is dat zulke dingen gezegd dan wel gesuggereerd worden en dat het zeggen en de erbij behorende suggestie op zichzelf enige troost kunnen geven. De spelregel luidt dat wij onszelf tegen de dood van degenen die ons lief zijn beschermen door het opblazen van de herinnering. Alleen de vergetenen zijn echt gestorven. De anderen leven nog even voort. Daarom vergroten wij hun herinnering naar de mate van het mogelijke.
|
|