| |
| |
| |
Mag ik mijzelf aan u voorstellen?
Het schrijven van toespraken
Aan het einde van de jaren zestig zetten studenten aan de Universiteit van Amsterdam hun schouders onder de niet geringe taak het in die tijd nog weinig prominente vak Taalbeheersing van een basis te voorzien. Als eerste stap in de richting van een wetenschappelijke vakbeoefening begonnen zij met het afschaffen van het bestaande. Taalbeheersing was in die tijd vooral een praktische aangelegenheid. De weinigen die het in Amsterdam, de bakermat overigens van de universitaire beoefening van het vak, doceerden, hielden zich bezig met het beter schriftelijk leren formuleren van studenten. Ook verzorgden zij praktische colleges over spreken in het openbaar. Dit onderdeel van het vak ging als eerste voor de bijl. Terecht natuurlijk. Tijdens de democratisering werd er voornamelijk vergaderd. Om de efficiency daarvan te vergroten deden discussie- en vergadertechniek hun intrede. Maar ook deze ‘taaltechnologische’ vaardigheden konden het al spoedig niet bolwerken tegen de taalbeschouwing op marxistische leest, waarbij vooral de vraag opgeld deed wie de taal nu eigenlijk beheersten, anders gezegd wie de baas over de taal speelden en met gebruikmaking van hun gecorrumpeerde en kapitalistische taalgebruik valse voorstellingen prentten in de geheugens van de uitgebuite arbeiders. Deze in ontelbare, altijd volstrekt onleesbare ‘groepsverslagen’ luid beklaagde creaturen werden steevast ‘bewusteloos’ genoemd.
Niet alleen het vak is veranderd, ook de tijden. De belangen van de arbeiders zijn allang vervangen door een hernieuwde oriëntatie op de klassieke retorica. De toenemende individualisering van de maatschappij, die gepaard gaat met een toegenomen belangstelling voor min of meer ceremoniële uitingen, heeft de laatste tijd ook het spreken in het openbaar weer in de belangstelling teruggebracht.
In de erkenning dat spreken in het openbaar een belangrijke taalvaardigheid is, die zorgvuldig geoefend moet worden, loopt Nederland bepaald niet voorop. Wie zich in Amerika bijvoorbeeld oriënteert op de leerboeken op dit gebied, wordt geconfronteerd met een hele serie. In vele opzichten lijken die boeken op elkaar. Maar stuk voor stuk gaat het hier om degelijke werken,
| |
| |
zoals het bekende Public Speaking van Osborn en Osborn. Bij de volledigheid die dergelijke boeken nastreven, is één ding opmerkelijk: de eisen die gesteld worden bij het schrijven van toespraken ontbreken.
| |
‘Uit het hoofd’ spreken
Wie een toespraak moet houden, kan dat op drie manieren doen. De eerste manier wordt in het algemeen het hoogst aangeslagen: uit het hoofd, zonder gebruik te maken van een papier met aantekeningen of van een geheel uitgeschreven tekst. De tweede manier, een toespraak aan de hand van aantekeningen, ‘spreekpunten’, is zeer gangbaar. De aantekeningen verschaffen de spreker enig houvast. Maar hij moet, al sprekend, de verschillende punten wel op een voor het publiek begrijpelijke en vooral ook overzichtelijke manier aan elkaar praten. Dat vereist niet alleen een behoorlijke mondelinge taalvaardigheid, maar ook een ordenend vermogen dat de ter plaatse gevormde formuleringen structureel in banen leidt.
Ondanks de waardering voor de toespraak ‘uit het hoofd’, kiezen sprekers bij verschillende gelegenheden toch liever voor een vooraf geschreven tekst. In de politiek ligt dit voor de hand. Politici kunnen het zich doorgaans niet veroorloven dat er uitspraken uit hun mond komen waarvan zij later moeten zeggen: ‘Dat heb ik zo niet bedoeld.’ Daarbij komt dat ministers en staatssecretarissen geregeld tot vaak toespraken moeten houden op bijeenkomsten van uiteenlopende aard. Deze toespraken zelf voorbereiden, is voor hen onmogelijk. Vandaar dat meestal ambtenaren de opdracht krijgen de verlangde toespraak te schrijven.
Niet alleen in de politiek of het bedrijfsleven (denk aan de presentatie van het jaarverslag op aandeelhoudersvergaderingen) komen van tevoren geschreven toespraken voor. Ook het leven van de gemiddelde mens kent gelegenheden waarbij hij zich sterker voelt wanneer hij een uitgeschreven toespraak bij de hand heeft. Een voorbeeld vormen begrafenissen, waar te verwachten emoties het spontane spreken in de weg kunnen staan. Of trouwpartijen, waar de spreker humoristisch uit de hoek wil komen en zijn grappen van te voren bedacht en vormgegeven heeft.
Het schrijven van een toespraak garandeert de schrijver in vele gevallen misschien de verlangde precisie, toehoorders ondervinden vaak moeilijkheden bij het luisteren. Die moeilijkheden kunnen verschillende oorzaken
| |
| |
hebben: zowel de vorm waarin de toespraak gepresenteerd wordt als de wijze van presentatie kunnen voor een kortsluiting tussen spreker en publiek zorgen.
| |
Politieke toespraken
De toespraken die politici, in het bijzonder ministers en staatssecretarissen, bij hun publieke optredens houden, hebben vrijwel even vaak een ceremonieel als een expliciet politiek doel. De ambtenaren die toespraken schrijven, worstelen met de vraag welke stof zij aan de orde moeten stellen. Bij gebrek aan expliciete aanknopingspunten komt in departementale toespraken dan ook vaak de relatie tussen de strevingen van het desbetreffende ministerie en de belangen van de organiserende instelling tot uiting. Voorbeeld: bij de opening van een bejaardentehuis legt de minister in zijn toespraak een verband tussen de specifieke gelegenheid en de doelstellingen van zijn ministerie met betrekking tot het bejaardenbeleid in het algemeen. De nadruk ligt dan doorgaans op het laatste, gezien het feit dat het hier gaat om het dagelijkse werk van de schrijver van de toespraak. Het hoeft geen betoog dat de uitleg van beleid in het algemeen taaie stof oplevert die, om de spreektijd te vullen, uitentreuren wordt uitgewerkt. Van contact tussen spreker en toehoorders is dan ook meestal geen sprake. Vreemd is dat niet. Op ministeries wordt meestal niet gevochten om de vererende opdracht in de wacht te slepen een toespraak voor de minister te maken. Het schrijven ervan moet vrijwel altijd gebeuren naast het vele andere werk. Zo komt de opdracht meestal terecht bij degene die geacht wordt het meeste af te weten van het specifieke onderwerp. Wanneer op een bepaalde afdeling verschillende deskundigen op een bepaald beleidsterrein werken, betekent dit vaak dat het schrijven van een toespraak wordt toebedeeld aan degene die dit het minst gemakkelijk kan weigeren: meestal een jongere ambtenaar. Deze ambtenaar heeft nooit les gehad in de eisen die gesteld kunnen worden aan toespraken. Meestal is deze functionaris al wel bedreven in het opstellen van beleidsteksten. Toespraken zijn dan ook vaak kopieën van die beleidsteksten. Omdat deze vaak informatiedicht zijn, is het niet
verwonderlijk dat toespraken hetzelfde beeld vertonen. Zijn de beleidsteksten gesteld in een specifiek jargon, dan vinden we dat bij de toespraken terug.
Kort geleden beluisterde ik, voorafgaande aan een optreden van een minister, enkele toespraken van bestuurders uit een lager echelon die wat zinsbouw en woordkeus betreft de vorm van beleidsteksten totaal imiteerden.
| |
| |
Deze toespraken gingen geheel over de hoofden van het publiek heen, dat later toonde met zeer directe en reële vragen en opmerkingen te zitten. De toespraken gaven daarop geen antwoord en toonden ook in hun beleidsjargon, waarin termen als ‘instroom’, ‘doorstroom’ en ‘afstroom’ om de voorrang streden, geen enkele verwantschap met de manier waarop de toehoorders zich later zelf tot de sprekers richtten.
De conclusie ligt voor de hand: toespraken waarin met de noden en belangen van het publiek geen rekening wordt gehouden, kunnen net zo goed achterwege blijven. Contact tussen sprekers en toehoorders komt niet tot stand.
| |
Feesten en partijen
Ook in de familiesfeer wordt heel wat afgespeecht. Bruiloften, partijen, jubilea en begrafenissen wisselen elkaar af in bonte opeenvolging. Mensen worden gelukgewenst, in de hoogte gestoken of herdacht. In de intieme sfeer van familie- en vriendenkring zullen retorische tekortkomingen snel worden vergeven en in veel gevallen zelfs nauwelijks opvallen. Bij jubilea bijvoorbeeld, waar een hoger geplaatste een ondergeschikte moet toespreken, wordt het al een stuk moeilijker, want formeler.
Toch zit ook menigeen bij feestredes met kromme tenen. De oorzaak daarvan kan de clichématigheid van de toespraak zijn. Ook heb ik het geregeld meegemaakt dat zowel de direct toegesprokenen als de overige toehoorders door een toespraak in de war raakten. De oorzaak daarvan was meestal heel eenvoudig. In plaats van te bedenken dat niet alleen de vijfentwintigjaar-gehuwden naar de toespraak luisterden, richtte de spreker zijn woorden wel heel expliciet tot hen. ‘Jan-Karel en Annabel. Jullie pad is niet altijd over rozen gegaan. Ik weet nog goed hoe Annabel in elkaar klapte toen Jan-Karel het uitmaakte. Hij had namelijk een ander ontmoet! Gelukkig bleek hem al spoedig dat deze doorn op het rozenpad niet de juiste voor hem was. Dus ging Jan-Karel maar weer snel terug naar zijn trouwe vriendin. En blij dat die was!’
Het besef dat op een zeer directe manier het woord tot hen gericht wordt, in relatie tot de zeer persoonlijke inhoud van het verhaal, brengt niet alleen de toegesprokenen in verlegenheid, maar ook de toehoorders, die het idee hebben dat zij ongewild aanwezig zijn bij een intieme huiselijke scène. Voor de toehoorders wordt het bovendien vaak extra moeilijk als zij moeten toezien hoe de toegesprokenen zichtbaar in verlegenheid raken door de directheid van het verhaal.
| |
| |
Eenzelfde verkeerde afweging van publiek en situatie zien wij vaak bij begrafenissen, wanneer de spreker zich rechtstreeks tot de overledene richt: ‘Beste Gerrit, hoe moeten wij ons de toekomst van onze kaartclub voorstellen zonder jou?’ De enige die geen antwoord op deze vraag kan geven, is de toegesprokene, en dat maakt deze toespraak alleen al pijnlijk door de gekozen vorm.
Niet altijd gaat dit laatste op. Eenmaal heb ik meegemaakt hoe twee ouders beurtelings hun jonge overleden dochter toespraken. Deze had zelfmoord gepleegd, zodat verdriet, spanning en de mate waarin de toehoorders van de crematie onder de indruk waren, extra groot waren. Toch kwam de gezamenlijke toespraak van deze ouders indrukwekkend over. Dat lag allereerst aan de zorgvuldige verwoording. De toespraak was intiem, maar niet zodanig verwoord dat de toehoorders zich er buitenstaanders bij voelden. Door de voorzichtig gekozen woorden, zonder de minste pathetiek, werden zij eerder bij de inhoud van het verhaal betrokken. Ook de bij begrafenissen zo vaak voorkomende clichés als ‘eindelijk rust gevonden’, ‘misschien is het maar beter zo’ bleven afwezig.
Omdat mensen zich tegenover de dood vaak ongemakkelijk voelen, krijgen hun toespraken bij begrafenissen en crematies maar al te snel een pathetische toon.
In intieme situaties, onder familie en vrienden, bestaat een grote vergevingsgezindheid. De naïeve en vooral onbeholpen wijze waarop mensen zich tot elkaar richten, wekt geregeld zelfs enige vertedering op. Maar als je al dat goedbedoelde en vaak nogal stompzinnige gestuntel als ‘taalarts’ van een diagnose moest voorzien, dan zou je de patiënt moeten vertellen dat hij leed aan een tekort aan retorische vaardigheid. Hoe goed mensen daarmee in de praktijk kunnen leven, bewijzen dag in dag uit Nederlandse politici.
| |
Retorische kracht
Soms gaat het anders en bedenken schrijvers intelligente en humoristische oplossingen voor de problemen waarvoor het doel van het verhaal, het aanwezige publiek en de spreeksituatie hen stellen.
Aan het begin van een cursus in het schrijven van toespraken gaf ik studenten de opdracht, met opzet vrijwel zonder toelichting, zichzelf tijdens de college-uren via een geschreven korte toespraak van omstreeks vijf minuten voor te stellen. De moeilijkheid van deze opdracht ligt allereerst in het gege- | |
| |
ven dat mensen over een zeer grote hoeveelheid biografische gegevens beschikken. Daardoor moeten de schrijvers, gezien de beschikbare tijd, uit het materiaal een strenge selectie maken.
Wat vinden studenten belangwekkend genoeg om over zichzelf aan andere studenten te vertellen? ‘Voorstellen’ door middel van een geschreven toespraak betekent op papier een beeld van zichzelf creëren. Het komt erop neer dat de schrijvers zichzelf een retorisch doel moeten stellen, uitgaande van het beoogde publiek. Dit publiek werd in dit geval gevormd door de overige studenten in de groep. De meeste leden daarvan studeerden Taalbeheersing als hoofdvak. Zowel theoretisch als praktisch waren zij met begrippen als ‘retorisch doel’ en ‘publieksgerichtheid’ bekend.
De tien ingeleverde toespraken voldeden, grosso modo, allemaal aan de opdracht. Opmerkelijk is dat slechts een van de toespraken uit een opsomming van biografische data bestond. De overige verhaalden over één aspect uit het leven van de schrijver of legden de nadruk op een door de schrijver belangrijk geacht levensfeit. Dit laatste bijvoorbeeld was het geval bij de schrijfster die haar toespraak als volgt begon: ‘Mijn naam is Martha van Meerwijk. Naast deze studie heb ik al zeven jaar een baan bij de Party Centrale.’ De rest van de toespraak ging over die baan. Het is natuurlijk maar de vraag in hoeverre zij zich daarmee werkelijk voorstelde, gezien het feit dat het verhaal zich strikt beperkte tot haar werk, zonder vermelding of analyse van enige persoonlijke emotie. Aan de andere kant is het ook mogelijk dat dit werk zo veel voor haar betekende, dat zij andere zaken met betrekking tot haar leven minder vermeldenswaard vond. In ieder geval voldeed zij met het verhaal aan de opdracht. En door een zo spectaculair mogelijk verhaal over één aspect van haar leven te vertellen, kon zij het vermijden dat haar medestudenten haar leven als oninteressant zouden kwalificeren.
In een volgende toespraak, waarin ook een deelaspect als uitgangspunt werd genomen, gaf een andere schrijfster zich wel degelijk bloot. Het verhaal ging bijna in zijn geheel over een psychotherapeutische behandeling, die het leven van de schrijfster in positieve zin veranderd had. Zij stak haar nek uit door onder meer te refereren aan aspecten in haar jeugd die zij als minder prettig had ervaren. Interessant aan het einde van haar toespraak was de opwekking aan haar medestudenten zich eveneens aan de voor haar zo succesvolle therapie te onderwerpen. Door deze retorische wending plaatste zij haar biografische gegevens in een min of meer didactisch kader, maakte zij zichzelf tot
| |
| |
voorbeeld. Deze veralgemenisering van haar oorspronkelijke probleem reduceerde het pijnlijke karakter van de onthulling van zaken waarvan sommigen misschien zouden denken dat zij die voor zichzelf had moeten houden.
Vanuit een strikt retorisch standpunt bekeken, hadden beide schrijfsters een oplossing gevonden voor het probleem waarvoor de opdracht hen stelde. Dit immers luidde: stel jezelf voor aan je medestudenten. Veel van de studenten hadden al eerder met elkaar gewerkt. Vanuit een inschatting van hun publiek hadden zij ieder vanuit hun eigen biografie een aspect gekozen waarvan zij konden veronderstellen dat de toehoorders dit als amusant of leerzaam zouden ervaren. Dit is zo interessant omdat de enige schrijfster die via een aantal voor haar cruciale gegevens haar levensloop lineair weergaf (getrouwd, kinderen enzovoort) als zogenoemde contractstudent deelnam aan de werkgroep. In haar woonplaats werkte zij als ambtenaar van de burgerlijke stand, belast met het sluiten van huwelijken. Bij die plechtige gelegenheden hield zij toespraken en om haar vaardigheid in het opstellen daarvan te vergroten had zij zich ingeschreven voor de werkgroep. Weliswaar kon zij bogen op een veel ruimere ervaring in het schrijven van toespraken dan haar medestudenten, maar in theoretische zin betekende de werkgroep haar eerste contact met retorische principes als doel- en publieksgerichtheid, die schrijvers onder meer verplichten strategieën te bedenken om lezers of toehoorders te boeien. Naar eigen zeggen kwam het niet in haar op de opdracht anders te interpreteren dan zij die begrepen had: jezelf voorstellen betekent de vermelding van een aantal biografische gegevens. De meeste studenten interpreteerden de opdracht onmiddellijk anders: jezelf voorstellen wil zeggen: door middel van het geleverde verhaal een zo goed mogelijke indruk van jezelf zien te wekken. Dat laatste bracht sommigen er vervolgens toe een poging te wagen zo geestig mogelijk over te komen.
Op zichzelf viel er weinig aan te merken op de uitwerking van de contractstudente. Op een intuïtieve wijze had zij besloten dat zij een aantal feitelijke gegevens over zichzelf zou verschaffen die de toehoorders een indruk zouden geven van haar bestaan. Het opmerkelijke van die benadering was inderdaad de oprechte feitelijkheid ervan. In een aantal andere speeches vond in het bijzonder het stijlmiddel ironie een ruime toepassing. Zo kreeg een speech het volgende begin:
Deze speech is bedoeld om mijzelf aan u voor te stellen en ik zou deze speech dan natuurlijk kunnen beginnen met te zeggen dat ik 22 jaar oud ben, van academisch niveau, dol op lezen en op uitgaan (geen bartype) en dat ik houd
| |
| |
van een goed gesprek en een goed glas wijn. Deze weg vind ik echter wat onpersoonlijk en daarom ongeschikt. Dus zal ik nu wat meer inzicht geven in mijn karakter, zodat u in ieder geval weet met wie u eigenlijk in één werkgroep zit.
Nadat de schrijfster een aantal van haar eigenschappen in een positief daglicht heeft gesteld, vervolgt zij met:
Nu kan ik mij voorstellen dat u aan deze oppervlakkige informatie eigenlijk niet zoveel heeft. U moet tenslotte zo'n tien weken met mij doorbrengen in deze werkgroep en om u vast voor te bereiden ben ik eens gedoken in de negatieve kant van mijn karakter.
Hierna pakt de schrijfster flink uit over haar negatieve eigenschappen. Zo vermeldt zij onder meer dat zij gekenmerkt wordt door ‘onberadenheid, oppervlakkigheid en onstandvastigheid’. Ook raadt zij haar medestudenten aan beducht te zijn voor haar drankzucht en legt zij de nadruk op haar lichtgelovigheid en verkwistende aard.
Het einde van de toespraak laat zien dat deze studente heel bewust het contrast tussen haar (als zodanig voorgestelde) positieve en negatieve eigenschappen gecreëerd heeft vanuit een retorische doelstelling:
Ik heb begrepen dat alles wat aan het einde van de speech komt het beste zal blijven hangen, en daarom eindig ik dit verhaal met mijn belangrijkste waarschuwing: let u eens goed op mijn voorhoofden mijn wenkbrauwen. U zult zien dat mijn voorhoofd laag is en dat mijn wenkbrauwen in het midden gewoon doorgroeien, dus wees gewaarschuwd voor dit misdadig en onbetrouwbaar type.
In een debat kan het op waarderende wijze bespreken van de argumenten van de tegenstander als een uitstekend opstapje werken om die tegenstander uiteindelijk geheel onder de grond te werken. De spreker zet zichzelf eerst op het spel, maakt zichzelf kwetsbaar, om daarna vanuit die positie des te harder toe te slaan. Het einde van de hierboven geciteerde toespraak kan als een variant op deze manier van debatteren worden opgevat. Het zichzelf uiterst negatief voorstellen werkt ironiserend en wekt sympathie op. Om dat laatste is het uiteindelijk begonnen.
Iets dergelijks is het geval met de toespraak die begint met de woorden: ‘Ik ben een slappeling!’ Deze toespraak is geschreven door de enige mannelijke
| |
| |
deelnemer aan de werkgroep. Bij het horen van de eerste zin begrijpen alle toehoorsters onmiddellijk dat de spreker geheel andere bedoelingen heeft dan zijn ellendige houding ten opzichte van het leven uit de doeken te doen. Met andere woorden: het begin wekt hoge verwachtingen. Als de spreker deze op onderhoudende wijze weet in te lossen, zal ook hij een uiterst sympathieke indruk wekken. En inderdaad. De toespraak gaat verder met:
Ik hoor hier niet te zijn. Ik zou nu wakker moeten worden op een dun matje in het Maagdenhuis. Koud, vochtig en met een kater van te veel bier en goedkope wijn. Iedere zichzelf respecterende student had gisteren naar deze vesting van studentenverzet moeten trekken om te strijden voor de studiefinanciering en de ov-jaarkaart. (...) Maar nee hoor. Deze lafaard zat gisteravond braaf een toespraak te schrijven om zichzelf daarna tevreden te rusten te leggen in zijn comfortabele bed.
De schrijver verbindt de eigen retorische situatie met een gegeven dat voor allen in de werkgroep gelijk opging. Geen van allen immers had meegedaan aan de bezetting van het Maagdenhuis. Allen voelden zich met andere woorden evenzeer (en vandaar: even weinig) ‘schuldig’.
De volgende beginzin laat heel duidelijk zien hoe de schrijfster de simpele opgave zichzelf voor te stellen onmiddellijk in retorisch perspectief plaatst. Dit wil zeggen dat zij zichzelf een duidelijk doel stelt, waaraan zij zich in het vervolg inderdaad houdt:
Ik ben Bettine Verwoerdt en ik wil jullie iets meer over mezelf vertellen en met name waarom ik niet zonder ov-jaarkaart kan.
In de volgende zin zien wij, zoals bij de vorige hier geciteerde toespraken, een duidelijke poging van de schrijfster zichzelf sympathiek bij de toehoorders te maken:
Ten eerste ben ik qua opvattingen over de wereld een zeer ouderwets type. In de tijd dat Maagdenhuisbezettingen nog langer duurden dan een dag zouden de ideeën die ik nu heb nog modern en progressief genoemd worden. Maar in deze tijd noemt men types zoals ik, die nog idealen hebben en op willen komen voor rechtvaardigheid in de maatschappij, verstokt en ouderwets.
| |
| |
De schrijfster bagatelliseert, onder meer door het ironisch gebruik van het woord ‘type’ de eigen hooggestemde idealen, om denigrerende opmerkingen of gedachten daarover te voorkomen.
| |
‘Ik ben een prinses’
Alle toespraken bevatten retorische elementen die laten zien dat de schrijvers zichzelf zeer bewust aan de toehoorders presenteren. Bij de geciteerde speeches wordt tevens duidelijk dat de schrijvers ieder voor zich een oplossing hebben gevonden voor een duidelijk door hen onderkend probleem met betrekking tot de zelfpresentatie. Anders gezegd: een aantal schrijvers heeft zich erop toegelegd bij het publiek de indruk te voorkomen dat zij zich onverhuld aan hen zouden presenteren. De beschreven omwegen en ironie functioneren als een dekmantel tegen het zich blootgeven. Een laatste voorbeeld van een toespraak kan dit nog verduidelijken.
Het begin van de toespraak zet onmiddellijk de toon voor wat zal volgen:
Vijf minuten over mezelf vertellen vind ik veel. Het is in ieder geval te veel om te vullen met feiten als: mijn naam is Mirjam Fagel, ik ben 25 etcetera. Daarom moet ik jullie mijn geheim verklappen.
Hierna onthult de schrijfster dat zij een prinses is; haar ouders - koning en koningin - vonden het echter beter dat zij opgroeide ‘in een gewoon gezin’.
Na deze omweg, waarmee de schrijfster zich als een buitenstaander presenteert, staat niets haar in de weg een aantal feiten te vermelden over de mensen bij wie zij in huis wordt geplaatst, in werkelijkheid dus haar eigen familie. ‘Ik kwam terecht in een uitgeversgezin,’ laat zij vervolgens weten. ‘Dat leek mijn echte ouders wel goed voor mij, zo'n culturele familie, waar veel wordt gelezen en waar veel artiesten over de vloer komen.’ Omdat zij, als koningskind bij vreemden, ‘gewoon moest lijken, zodat niemand iets te weten zou komen’, verplichtten haar ‘verzorgers’ haar bijvoorbeeld in het weekend te hockeyen, ‘terwijl ik me schaamde voor mijn stiefvader die als coach stond te schreeuwen langs de lijn’.
De retorische kunde van de schrijfster blijkt uit de afronding van haar verhaal. Na vermelding van een aantal biografische feiten deelt zij mee dat zij er uiteindelijk tabak van had om gewoon te lijken. Daarom besloot zij de werkelijkheid van haar leven in de openbaarheid te brengen. ‘Dat is nu ge- | |
| |
beurd’, besluit zij dan ook. ‘Jullie hebben de primeur. Ik ben eigenlijk een prinsesje.’
De transformatie in een prinses die de schrijfster zichzelf laat ondergaan, is natuurlijk slechts een met opzet ook nog heel doorzichtig spel, dat door alle toehoorders als zodanig wordt herkend. Maar het spel wordt gespeeld met de hierboven beschreven bedoeling. Daarbij moet een juiste inschatting van de toehoorders gevoegd worden. Die amuseerden zich met de sprookjesvorm van de toespraak. Ook dat verminderde de spanning rond de biografische feiten.
De studenten van wie ik de toespraken citeerde, hadden allen eerder ervaring opgedaan met het schrijven van publieksgerichte teksten. Toch is het geenszins zo dat de door hen gehanteerde technieken hun expliciet onderwezen zijn. Gesteld kan daarom worden dat de studenten de oplossing voor hun retorisch probleem stuk voor stuk zelf gevonden hebben. De gedachte dat zij daarbij in het geheugen opgeslagen voorbeelden van eerder gelezen of gehoorde teksten raadpleegden, lijkt onontkoombaar.
De studenten om wie het hier gaat, hebben veel meer onderricht dan gemiddeld gekregen in het schrijven van teksten. De retorische technieken die zij bedachten om het probleem op te lossen waarvoor de opdracht hen stelde, zijn effectief en vooral inventief. Dat laatste ligt misschien ook aan een toevallige bundeling van schrijftalent in die ene werkgroep. Toen ik in een volgende groep dezelfde opdracht gaf, waren de resultaten veel minder verrassend en geestig.
Onderricht in het formuleren doet de vaardigheid in het algemeen toenemen. Door aan schrijfopdrachten duidelijke doelen te verbinden en de schrijvers in spe over het beoogde publiek te laten nadenken, wordt de vergroting van de formuleervaardigheid onlosmakelijk verbonden met de vaardigheid in het vinden en gebruiken van retorische strategieën. Bij het ouderwetse schrijven van schoolopstellen, waar het impliciete doel luidde: ‘schrijf een opstel om je schrijfvaardigheid te verbeteren’, was dit niet het geval. Vooral in het verleden zijn de retorische aspecten die bij het schrijven van om het even welke tekstsoort een rol spelen, in het onderwijs onvoldoende onderkend. Dit heeft de taalvaardigheid van de Nederlanders geen goed gedaan.
Enige tijd na afloop van de hierboven beschreven werkgroep kwam ik de ambtenares van de burgerlijke stand tegen. Ik vroeg haar of de speeches die zij
| |
| |
bij de huwelijkssluiting hield inmiddels een verandering hadden ondergaan. Dat hadden ze zeker. Zij had veel geleerd tijdens de werkgroep. Het volgen ervan had haar een aantal ideeën voor trouwspeeches aan de hand gedaan. Vooral de speech waarin de studente zichzelf afficheerde als een prinsesje had haar zeer getroffen. Zij gebruikte deze nu geregeld als uitgangspunt bij haar eigen speeches.
|
|