| |
| |
| |
Schrijven en geschreven worden
Waarom schrijft een schrijver?
Sommige boeken moet je gelezen hebben. Dat is een dwingende eis om deel te kunnen uitmaken van de groep die dat boek ook gelezen heeft en waarvan ieder van de leden voor de beslissing stond het bewuste boek te kopen of te lenen. Toch moet één opinieleider de anderen vooraf zijn gegaan. Hij of zij was het die in eerste instantie de opinies van de collega-opinieleiders richtte, waarna ze allemaal bij elkaar zoveel publiciteit veroorzaakten dat de kudde lezers niet meer om het uitverkoren werk heen kon.
Gaat het onveranderlijk zo, bij bestsellers, bij weer een nieuwe hype? Soms lijkt een bosbrand niet sneller dan een slak vergeleken met de verwoestende snelheid waarmee de mare van het nieuwste meesterwerk om zich heen grijpt. En omdat het gerucht zo snel gaat, weet al gauw niemand meer wie de ontdekker van dat meesterwerk was en daarom lijkt het alsof alle opinievormers en smaakmakers op hetzelfde moment zijn opgestaan om de groep nieuwsgierigen aan te voeren die de nieuwste ongekroonde koningin of koning van het geschreven woord naar de plaats geleidt waar iedereen haar of hem voor korte tijd mag bewonderen. De ware bestseller is in ieder geval een boek dat meer mensen elkaar aanprijzen dan het lezers heeft.
Lezers worden iedere keer opnieuw geconfronteerd met boeken die ze beslist gelezen moeten hebben. Voor schrijvers is het anders. Iedere schrijver ziet zich telkens weer voor de uitdaging geplaatst het boek te schrijven dat hij geschreven wil hebben. Meestal weet hij vooraf niet welk boek hij wil schrijven. Dat dit het boek is dat hij bedoelde, kan hij pas achteraf vaststellen. En meestal ontstaat op dat moment het voornemen een boek te schrijven dat nog veel meer dan het meest recente de tekst zal zijn waarvan hij later zal vaststellen dat dit het boek was dat hij wilde schrijven.
Het boek dat de schrijver wil schrijven en misschien ooit, voor zijn eigen gevoel, schrijft, staat los van de bewondering door lezers. Die komt pas daarna, evenals de pijn om het gemis van die bewondering, de jaloezie eventueel op gelukkiger collega's. Maar aan het begin, voordat de eerste lezer de illusie
| |
| |
van de schrijver aan het wankelen brengt, bestaat alleen de eigen goedkeuring, een intuïtieve zekerheid die zegt dat het zo goed is.
| |
Redenen om te schrijven
Nu iedereen alleen maar praat over succes en oplagen en hoeveel keer je op de talk-shows verschijnt, nu de artistieke daad van het schrijven geheel in het niet valt bij de te verkrijgen roem, de prijzen en het geld, lijkt de eigen goedkeuring van de schrijver in de vergetelheid te raken. Dat geldt ook voor schrijvers zelf.
Langzamerhand lijkt voor allen die betrokken zijn bij het tot stand komen van boeken de enige opwinding te liggen in het succes. Wat geen succes heeft, dat wil zeggen wat de media en in het bijzonder de televisie niet haalt, is een mislukking. En toch is ook in dit geval de mislukking een resultaat waarvan de schrijver zich eerst achteraf bewust wordt. Want nog steeds bestaat er voor iedere schrijver die zijn vak, de aan zichzelf gegeven opdracht, ernstig neemt, elke keer wanneer hij aan een nieuw werk begint maar één ding. Dat is het boek dat hij geschreven wil hebben.
Niet in staat zijn het boek te schrijven dat je geschreven zou willen hebben, is altijd nog erger dan geen succes hebben met het boek dat wel geschreven en vervolgens gepubliceerd is.
Alle schrijvers zijn ooit begonnen als lezer. Toen zij er niet langer mee tevreden waren uitsluitend de bedenksels van anderen te lezen, besloten zij zelf schrijver te worden. Voor veel van die ontevreden lezers loopt deze beslissing helaas uit op de meest frustrerende van hun leven. Wel willen schrijven maar het niet kunnen. Of nog erger: denken dat je een schrijver bent, maar wel de enige zijn die deze mening is toegedaan.
Dan zijn er de mensen wie het niet in de eerste plaats te doen is om het schrijven. Zij willen een verhaal kwijt. Veel schrijvers ontdekken doorgaans pas wat hun verhaal is en welke betekenis zij eraan moeten hechten, wanneer zij bezig zijn het te schrijven. Bij de pure vertellers is dat anders: hun gaat het niet om de combinatie van vorm en inhoud die het literaire kunstwerk is, maar om het vinden van toehoorders voor hun inhoud. Waarschijnlijk zoeken zij medestanders, zij zoeken een publiek, niet zozeer voor hun verhaal als wel voor hun leven. Eens hebben zij bijvoorbeeld het gevoel gehad dat zij midden in de wereld stonden. Nu zij alleen en eenzaam zijn, willen zij de eens zo
| |
| |
glanzende weg teruggaan, via het applaus van degenen die zij met hun levensverhaal weten te boeien. Dat betreft de optimisten onder hen. De meest tragische vertellers zoeken achteraf een rechtvaardiging voor het leed dat hun is aangedaan. Of zij hopen dat anderen lering zullen trekken uit hun afschuwelijke geschiedenis. Op het moment waarop ik dit schrijf, begin 1995, staat ons een stoet oorlogsdagboeken te wachten. De schrijvers van deze documenten zoeken soelaas voor de pijn van de herinnering. Zij hopen het onbegrijpelijke alsnog te kunnen vatten door hun verhaal met anderen te delen.
| |
Biografie en werkelijkheid
Jaren geleden werd ik opgebeld door een mij onbekende vrouw die mij zonder omwegen meedeelde dat zij een zeer interessante persoonlijkheid was. Zij had veel meegemaakt in haar leven. En die belevenissen hadden haar buitengemeen interessant gemaakt. Om anderen ter lering deelgenoot te maken van haar ervaringen wilde zij een boek schrijven. Maar dat kon zij zelf niet. Daarom zocht zij een schrijver. Iemand had haar mijn telefoonnummer gegeven. Zij stelde voor dat ik zo spoedig mogelijk aan het werk zou gaan.
Was deze vrouw het slachtoffer van een misverstand? Naar mijn mening niet. Er bestaan autobiografieën en biografieën. En wie een schrijver zo ver krijgt dat hij een levensbeschrijving schrijft: onder persoonlijk toezicht van de beschrevene, heeft groot gelijk. Als degene wiens leven wordt opgetekend maar niet gaat denken dat het ook inderdaad zijn leven is dat op papier verschijnt. Als hij dat trouwens wel denkt: voor hem des te beter. Maar iedere beschrijving van een leven is een visie op dat leven, in de woorden van een ander.
Waar zouden biografen blijven als zij niet meer het leven van een ander als uitgangspunt zouden kunnen nemen voor een levensgeschiedenis? Als de lezer maar weet dat zelfs de meest zorgvuldige biografie, een boek waarin de schrijver zich als een wetenschapper met uiterste zorgvuldigheid aan de feiten houdt, altijd niet meer is dan een visie van die schrijver. Dit wordt bijvoorbeeld duidelijk uit de volgende zinnen, waarin de biografe Arianna Stassinopoulos de dood van Maria Callas beschrijft:
Ze werd laat wakker, weet Bruna nog. Ze had ontbijt op bed. Daarna stond ze op en liep wankelend naar de badkamer. Ze voelde links een scherpe pijn
| |
| |
en viel. Ze werd weer in bed gelegd en kreeg wat sterke koffie te drinken. De dokter werd geheld - hij was er niet. Het Amerikaanse ziekenhuis werd gebeld - in gesprek. Tenslotte werd Ferrucio's dokter gebeld. Hij kwam onmiddellijk naar Georges-Mandel. Ze was overleden voordat hij er was. (bladzijde 266)
In de eerste zin uit het bovenstaande fragment verwijst de biografe naar een gesprek met Bruna, de huishoudster van Callas. Ook de overige mededelingen zullen ongetwijfeld het resultaat zijn van zorgvuldig onderzoek naar de feitelijke gang van zaken rond Callas' dood. Toch berust in ieder geval een van deze opmerkingen op interpretatie: ‘Ze voelde links en rechts een scherpe pijn’. Waarschijnlijk heeft Callas tegen Bruna wel iets over pijn gezegd, en misschien zelfs iets over scherpe pijn, maar het zal duidelijk zijn dat de bij de dood niet-aanwezige biografe hier slechts een poging kan ondernemen tot het beschrijven van pijn die ze in de verste verte niet zelf gevoeld heeft - dat is ook wel veel gevraagd - en waarvan zij de voor buitenstaanders zichtbare kenmerken in ieder geval niet heeft waargenomen.
Als Stassinopoulos het sterven van Maria Callas had bijgewoond, zou haar beschrijving ervan anders zijn uitgevallen. Het zou niet ‘de werkelijkheid’ zijn, die heeft alleen Callas zelf ervaren, en zij kon het niet meer navertellen. Maar wanneer de biografe alleen maar in een hoekje van de kamer had kunnen toekijken hoe Callas strompelend vanuit haar bed naar de badkamer liep, dan was haar beschrijving een andere geworden, gebaseerd op eigen waarneming, en vooral geladen met haar eigen emoties, die voor de lezer misschien nog wel belangrijker waren geworden dan wanneer Callas zelf letterlijk een verslag van haar dood had kunnen geven.
Nu is het anders gegaan. Stassinopoulos heeft informatie verzameld en daarbij geprobeerd zo veel mogelijk te weten te komen. Daarna heeft zij ervoor gekozen het einde van Callas zo casueel mogelijk weer te geven. Ja, ongeveer zoals zij dit einde beschrijft, is het misschien wel gegaan. Meer valt daar niet over te zeggen. En daarmee is de lezer niet veel verder gekomen.
Vergeleken met de op gegevens van anderen gebaseerde beschrijving van de dood van Callas, had de biografie van de vrouw die zichzelf zo interessant achtte inderdaad nog ‘levensechter’ kunnen uitpakken, omdat zij immers zelf haar verhaal mondeling had kunnen doen, met inbegrip van haar emoties. Toch zou deze vrouw in de beschrijving altijd meer op haar biograaf geleken hebben dan zij zichzelf misschien had toegegeven.
| |
| |
Ik weet niet of zij een biograaf gevonden heeft. Deze moet naar haar geluisterd hebben en hij heeft notities gemaakt. Daarna is hij naar huis gegaan en heeft de aantekeningen uitgewerkt. In het beste geval heeft hij zijn visie op de vrouw tot leven gebracht op papier. Of die vrouw veel overeenkomsten vertoonde met het prototype, was op dat moment voor hem niet meer belangrijk. De vrouw die hij beschreef, moest in ieder geval samenvallen met een soort abstract ideaalbeeld dat op het moment waarop hij de juiste tekst geformuleerd had ook in concreto, in beelden dus, de visie representeerde die hij zich gevormd had. Anders gezegd: hij zag het beeld op papier verschijnen en, waarschijnlijk na een aantal wijzingen, stelde hij op een gegeven moment vast dat het goed was. Goed voor hem. Dat is iets anders dan goed voor een ander.
| |
De beoordelende schrijver
Ook in het hier beschreven fictieve geval was de schrijver zoals altijd z'n eerste lezer. Een schrijver die zijn eigen tekst verwerpt, zal niet overgaan tot publikatie daarvan. Dat mogen wij tenminste aannemen. Geregeld komt het voor dat schrijvers na enige tijd een in eerste instantie door henzelf goedgekeurde tekst alsnog verwerpen of willen herschrijven. In principe houdt de behoefte nooit op een eenmaal voltooid verklaarde tekst te verbeteren.
Iedere schrijver hanteert dus een kwaliteitscriterium. Maar dat criterium is niet voor iedere schrijver hetzelfde. Sommige schrijvers leggen fluitend hun pen neer of sluiten met een diep gevoel van tevredenheid een file af waar voor andere het werkelijke tobben en twijfelen pas begint.
Waar tobben zij over, die eeuwige twijfelaars, en waarom zijn de anderen eerder tevreden? Heeft dat te maken met talent of met de intentie waarmee wordt geschreven? Ik denk met een combinatie van beide. Ontevredenheid over resultaten is misschien wel een essentieel onderdeel van talent, dat immers mogelijkheden opent die voor anderen gesloten blijven. Maar als het talent paden aangeeft die in principe begaan kunnen worden, dan stellen deze paden de wandelaar ook voor problemen die hem maar al te snel doen struikelen of strompelen. Talent maakt het schrijven niet gemakkelijker, maar juist moeilijker. Talent kan ook de acceptatie bij anderen bemoeilijken, die bijvoorbeeld nog niet toe zijn aan wat de talentvolle al gerealiseerd heeft. Hoe kan het anders dat sommige kunstenaars pas na hun
| |
| |
werkzame periode ‘ontdekt’ worden? Alle kunsten bieden daarvan voorbeelden te over.
Hier keer ik terug bij die vrouw die een ander haar verhaal wilde laten schrijven. Natuurlijk had zij het zelf ook geprobeerd. En zij had gezien, als eerste lezer van haar eigen tekst, dat haar interessante leven niet ook interessant werd op papier. Zij kon het niet zodanig onder woorden brengen dat het verhaal haar zelf bevredigde.
Welke tekst is voor een schrijver wel en welke niet acceptabel? Hoe ziet de beoordelende instantie in onszelf eruit, en hoe brengen wij die tot ontwikkeling naast z'n scheppende collega? Pinocchio had het wat dit betreft gemakkelijk: die had zijn krekel, zijn geweten. Maar de oordelende instantie in een schrijver heeft niet in de eerste plaats met moraliteit te maken. In de eerste plaats gaat het die instantie of die dispositie, dat ‘vermogen’, om de tekst. Die wordt snel afgekeurd. En daarbij gaat het zoals ik hiervoor betoogde, nog niet zozeer om grammaticaliteit, maar om stijl. De stijl is verbonden met de inhoud, die pas zijn definitieve vorm krijgt in de verwoording.
In de tweede plaats zal de beoordelaar in de schrijver een zeker oprechtheidsprincipe hanteren. Dit bepaalt of dat wat de schrijver schrijft werkelijk is wat hij bedoelt. Om dat wat hij bedoelt gestalte te geven, kan de schrijver klinkklare leugens opschrijven in de zin van onware gebeurtenissen en niet juiste feiten: als ze maar passen in het systeem dat hij zelf als zijn oprechte bedoeling beschouwt, passend in het samenhangend stelsel van zijn gedachten.
Maar de schrijver weet toch pas wat hij denkt als hij het heeft opgeschreven? Daar gaat het juist om. Als hij een tekst geschreven heeft, zal de interne beoordelaar zijn mening erover geven en de schrijver eventueel op een ander spoor zetten. Verwoording en de beoordeling van die verwoording beïnvloeden zelfs elkaar, scherpen elkaar aan en komen in samenwerking tot het uiteindelijk resultaat dat, als het ook na enige tijd nog de goedkeuring kan wegdragen, bij de schrijver een zekere tevredenheid wekt.
Talent is dus nooit alleen het vermogen een tekst te schrijven, voor anderen verbazingwekkende zinnen te formuleren. Talent heeft als belangrijk onderdeel het vermogen te oordelen over de waarde van de eigen bewoordingen. Faulkner noemde de verwezenlijking van dat vermogen ‘kill your darlings’. Niet een ander moet de schrijver dus in de eerste plaats zien te verbazen, met zijn gedurfde metaforen, zijn onnavolgbare volzinnen en de wendingen in zijn verhaal. Wat hij allereerst moet doen is de eigen verbazing over zijn talent
| |
| |
te lijf gaan, de stof in een vorm persen waaraan de beoordelende instantie uiteindelijk zijn goedkeuring hecht.
Maar wanneer zal dat zijn? Valt er iets te zeggen over de strengheid van het eigen oordeel, dat door de schrijver vaak met onverholen woede wordt aangehoord: nu is het weer niet goed!
Een antwoord op de vraag of de maatstaven van het eigen oordeel kunnen worden opgespoord en beschreven, ligt deels in de opdracht die de schrijver zichzelf stelt. Waarom schrijft hij?
De interessante vrouw (en velen met haar) schrijven om zich zo direct mogelijk aan de wereld te doen kennen. Zij schrijven, zoals gezegd, uit frustratie, ijdelheid of zendingsdrift. Er hoeft niets verkeerd te zijn aan de behoefte anderen te verbazen met de eigen belevenissen. Zo is ook de behoefte anderen te amuseren, aangenaam bezig te houden met raadsels (eventueel in de vorm van postmoderne, intertextuele verwijzingen) legitiem. Maar er zijn nu eenmaal schrijvers die daar niet voldoende aan hebben, bijvoorbeeld schrijvers voor wie het schrijven een zoektocht betekent naar de bronnen en onbewuste uitgangspunten van hun leven. Die bronnen moeten hun beslag krijgen in beelden van taal die in de eerste plaats voor de schrijver zelf verhelderend zijn. Voor dergelijke schrijvers is het schrijven niet een literair spel, hoewel geenszins uitgesloten moet worden geacht dat zij tijdens hun zoektocht literaire spelvormen hanteren. Voor zulke schrijvers betekent schrijven in ieder geval nooit ‘van zich af schrijven’, zoals een psychiatrische patiënt zijn eigen leven kan opschrijven als een casus waarin hij vervolgens samen met zijn behandelaar kan gaan lezen.
| |
Schrijven als zoekproces
In een artikel over de oorlogsromans van W.F. Hermans beschrijft Dirk van Weelden de invloed die deze op hem hadden. Inspirerend en leerzaam vond hij in het bijzonder de opvatting van literatuur die hij erin aantrof. Hermans bediende zich van het middel literatuur ‘als zoekinstrument om de dagelijkse werkelijkheid, de stroom van verklaringen, ontboezemingen, bekentenissen en oordelen waaruit het sociale leven bestaat van hun vanzelfsprekendheid te ontdoen en in al hun macabere ambivalentie te tonen’.
De literatuur als zoekinstrument. Ongetwijfeld is zij dat niet voor alle schrijvers, en zeker niet voor degenen onder hen die bevangen zijn door een
| |
| |
duidelijke kopieerlust ‘des dagelijksen levens’, hoezeer iedere geschreven tekst daarvan ook afwijkt. Maar de schrijver die exploratief te werk gaat, moet dat doen met de middelen die de literatuur hem verschaft. Dat betekent dus ook: door het proces van het schrijven van een als literair bedoelde tekst exploratief te doorlopen.
Misschien bereikt een schrijver de volmaaktheid als deze zoektocht volkomen samenvalt met zijn leven. In dat geval valt de noodzaak weg het resultaat ook nog eens op papier te zetten. De volmaakte schrijver hoeft dus niet meer te schrijven. Maar voor wie het om geschreven teksten gaat, is deze gedachte niet interessant. De niet-schrijvende schrijver heeft immers opgehouden een schrijver te zijn. Als hij de opperste tevredenheid of zelfrealisering zou ervaren in het niet-schrijven zou hij hoogstens voor zichzelf in een volmaakte schrijver veranderen. Misschien is die volmaakte schrijver een gelukkig mens. Maar nogmaals: op dat moment is hij geen schrijver meer. De echte schrijver vindt de gelukservaring immers in het maken. In een interview met Pieter Steinz zegt Joseph Heller dat de aard van het beschrevene geen enkele invloed op zijn stemming heeft. ‘Het maakt me niet uit hoe smerig en morbide de dingen zijn die ik beschrijf - als ik maar kan zeggen dat ik het goed gedaan heb als ik ermee klaar ben.’
Anders gezegd: schrijven in de hier weergegeven opvatting is altijd de verwoording van een zoekproces. Onlosmakelijk daarmee verbonden is de beoordeling door de schrijver zelf van het resultaat. Deze kan ertoe leiden dat de geschreven neerslag van de zoektocht door hemzelf vernietigd wordt. In dat geval moet hij aan zichzelf erkennen dat hij een verkeerde weg heeft bewandeld. Het feit dat de schrijver in staat is te bepalen wat voor hem goed is (en wat dus slecht) betekent misschien dat de zoektocht een queeste is naar iets dat verloren is gegaan en dat dan ook werkelijk herkend kan worden. Gebeurt dat niet, dan is er tijdens de tocht iets verkeerd gegaan.
De toestemming die de schrijver zichzelf verleent een tekst als voltooid te beschouwen, heeft dus te maken met de herkenning van zichzelf. Als hij eerst zijn weg naar beelden, verklaringen, bekentenissen en oordelen heeft moeten zoeken in zichzelf, het voornaamste gebied dat hem daarvoor ten dienste staat, moet hij in het beoordelende stadium na het schrijven van een eerste versie het spoor ook terug kunnen volgen. En dus eventueel beslissen dat hij een verkeerde weg gevolgd heeft. De beslissing dat het zo goed is zoals het er staat, brengt, zoals Heller al aangeeft, tevredenheid teweeg. De zoekende schrijver immers is er niet op uit zijn al geleefde leven alleen maar te noteren: de zoekende schrijver is een maker, voor hem geldt het kunstwerk als pro- | |
| |
dukt. Het ‘eureka-gevoel’ van de serendipiteit. Men zegt wel dat de schrijver ‘vanuit de taal’ werkt. Maar die omschrijving is te weinig nauwkeurig. Iedere schrijver en dichter schrijft vanuit zijn ervaringen. De taal is daarbij het middel om vanuit die ervaringen nieuwe ervaringen te scheppen, die door de schrijver als essentieel voor zijn leven herkend worden.
De in zichzelf zoekende schrijver wil dus nooit iets kwijt. Hij hoeft niets van zich af te schrijven. Hij wil slechts iets vinden. Hij schrijft naar zich toe, zijn manier van schrijven moet een tekst opleveren waarin een nieuwe, voor hem betekenisvolle werkelijkheid ontstaat. Die werkelijkheid ontstaat in woorden. Samen met dat andere deel van hem, dat oordeelt over de geslaagdheid van het zoeken, de oprechtheid van de vondsten, is hij zijn leven lang bezig een gebied te creëren waarin hij al schrijvend woont. Misschien als troost, omdat de werkelijkheid onvolkomen is. Of als versterking van zijn positie, als mens in een wereld die te veel raadsels bevat om er zich zonder meer behaaglijk in te voelen.
|
|