gevonden heeft.)
Is de dialoog uit Arendsoog dan niet losjes?
Niemand kan natuurlijk bewijzen dat hij houterig is. Het is maar hoe hij klinkt. Veel lezers zullen er zich niet aan storen.
Maar dat zegt op zichzelf niet zoveel. Je kunt (bij voorbeeld door het veel lezen van Arendsoog) gewend raken aan gesprekken die op deze manier verlopen.
De uitroep van Bud begint met: ‘Wie hebben we daar!’ Door een bepaald soort intonatie kan dat behoorlijk ironisch klinken. Maar intonatie wordt er in boeken niet bijgeleverd. De ironie van de eerste zin moet daarom blijken uit (versterkt worden door) de tweede. En die luidt: ‘Wel heb ik van mijn leven!’ Die tweede uitroep suggereert echte verbazing. Tenzij hij weer moet dienen als versterking voor de ironie in de eerste doordat opnieuw een bekend boekenzinnetje wordt gebruikt. Aha, daar zijn we bij het punt waar het om draait. ‘Wie hebben we daar’, ‘wel heb ik van mijn leven’ zijn uitroepen die allereerst een leven in boeken leiden. In werkelijkheid drukken mensen zich vaak korter en kernachtiger uit. Bij voorbeeld door te vloeken. Maar Arendsoog is katholiek! En Arendsoog is niet een parodie op een clichéverhaal, maar een als spannend bedoeld jongensboek.
Het komt er gewoon op neer dat we in dit soort boeken vervangende uitspraken voor krachttermen tegenkomen, zoals ‘alsjemenou’, ‘tjonge, tjonge’, ‘wel heb ik van mijn leven’.
Nog zo iets clichématigs. Na die twee afgezwakte krachttermen, waarmee Bud zijn genoegen wil uitdrukken over het feit dat hij Sharp gevangen ziet, roept hij ook nog eens: ‘Kijk, kijk!’ Wie roept er ooit ‘kijk, kijk’? Of wie stelt zich voor dat hij dat ooit zou roepen?
In Arendsoog wemelt het van dit soort stoplappen.
Maar het aardigste blijven de eufemismen, het mooier of onschuldiger maken van wat wij in de werkelijkheid tegenkomen: ‘Man je kletst maar wat.’ (Ofwel: Lig toch niet zo stom te lullen);
‘Och vent, schiet op!’ (Klootzak, sodemieter nou een end op!); ‘Het is een bliksems handige kerel.’ (Het is een handige opsodemieter);
‘“Wel, wel,” begon hij verbaasd.’
En zo maar door. Het is maar goed dat die Arendsoog John Wayne nooit is tegengekomen.