De terugkeer van Buffalo Bill
(1971)–Rudolf Geel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 75]
| |
[pagina 76]
| |
Vervelend voor je, Z., maar misschien komen drie we ken rust in dat tehuis je vorm uiteindelijk ten goede. En dan ben ik het die je toch nog wereldkampioen gemaakt heeft! Dat is, als je de titelstrijd wint. In dat geval kunnen je supporters mij vergeten, de pers komt eindelijk jou weer eens fêteren, en als alles meezit blijven telefonisch aangekondigde fecaliën mijn brievenbus een tijd bespaard. Om jou de rust te gunnen die je nodig hebt, reis ik, als mij dat vergund is, een ogenblik weg uit mijn bestaan. Ik hoop dat god mijn smeekbeden niet zal verhoren en dat de wielrenners verstoken blijven van het onheil dat ik zoëven nog over ze opriep. Laat de hele Tour de France in het ravijn lazeren heer, bad ik, en dat was een beetje jouw schuld.
Ik stapte in Amsterdam een coupé binnen en begon te reizen. Dat is gemakkelijk gezegd. Zij nam in Arnhem tegenover mij plaats en was aantrekkelijk. Ik hielp haar met haar rode koffer. Ik tilde hem niet zozeer moeizaam boven mijn hoofd, maar gooide hem als het ware speels in de lucht. In mijn rug knapte iets. Ik mocht haar natuurlijk niets laten merken. Met trillende vingers stak ik een sigaret op. Zij keek naar mijn hand en daarna monsterde zij mijn uiterlijk op zo'n grondige wijze dat zij mij meteen herkend moet hebben. Zij zweeg. Ik wachtte af. Daar zaten we met z'n tweeën. Gedurende veertien dagen had mijn beeltenis vrijwel dagelijks in alle kranten gestaan. Zij rommelde in haar tasje en pelde papier van een rol pepermunt. Nu | |
[pagina 77]
| |
zal het grote woord eruit komen. Nog even, alle moed bijeengeraapt. ‘Jawel meneer Paul Horsman. Ben ú even uitgekakt op de Nederlandse schermen!’ Ik vouwde mijn krant dicht. - Wilt u misschien een pepermuntje? Dat kon ik na al die inspanning natuurlijk niet weigeren. Intussen werd de coupé al wat schemerig. Met een pijnlijke rug boog ik mij naar de rol toe. - Heerlijk, zei ik. Dank u wel. Het gesprek was al niet meer te stuiten.
De coryfeeën van het Openbare Leven lieten zich maar al te graag door mij interviewen. Vaak glimlachten ze vol ingehouden trots als ik ze bij mijn kijkers verdacht begon te maken. Een genoeglijk gezelschapsspel. Het maakte niet uit wie er aanging, als hij zichzelf maar belachelijk maakte. Dit alles had bij nader inzien iets weg van een reclamespot: bij inlevering van uw gebit, één kaakslag cadeau. Omdat mijn programma spoedig grote faam genoot, kon ik er niet iedereen meer voor krijgen. Wat dat betreft is de faam van sommige programma's inderdaad te groot. Ik kweet mij zonder aanziens des persoons van mijn taak de mening van mijn gasten te vergelijken met mijn eigen opvatting van de werkelijkheid. Beste Z., dat is met jou dan even uit de hand gelopen.
Sportvrienden wezen mij met de vinger na en riepen ‘vuile smeerlap’. Maar dat was niet erg eerlijk. Toen Z. ‘voor het oog van de camera's’ tegenover mij plaats nam, zat hij tegenover een kritische deskundige. Ik vroeg hem: - Meneer Z., uw supporters noemen u bij uw voornaam. U heet Cor. Reporters spreken graag liefkozend over ‘onze Cornelis’. U hebt dit jaar een aantal klassiekers ge- | |
[pagina 78]
| |
wonnen, terwijl u vorig jaar een zeer hoge klassering behaalde in de Tour de France. Uw overwinning in de rit tegen de Puy de Dôme op zullen de kenners niet gauw vergeten. - Allicht niet, zei Cornelis Z. - Meneer Z., waar ik met mijn vraag naar toe wil: als de eerste de beste messentrekker en bekkensnijder naar mij toekomt en mij op de schouder slaat en bij mijn voornaam aanspreekt, dan heb ik de neiging hem een klap voor zijn kop te geven. Voelt u deze neiging net zo? - Tja, zei Z. De mensen zijn natuurlijk je brood. - Vanzelfsprekend, antwoordde ik. Maar u bent een wielerpersoonlijkheid. Een vedette. Lijdt deze vedette geestelijk niet onder handtastelijkheden en brutaliseringen? Z. was een voorzichtige jongen. Hij had het ver gebracht, zijn macht over de pedalen was verbazingwekkend en hij reed in die rit naar de Puy de Dôme met een waanzinnig groot verzet. Hij dacht over mijn vraag na en begon een beetje te zweten, een druppeltje maar. In gedachten gaf hij nu zo'n rochelende en boerende Brabander een trap voor zijn hol, maar tegelijk omarmde hij de massa die hem toejuichte en waarin hij geen gezichten onderscheidde, alleen bewondering. Z. was al een tijd een vedette. De nieuwigheid was er dus af. Terwijl ik hem die vraag stelde begon hij een hekel aan mij te krijgen. En hij had het van tevoren kunnen weten! Hij was ijdel. Hij hield de trap in die hij zojuist bijna had uitgedeeld en keerde vanuit de sophisticated omgeving van mijn programma ijlings terug naar het land van zijn vaderen. Moeilijk glimlachend zei hij: - Kijkt u eens, voor mijn supporters, het is misschien vreemd om dat te zeggen, en u moet er niet meteen iets achter zoeken, maar voor hun ben ik... | |
[pagina 79]
| |
- Een gezalfde? informeerde ik. Hij dacht na en schudde zijn hoofd, haalde zijn schouders op en durfde deze blasfemie niet te beamen. Maar Z., een godheid, dat was je! En ik zei: - Al met al valt die beroemdheid u dus licht? - Het is een gave, antwoordde Z. Het is mijn taak, begrijpt u. Hij zweette nog meer. Ver onder de Moerdijk griste iemand naar een telefoonboek.
Zij was op weg naar Florence. Een archeologe op vakantie. Beruta heette zij. - En jij? vroeg ze. Ik gaf haar mijn naam. Paul Horsman. In alle kranten stond die naam, maar ze deed alsof ze nooit eerder van mij had gehoord, zodat ik een beetje in verwarring raakte. - Weet je meneer Horsman, zei ze. Je lijkt op een grootgrondbezitter, een planter. Je lijkt op mijn zwager. Hij heeft een ranch in Arizona. Telkens als ik dit aan iemand vertel vraagt hij of die kaalgeschoren zwager stevig op zijn paard kan blijven zitten. Dat kan hij. Jij lijkt op hem. - En lijk jij op je zusje? - Gelukkig niet. Dat zou een geval zijn van Alice in Spiegelland. - Een zusje in Amerika, zei ik. - Nou, riep ze lachend. Amerika, dat is typisch een land voor zusjes, vind je ook niet?
- Hoeveel vrienden ga je bezoeken? vroeg ik Beruta. - Ik kan het best met mezelf af, antwoordde ze. Ik heb het dit jaar druk genoeg gehad. Om eerlijk te zijn: het is nu vakantie en ik spuug op wetenschap en op studenten. Vind je dat soms overdreven? Kun je het begrijpen? | |
[pagina 80]
| |
Ik vroeg haar: Beruta, die studenten, vormen die voor jou een probleem? Ik glimlachte naar haar. Studenten kunnen toch niet je probleem zijn. - Ik heb geschiedenis gestudeerd, zei ik. Ik begrijp natuurlijk wel wat je bedoelt. Ik ben er altijd een voorstander van geweest dat mensen in het onderwijs meer vakantie krijgen dan anderen. Jij bent archeologe. En je onderwijst studenten hoe ze in de grond moeten graven. Dat is verschrikkelijk vermoeiend. Vooral omdat het je moeite genoeg zal kosten elke keer daarbij weer uit te leggen waar die wetenschap van jou toe dient. Inmiddels had zij haar tijdschrift verfrommeld. Wist niet meer of ik haar ernstig nam. Ik vroeg: - Voor welke krant werk je? - Niet voor de jouwe. - Kijk eens, zei ik. Het ligt anders. Kranten werken vandaag de dag aan mij. En ik zou graag willen weten of je mij herkend had. Want in verstoppertje spelen heb ik geen zin. - Horsman, zei ze. Je bent een kerel met problemen. Laat ze. Zand erover. Ik weet evenveel over je als iedere andere krantenlezer. Maar ik ben echt archeologe en jij hebt zeven jaar geschiedenis gestudeerd, dat ligt een beetje in de buurt. - En hoe ben ik terechtgekomen? vroeg ik. - Op je kont. Eén ding is zeker: eens stond ik in de ontvangsthal van de universiteit. Ik met mijn diploma. Verder geen been om op te staan. Maar een trouwe schare familieleden ondersteunde mij en fluisterde over de aanstaande promotie. Het was half negen. De nacht wachtte voor een goed gesprek. | |
[pagina 81]
| |
Kun jij die mensen zonder lachen aankijken die zich hun hele leven lopen te verbijten omdat ze de missing link nog niet hebben gevonden? Vijftienhonderd bruto in de maand om te beginnen en nog moeten ze het doen met een versteende bananeschil in de bodem van Hoogkarspel. Erger nog: was het maar een bananeschil. Maar het is een pijlpunt, er zijn al miljoenen pijlpunten, ook in die tijd is heel wat afgeknald. En de studenten die waanzinnig belangstellend naar je billen staan te kijken wanneer jij op geschoolde wijze een scherf uit de grond trekt. Beruta. Ja, Beruta was werkelijk een vrouw voor een helrode sportauto. Zondags in het bos. Weg met de knekels. Een gewone picknick op een van die slordige voorjaarsmiddagen. De barbecue boven een nest mieren. De lucht raakt vol pittige geuren: dat is de Hollandse familie die te veel uitheems in zijn eten doet. Sauzen druipen uit kant-en-klaarflessen over de rozestruiken. Wat voor gesprekken moet je daar voeren met je vrienden? Thee met rum of koffie met cognac. Langzaam komen de verhalen los. Een achterneef wordt even handtastelijk. Gaan de bomen schuil achter het panorama van zoveel onderuitgezakte lichamen? Of pissen de kinderen vruchteloos in hun broekjes omdat hun moeder elders is: elders, dat is in de struiken, op de weg die naar de uitzichtpost over de rivier leidt, naar die ene blik op een wereld die vredig is als een kerststal zonder jezus, en ezels en sneeuw. Archeologie: net als kunstgeschiedenis, zo'n vak voor mooie meiden (maar de oude meesters worden er niet levend van). Ik glimlachte naar haar, zoals steeds. Mijn tanden bloot. Schiet op. Het enige dat ik heb opgestoken van reclamespots is dat arbeiders hun geld niet verdienen maar vàngen, waarna een echtgenote die zo uit de koelkast ge- | |
[pagina 82]
| |
stapt lijkt, er de boter voor koopt die ertoe bijdraagt dat deze kostwinner in ieder geval vóór zijn tijd zal kreperen aan vaatkramp. De trein liep een station binnen. Even later betrad een Duitser de coupé. Hij groette, liet zich op het pluche vallen en sliep. Lieve Beruta. Illusies van jeugd zuigen zich vast aan de zakelijke opzet van mijn bestaan. Ik heb geen zin om te slapen en wij gaan samen naar de restauratie en zij vraagt of ik op vakantie ben of op de vlucht. Ik moet toegeven: dit is niet zomaar een vakantie.
Een smalle bedoening, zegt Beruta. Maar we behelpen ons. En stel je voor dat de douane binnenkomt. Maar Zwitserland, goddank, dat ligt nog een eind hier vandaan. Uren duurt het voor zo'n trein in beweging komt. De metalen geluiden die stations zo geschikt maken voor afscheid nemen. Het angstaanjagende geschuifel in het gangpad. Dan, plotseling, maakt het camouflagenet van lawaai je gemompelde liefkozingen onhoorbaar. Eén been buitenboord. (Ga met me mee naar Napels liefje.) Zij likt mij over mijn neus. Als een hondje. Ze bijt in mijn neus. Allemaal zachtjes en voorzichtig, steeds bedacht op de wagonbediende of de conducteur. Ik kan mijn broekzak niet bereiken voor mijn kaartje. Inmiddels slaapt de Duitser verder. Er overvalt mij een verschrikkelijke dorst. Daarna zegt ze dat ze mij over de hele wereld wil volgen, althans kom op, samen naar Napels, om het te proberen, want Florence dat is toch ook geen uitje en ze ziet toch al niks in die renaissance en ze is geen journaliste, van wielrennen heeft ze zelfs nog nooit gehoord. Ze is vijfentwintig, en mijn uitzending over Cornelis Z. | |
[pagina 83]
| |
heeft zij gemist.
Boven mij slaapt zij. Misschien ligt zij daar vredig en droomt van Troje of van een van die andere dodensteden waar zij niemandsland komt ontginnen. Straks worden wij wakker en wrijven onze ogen uit, herinneren onze beloftes, en dan? Tot ziens. Deze ontmoeting was een toevallige. Een aardige geste zonder afzender. Dat is waar onze maatschappij voor opleidt: de keurige beleefdheid die ons de kans geeft van anderen te profiteren. Niet in slaap komen. Dat heb je op lange reizen, op stampende schepen en in ratelende treinen. Waarom nam je niet het vliegtuig, jij die zo bekend staat om je snelheid, je ontwikkeling die op een modieuze aanpassing is gebaseerd? Dat weten de kijkers niet. Die denken dat een man die over ruimtevaart spreekt morgen de sprong zelf zal kunnen uitvoeren. Vergeet het maar. Hij heeft panne met zijn autootje en bidt ongelovig of de wegenwacht langs mag komen. Dacht je dat ik het vijf minuten op een racefiets zou uithouden? De gedachte op zichzelf al is verbazingwekkend.
Wat betekent dat precies: iemand die een ander in het openbaar een aantal vragen stelt, of is het: verhoort? Hoe dan ook, meestal is het een kwestie van overhoren. In die gevallen doet een interview niemand pijn, en als het spel handig wordt gespeeld, vaart ieders zelfrespect er wel bij. Maar wat betekent dat nu precies: anderen vragen in het openbaar rekenschap af te leggen? Is het een soort steekspel? Dat wordt er meestal niet bij gezegd. Is het dan een wedstrijd tussen gehandicapten? Ik weet het eigenlijk niet. Misschien zou ik mijzelf eens moeten uitvragen. Vooruit, waarom eigenlijk niet? | |
[pagina 84]
| |
Het lukt je de laatste dagen niet in slaap te komen, Horsman. Hoe ging je dat vroeger af? Lag je dan soms ook naar het plafond te staren, denkend aan mensen met twee auto's voor de deur van hun bungalow van twee ton? Ik weet welke vraag ik aan die mensen moet stellen alvorens rustig in te slapen. Ik vraag: heeft u wel eens last van laagvliegende verkeerstoestellen, in de prettige wetenschap dat die mensen werkelijk vergaan van het lawaai. Afgezien van de lelijke gedachte die erachter zit, beschouw ik deze benaderingswijze gewoon als tactiek van je. Je hebt iemand voor je programma gevraagd en je gaat hem vragen stellen. Nu moet je zodanige vragen verzinnen dat je de ondervraagde uit zijn tent lokt. En jij lokte heel wat van die slachtoffers op deze wijze uit hun schil. Slachtoffers? Ik zou zeggen: slachtoffers. Maar dat is geen communis opinio. Laten wij ervan uitgaan dat het prettig is uitspraken te vernemen waar jijzelf achter staat. Zoiets streelt je eigendunk. Maar in jouw geval is er nog een soort uitspraken dat jou in prettige opwinding brengt: de in het openbaar uitgesproken meningen van mensen die door jouw toedoen op de voor hun verkeerde wijze uit die schil komen. Of die in de verkeerde schil zitten. Dat zeg jij. Maar dat blijkt! Laten wij daarvan uitgaan: het blijkt. Tegenover jou zit een schoft. Een proleet. Een misdadiger. Laten wij nog verder gaan: zijn smerigheid is duidelijk aan het licht gebracht door jouw methode van interviewen. Dan heb jij dus prachtig werk verricht. En je laat honderdduizenden van dat werk genieten. Of je brengt ze tot | |
[pagina 85]
| |
inzicht. Jouw publiek beleeft in ieder geval nog wat plezier aan de schoft. Ze maken zich eens goed kwaad bij voorbeeld. Ik vraag mij nu alleen af: welk recht heb jij om dat te doen? Dat is heel eenvoudig. Het algemeen belang! Daarom gaat het nu. Ik heb maar zelden een idee wat dat is. Ik zou liever zeggen: groepsbelang. En jij zit als je de een of andere fascist ontmaskert bij de goede groep. Dat spreekt alleen de verkeerde groep tegen. Maar het is jammer voor jou dat het jou populair maakt, een groepsheld, een idool. Want ben jij op dat moment niet net zo goed verwerpelijk, omdat je als rechter een publieke vermakelijkheid bent geworden? Weet je wat ik bij jou ontdekte Paul Horsman: dat jij het eigenlijk alleen op idolen hebt gemunt om zelf aan aanzien te winnen. Je stelt er een eer in de kijkers te laten horen hoe iemand achter zijn hand zit te boeren. Hij probeert het te verbergen. Maar jij bent gelukkig vlugger. Zo hoort het. Want als jijzelf zou afgaan, was Nederland te klein! Dat is oneerlijk. Het is al te klein. Het gaat erom dat jij voor jezelf uitmaakt wat goed is om te doen. Het is onzin om te ontkennen dat veel mensen van jouw werk genoten. En je hebt dingen aan het licht gebracht die nodig eens uit het donker te voorschijn moesten komen. Dat is jouw taak als ondervrager. Maar je bent aardig afgezakt. Waarom moest je die mensen hun wielerkoning ontnemen? En is het werkelijk van belang of iemand tijdens de opnamen in zijn broek zit te pissen van angst. Dat is van het grootste belang. Voor hemzelf. Het toont hem in zijn onzekerheid. Denk je dat? Weet je dat zeker? Als ik het niet zeker wist zou ik met mijn werk moeten ophouden. | |
[pagina 86]
| |
Dat nu is jouw crisis, Horsman. Je wist het inderdaad niet zeker. En dat geval met die wielrenner heeft je dat duidelijk gemaakt. Je weet niet meer wie wel en wie niet in aanmerking komt om in het publiek op zijn nummer gezet te worden. Je weet het verschil niet meer tussen links en rechts, tussen waar en onwaar, tussen redelijkheid en verdwazing. Je hebt het allemaal geweten en je bent het nu allemaal kwijt. Daarom Horsman: jij kunt niet meer werken. Je twijfelt aan je eigen waarheid. Erger kan een mens niet overkomen. Je bent je hardheid kwijtgeraakt. Je raakt ontheemd. Je bent jezelf kwijt. Je moet alles opnieuw leren. Hiermee wil je dus zeggen: alle hoop op herstel. Dat zou ik niet willen zeggen. Vals spel! Je stelt jezelf vragen, en zelf geef je je deze antwoorden.
Ik ga naast haar zitten. Ik zeg haar dat ik niet kan slapen. Slaap is voor de rechtvaardigen, antwoordt Beruta, maar het moet gezegd worden dat de onrechtvaardigen meestal beter slapen. Praat over jezelf schatje. En zij zegt: het is gewoon geen nacht om te slapen. Ik slaap trouwens niet graag in een trein. De volgende dag hoofdpijn. Nee, ik heb een flesje drank in mijn koffer. Als die Duitser maar niet wakker wordt. Zij legt haar hand op mijn been en haalt diep adem. En ik denk: dat is zij, een archeologe. Wat is archeologie? Niets anders dan gecultiveerde necrofilie van mensen met te veel fantasie. Ik houd van fantasie. Er was een periode waarin ik die zelf had. Maar de eisen van de tijd hebben mij anders gericht. Als ik daaraan terugdenk: wat ik deed was voor mij net zo speels en charmant als Pompeji voor haar. Zij aait mij over mijn wang. En ze zegt: het is gezellig zo, vind je niet Paul? | |
[pagina 87]
| |
En ik antwoord ja, ja, in versneld tempo, op de wijze waarop oude koninginnen op pathéjournaals zich in bochten wringen en zich langs stuiptrekkende erewachten reppen. Buitenlandse delegaties trekkebekken voorbij. Hop hop. Wuivende legers in looppas. Ja, antwoord ik. Beruta, en vergeet het als dit toch niet meer blijkt dan een gril van een man in een oververhitte coupé. Ik kus haar. Zij ligt tegen mij aan. Ik zie haar aanbellen bij het huis van haar tantes. Oude wijven. Ik kijk naar haar, kijk voor het eerst aandachtig. Laat haar op mij inwerken, iets kleiner is zij dan ik, ogen die groot en rond kunnen worden. Donker, niet door wind aangeraakt ijs. In dat huis van haar tantes was het altijd winter. Er stond een grote kachel die 's morgens kippevelkoud aanvoelde. De lambrizering was voorzien van groteske figuren en de tantes droegen jurken tot hun enkels. Ze stonken. De tuin schilderde zij: daar wordt nooit gras gemaaid. Alleen de heg wil soms gesnoeid worden door een oude tuinman genaamd Bart. Achter het behang snuiven de honden van de vorige bewoners. In zo'n kamer slaap je, op vakantie. Vanuit het raam neem je een gelig licht waar uit het huis aan de andere kant van de tuin. Twee tantes hebben je van top tot teen gewassen, twee tantes plaatsen een lampetkan met vies regentonwater op een marmeren tafeltje. Uit Indië geroofde beeldjes zenden 's nachts berichten uit: je tantes rennen met bart door de schemer, kijk niet uit het raam, je bent schuldig. Waaraan, waaraan? Zwetend keer je je onder de dekens op je knieën en bidt. Later kwam je daar nog eens terug. Je was zestien, je was zelfs verliefd. De geheimzinnige geluiden van je jeugd berustten op oplichterij. Zwendel. Die lieflijke gebeurtenissen uit je jeugd, waarover de familie niet uitgepraat raakt: gelukkig is dat allemaal voorbij. | |
[pagina 88]
| |
Ik zie mijzelf bezig een wesp te vangen in een glas. Een tuin in hoogzomer. Ik ben al aardig bruin en nog niets heb ik gepresteerd waarop iemand mij zou willen aanvallen. Dat maakt bedroefd maar uitermate goed. Zo'n middag vol verwachtingen. Ik hoef alleen mijn hand maar op te heffen om deze wereld in een gouden pennestreek te vangen. Bij gebrek aan behoorlijk schrijfmateriaal springt er een vlek op het papier dat ik probeer vol te schrijven met zinvolle dingen. Afvloeien, grotere maar lichte vlek. Nieuw papier zoeken, waar is al dat papier gebleven in dit rothuis, kladblaadje afscheuren: mijn handen zitten vol en daar neemt mijn zusje het glas weg en de wesp verheft zich, duikt neer; het kind begint te gillen en rent in het wilde weg tegen een pereboom op. Je was toen zwaar van emoties, net een zwangere vrouw en even onberekenbaar. Een eind weggeraakt van je leeftijdgenoten die zich onledig hielden met simpele spelletjes als elkaar zoenen in het donker. Dat wilde je ook wel. Je was onuitstaanbaar en je werd gemeden als de pest. Natuurlijk komt dat later bij. En in tegenstelling tot wat anderen daarvan zullen denken (wraak en dat soort zinloosheden) ben je een leven lang bezig de weg terug te vinden naar de mensen die je toen zo hopeloos uit het gezicht bent verloren. Toen zat er iets goddelijks in het ruisen van de bomen en bij onweer timmerden engelen op hun trommeltjes en in dit soort noodweer beste vriend verdwaalden jouw gedachten en sloegen op hol, tijgerden door de sluippaadjes van je fantasie en overal kwamen ze maar één mens tegen: jou.
Midden in de nacht. De Duitser wordt wakker, gaat zitten, hoort ons praten en het zwijgen dat onmiddellijk invalt. Knipt een lampje aan zodat ik haar in het gezicht kan kijken. | |
[pagina 89]
| |
- Paul, ik heb zo'n ontzettende dorst. De Duitser gaapt en rommelt in een toilettas. - Paul (een beetje angstig). Paul! Er ligt zo'n voorbehoedmiddel onder het laken. Ik voel het al tegen mijn been. - Trek het been opzij liefje. - Ik geloof dat het er tegenaan geplakt zit. Nee, ik weet (Well Stanley, here's another nice mess you've gotten het zeker. Paul, ik wil dat jij het weghaalt. me into!) De Duitser kijkt naar ons en grijnst, of gaapt, of vindt een stukje van zijn maaltijd terug tussen zijn tanden. En ik zeg tegen haar: - Ik zal een poging doen, liefje. Maar ik kan in deze situatie toch moeilijk bij je onder de dekens gaan graaien. En waarom is die rotmof godverdomme wakker geworden! De Duitser rekt zich uit, legt zich te rusten en knipt het licht uit. Hij gaat stilletjes liggen luisteren. Van mij zal hij niets wijzer worden. Ik pak het kapotje en slinger het naar zijn kop. Pats. Dat wil zeggen: ik wikkel het in een papiertje en veeg mijn handen schoon aan de onderkant van de deken.
Als je vroeger aan een universiteit werkzaam was, zei Beruta, dan moest je gewoon wel promoveren. Eigenlijk ging dat vanzelf, je dreef er als het ware naar toe. Tijd voor wetenschapsbeoefening was er voldoende en wie je ook ooit konden afleiden, niet de studenten. Ik vraag mij wel eens af of die ouderwetse wetenschappers, zoals ze zich trots noemden, zich ooit afvroegen wat het doel was van hun bezigheden. Ik bedoel de A-wetenschappen. Hoeveel kronkelwegen van zelfrechtvaardiging zijn daar niet bewandeld! Het eigen plezier: een rustig bestaan Paul. Dat is nu anders geworden. Neem mij nu. Ik | |
[pagina 90]
| |
ben een servicestation voor studenten, zij betrekken mij bij him problemen. En plotseling blijkt dat ik diezelfde problemen gekend heb toen ik studeerde. In onze tijd namen wij alleen niet de moeite een oplossing te zoeken. Wij waren maatschappelijk onmondig en dus ongevaarlijk. Als jij door bemiddeling van het humeur van een hoogleraar zakte voor een tentamen, nou, dan deed je het wel over. Met de pest in je hart. Dat was alles. Nu nemen de studenten hun eigen beslissingen, niet altijd even verstandig en kundig, maar van mensen die zelf zoveel fouten maakten mag je toch verwachten dat ze daar geen moeilijkheden over maken. Paul, wij bevinden ons midden in een gevecht dat zowel onbaatzuchtig is als een machtsstrijd. En ik denk niet dat dit spoedig voorbij is. Sinds twee jaar ben ik betrokken bij de opleiding van studenten. Ik was heel jong toen ik afstudeerde. Aan promoveren kom ik niet toe. Ik leg mij daarbij neer. Voor sommigen van ons is een andere taak ontstaan, en die taak moeten wij niet afwijzen. Ik zal geen grote wetenschappelijke ontdekkingen doen. Maar binnen die oude structuur was dat ook niet gelukt. Ik mis te veel ambitie en ik ben niet geniaal. Daarom voel ik mij plezierig bij mijn nieuwe taak. Ik kan mensen heel goed de weg wijzen. En als ze dat niet willen vind ik het ook best. Ik dring mij niet op. In ieder geval loop ik op deze manier de frustatie van veel van mijn collega's mis. Ik weet het wel, ze zijn allemaal geboren om onsterfelijk te worden. En ze zullen doodgaan en vergeten zijn. Eénmaal denken zij zich waar te maken in een publikatie. Natuurlijk, na verloop van tijd zullen ze ook publiceren, maar in veel gevallen had dat evengoed achterwege kunnen blijven. Hun prestatie is al vergeten wanneer hij nog op de pers ligt. En het is niet waar dat in de wetenschap alle beetjes helpen. Dat is een surrogaat pleister op de wonde, zoiets als een volkstuin voor | |
[pagina 91]
| |
wie zich geen huis kan laten bouwen. Wetenschap bedrijven vormt voor veel van mijn collega's het hoofdbestanddeel van hun rat-race. Bij geld verdienen zijn zij betrokken, bij hoogleraar worden. Ze dragen niets mee dan hun ponteneur. Dat verwarren ze nog wel eens met aanleg. Ik heb zoveel mensen ontmoet zonder opmerkelijke talenten die zich nooit afvroegen hoelang hun inteelt nog getolereerd zou worden, terwijl ze zich haastten van bibliotheek naar bibliotheek. Ik zei: - Beruta, mijn kasten zijn eveneens gevuld met attributen van een waanzinnige verspilling. Dictaten die ik bij het teruglezen niet meer begrijp.
In deze voortsnellende trein kunnen wij eigenlijk niet meer dan naar elkaar raden. En over elkaar nadenken, zoals we dat nadenken leerden van onze vaderlijke hoogleraren die af en toe de pedagogische knuppel zwaaiden als waren zij slagmannen met een gemiddelde van 500. Eén ding is zeker: toen ik mijn doctoraal aflegde was welvaart voor mij nog een sprookje. Gewend aan ongeverfd hout stortte ik mij een ander leven binnen, dat mij begroette met popmuziek en glimmend pakpapier, ontworpen door een binnenhuisarchitect. Ik schrok ervan. Was deze buitenkant der dingen de realiteit die ik zocht? Wat moest ik opeens zonder zenuwen om de toekomst? Ik wilde mij maatschappelijk verdienstelijk maken, maar ik merkte dat mijn gemoedsrust binnen de twee maanden nog voornamelijk bepaald werd door de snit van nieuwe, strak op het lijf gesneden overhemden. Waarom schreef ik niet een populair-wetenschappelijk werkje over het historische wezen van de oorlog, om mijn kennis en kunde te tonen en mij te spiegelen in de bewondering van hen die mij wel konden volgen maar niet imiteren? | |
[pagina 92]
| |
- Meneer Horsman, had ze gezegd. Je hebt iets van een grootgrondbezitter, een planter. Lieve kind. Ik kan mij niet eens die volkstuin veroorloven.
Wat je daarom zegt over hardheid: die is overal nodig. Zachte mensen dat zijn lieve mensen, ze zijn hartveroverend en tragisch. Want zij worden onder de voet gelopen. Ook het voetbal is harder geworden Beruta. Ik ken een aantal mensen die het niet meer kunnen bijsloffen als kijkspel. Zij verwonderen zich voortdurend. Hun verwondering is pijnlijk. Doet zeer.
Weet je wat ik het toppunt van tegenstrijdigheid vind: een dure volkswagen. Een volkswagen dus die zich ontdaan heeft van het volk. Het is eigenlijk een wagen voor mensen die de partij van de arbeid hebben verlaten vanwege zijn linkse sympathieën. Maar misschien zie ik die dingen niet meer helder omdat ik de pest aan Duitsers heb.
Waarom ga je mee naar Napels Beruta? Hoe interessant als studieobject ik misschien ben: niet voor een archeologe. Voor jou kruipt de tijd vredig voort en misschien, als je studenten er eenmaal de brui aan hebben gegeven en brandschattend van universiteit naar universiteit trekken, misschien blijf jij dan gespaard en geeft de tijd jou nog een toegift om zich daarna vredig terug te trekken in een vaktijdschrift. Wat is eigenlijk geruststellender dan de schilderijen van de leermeesters van jouw leermeesters, die oude zo geroemde reizigers in onvergankelijkheid?
Steeds verder weg van Nederland. Als je uit de ramen kijkt bloeien daar Zwitserse geraniums in het morgen- | |
[pagina 93]
| |
licht. En de ochtend is toch al koud, rillerig. Zij zit naast mij en klaagt over gebrek aan slaap. Zij legt haar hoofd op mijn schouder en probeert of het er aan wil vastgroeien. Zeven uur. Zou er nog water in de kranen zitten? Lucht en wolken. Veeg de herinneringen uit je hoofd weg, jij die zoveel recht meende te moeten laten gelden op dat oordeel over anderen. Kwam dat in plaats van geloof in de dag des oordeels? Dan ben je wel verburgerlijkt, het grote gebaar ingeruild voor (alweer) een volkswagentje. Toch zou jij nooit slagen als piraat. De vette kooplieden kwamen je eerst omkopen en uiteindelijk zijn zij het die jou slachten. Weiger je hun koopwaar? Maar die hangt al aan je lichaam, fluistert tophits in je oor en wiegt je in slaap in de plastic lusthof van een air-conditioned luchtkasteel. Dat is niet alleen de Amerikaanse droom. Die hebben ze laten overwaaien naar Europa. En hoe meer je dat inziet, hoe harder je ze om him oren wilt slaan met hun eigen voortbrengselen. Maar probeer het eens een dagje zonder: je staat op een weegschaal en god wat kost dat balanceren een moeite. Op weg uit Nederland. Maar toch niet zo ver weg dat je een greintje westelijke beschaving tekort zou komen.
Weet je wat een solist is? Dat is iemand die medezeggenschap over zichzelf probeert te krijgen. | |
[pagina 94]
| |
Napels. Die stad zit vol verleden (en toekomst: de krotten). Maar mijn belangstelling voor geschiedenis is bekoeld. Dat was vroeger anders, vooral toen ik nog op de lagere school ging. Mijn grootvader nam mij wel mee naar het voormalige Koloniaal Instituut voor de Tropen, waar als slaaf verklede poppen toonden hoe je in de rijstvelden moet werken. Die poppen staan er misschien nog, ik ben daar in geen jaren geweest. Voorbije tijd van hangmatten en baboes. Mijn vriendjes op het lyceum waren zoontjes van oud-kolonialen en diplomaten. Zij wisten het verschil tussen een kris en een klewang. Meestal hadden ze een van die twee wel op hun kamer hangen. Trots toonden ze de bloedgeul en bootsten het geluid na van de plopper wiens bloed er eens op was gestold. Ze hadden zoveel meer van de wereld gezien dan ik, maar omdat hun ouders een bijzonder goede tijd hadden doorgemaakt in Indië en daarna noodgedwongen waren gerepatrieerd, was veel afgedaan aan hun vermogen tot begrijpen. Zij zagen hoe de wereld zich omwentelde. En toen dachten ze dat degenen die eerst onderlagen het uiteindelijk hadden gewonnen. Maar na de witte vaders kwamen nieuwe patroons, ook daar. Het wereldbeeld van mijn vriendjes was in ieder geval op hun veertiende voltooid. Je had goeie en je had slechte bruinen. Hun baboe, de ziel, was een goeie. Soekarno een duivel. Onderdanigheid is goed. En revolutie de ondergang van onze beschaving.
- Het begint met je spraakvermogen, zei Beruta. Hier en daar hapert iets. Je kunt allerlei woorden opeens niet | |
[pagina 95]
| |
meer vinden. Je geheugen zit vol juiste gegevens maar je antwoordt in raadsels. - Dat laatste begrijp ik niet. - Luister lieve jongen, ik ben ook moe. - Ik ben overigens niet gewend om over mijn woorden te struikelen. - Maar in het bos loop jij als eerste tegen een boom. - Ik ben erg lenig, als je dat bedoelt. Ik heb bijvoorbeeld een geweldig bereik bij het tennissen. - Paul, zei ze. Stel dat we dit gesprek reproduceren via een bandrecorder. Hoe hulpeloos zouden wij ons dan voelen bij het afdraaien! - Of bied het een radiomaker aan. Vreemd woord overigens. En luister naar jezelf en naar al het gelul dat je voortdurend produceert. Dat is allemaal erg pijnlijk. - Maar de luisteraars lachen zich krom. - Natuurlijk. Onbewust weten ze natuurlijk dat ze naar zichzelf luisteren.
- Paul, ik verheug mij erop je rond te leiden in Pompeji. - Je denkt zeker dat ik met je meega naar dat oord. Ze aaide mij over mijn wang. De Opwindende Stad Onder Puin Bedolven. Waar je je verlangens naar geheimzinnige tekens en voorvallen kunt botvieren. Om te dromen bij het geraamte van een mooie slavin. Maar hoe weet je eigenlijk hoe ze eruit zag? Hap, zegt dit stoffige puin. Deze mijnheer wil mij doorlichten. Om zijn eigen lethargie te verdrijven met de pijnlijke extremiteiten die hier op de vervroegde dag des oordeels hebben plaatsgevonden. Wie zijn wij, Beruta, dat wij daar zo rustig zouden rondlopen? Ja, in zaken de dood aangaande zijn wij deskundig. Wij omgeven ons met dood, met vazen, afgerukte bloemen die langzaam sterven in de behaaglijke tempe- | |
[pagina 96]
| |
ratuur van de centrale verwarming. Ik kuste haar en wist dat zij zich aan mij vastzoog. Maar dat is niet gevaarlijk. Dat is uitsluitend formeel. Want eerst komt nog iets anders. Hoe moet ik op het punt geraken waar onverschilligheid overgaat in liefde en de opgepoetste clichéfiguur bevrijd begint te huilen op de puinhoop van zijn dromen. - Het is fijn samen te reizen, zei Beruta. Ik kan het eigenlijk nog niet geloven. Had je dit vierentwintig uur geleden gedacht? - Nee, antwoordde ik. Dat had ik zeker niet Beruta.
Het liefst wilde ik haar verbieden naar het museum voor oudheden te gaan. Belachelijk natuurlijk. Dat was haar eigen zaak. Maar ondanks dat maakte ik een scène. Ik vertelde haar duidelijk dat ik niet het plan had op eigen gelegenheid de middag door te brengen, dat het daarvoor nu te laat was. Zij probeerde mij te kalmeren, dacht een ogenblik dat de spanningen mij te veel geworden waren. Onzin natuurlijk. Spanningen worden mij niet te veel. Ik rustte juist geweldig uit. Zij probeerde werkelijk op een heel redelijke manier mijn aversie tegen het museum weg te nemen. Ik zei dat al die oude troep mij gestolen kon worden. Een museum in die hitte. En morgen zeker naar Pompeji. Daarna had je nog Herculaneum en de tempels van Paestum. Voor ik het wist zat ik vast midden tussen een handjevol vakgenoten van haar. Ik begon te schelden. Zij lachte mij uit, legde een hand op mijn schouder en zei: doe toch niet zo verdomd eigenwijs. Het is juist koel in een museum. En ik houd niet van vakgenoten. Was ik maar je secretaresse, dan zou je geen kans hebben van de door mij opgestelde dagindeling af te wijken; morgen gaan we met de boot naar Ischia. Ik argumenteerde tegen haar. Ik had haar ongelijk be- | |
[pagina 97]
| |
wezen toen zij op het punt stond te vertrekken. Zij ging de deur uit. Ik werd nog razender. Kwaad liep ik haar achterna en ik herinner mij hoe luidkeels ik vloekte op de stoep van het museum; zij leidde mij rond tussen alle gebruiksvoorwerpen en sierstukken van haar dierbare overledenen. En ik vocht tegen de dwarse melancholie die mij altijd bevangt bij het kijken naar wat achterhaald is. 's Morgens namen wij de trein naar de kust. Het was half negen. Forenzen manipuleerden zwijgend met hun kranten. Na een kwartiertje boog de trein naar zee. De lucht had een snuifje vis in zich. In de windstilte (zo opmerkelijk in een haven) zaten vrouwen met manden op hun schoot. Nu excerceerde vanuit de verte een manipel soldaten het beeld binnen. Kon je deze afstand overbruggen Beruta en je in de armen werpen van de centurion die net in onze richting kijkt! Als je hem kon betasten, dan zou je gelijk de lavastroom omhoog zien kruipen, terug het gebergte in. De lucht werd van alle kwalijke brandgeuren gezuiverd. Carthago borrelde op uit zijn as. Wat is dat toch, nieuwsgierigheid? Het fotograferen van bladstille dingen die hun functie overleefd hebben? Steeds meer toeristen arriveerden in het haventje, met badtassen, gestoken in zonnige gewaden die in grijze landen zo fleurig lijken. Maar weinig gewone mensen bevonden zich tussen dit broodbeleg van reisbureauhouders. Zij had vergeten een kleurenfilm te kopen. Dan maar zwart-wit. En in het wilde weg. Thuis heb ik een foto van mijn vader. Hij staat naast de strandwagen met mijn zusje. Zojuist heeft hij in een drol getrapt. Hoe moet hij nu kijken? Trots en blij, een jonge vader op vakantie? Misschien bloost hij wel. Die blos is in de tijd verdwenen. | |
[pagina 98]
| |
Beruta droeg een roze zonnehoed. Een sjieke witte spijkerbroek waarin haar dijen geen adem konden halen. - Ik ga op vazen duiken Paultje. Ik ga vazen meesmokkelen. - Liefje, zei ik. Denk je nu werkelijk dat je die vindt? Soms denk ik wel eens dat die ouden niets anders te doen hadden dan vazen in de zee gooien. - Paul, zei ze. Dat is belachelijk. - Belachelijk? Denk eens na over dat woord. Met wat voor venijnige redevoeringen hebben op jouw zolderkamertje klassieke schrijvers jouw hersens scherp geslepen? En hoe stonden zij voor je, die helden waarmee schooljuffrouwen masturbeerden? Verschaften zij informatie waarop jij zat te wachten? Lief en onschadelijk was jij in die tijd, min of meer leergierig en vol spleen. Dat zei ik niet. Ik glimlachte naar haar en maakte een komisch sprongetje. Misschien had ze niet eens een zolderkamer, zoals ik. Waarachter de verrukkelijke stad lag, de huizenwoestijn. En ook dat niet. Een en al tuinen, tot je er misselijk van werd. Frisheid, bomen, krolse katten. Daar zat ik vaag te luisteren naar het schorre grammofoongekreis van een lost generation waartoe ik zelf niet behoorde. Toen wij eenmaal volwassen waren, was er voor onze stem een plaats, en dat was alles. Langzaam begon het erop te lijken of het niet vastgeroeste deel van mijn generatie nog alleen bestond bij de gratie van een gestileerd lederen jasje en overhemden voor een prijs waarvoor onze dure zelfbewuste vaders er nog steeds drie kopen. Wij, die zo treurig begonnen en wel eens huilden in een bioscoop. Die de wereld onze fantasie aanboden en meer niet. Ik keek natuurlijk op toen ik voor het eerst merkte dat ik voor allerlei meisjes een meneer was geworden. Zij | |
[pagina 99]
| |
die na de oorlog zijn geboren laten zich door mij niets op de mouw spelden. Wij waren verknipt genoeg om de schijnproblematiek van in smokings geklede Italiaanse nietsnutten te ondergaan als de mislukking van ons eigen leven. Bij nader inzien is dat misschien niet onwaar. In ieder geval zitten wij nog steeds als enigen in de bioscoop en kijken naar tekenfilms en slapstick. In de tussentijd bestormen zij die na ons kwamen de universiteiten en zetten hun laarzen op de grondvesten van een nieuwe wereld die tot hun verwondering veel minder commune zal kennen dan onverschilligheid. - Ik ga op vazen duiken. (Ik hoop dat deze scherf mijn wetenschap rechtvaardigt.) En verder Beruta? Wat rechtvaardigt ook weer wat? Is het geen tijd ons terug te trekken. De ware showhelden van onze époque betreden in tropenuniform het t.v.-scherm. En kunnen ze anders? De welvaartsmaatschappij waarin wij plompverloren terechtkwamen, heeft de talentvolle ex-slachtoffers beladen met weldaden en eerbewijzen. Deze helden waren mijn voorbeelden, zij schilderden in hun kunstwerken de rottigheid die ik alleen kende van horen zeggen. Wat heb ik eigenlijk van hen geleerd? Misschien alleen dit: dat ik nu zelf een attribuut aan het worden ben van degene die ik behoorde te zijn. Reken maar niet dat het mij aan iets ontbrak. - Hoe kun je toch denken dat die stomme vazen op jou liggen te wachten? - Dat is een kwestie van ambitie. - Ik hoopte dat je het avontuurlijk zou vinden. Avontuurlijk, begrijp je wel. Zij lachte erg aardig. Op de kade bleven weinig mensen staan. De boot tjokvol toeristen.
Dat zijn de vertegenwoordigers van mijn generatie die | |
[pagina 100]
| |
zich over de reling buigen en achterom blijven kijken naar de kust. Maar misschien herken je ze omdat zij zich zo kleurig hebben uitgedost en achteloos met geld smijten. Zeg niet dat wij nooit geprobeerd hebben ons te ontdoen van onze afstandelijkheid. En zo botsen wij tegen elkaar op en verontschuldigen ons daarvoor, terwijl wij elkaar alvast op de schouders beginnen te slaan: wat dat betreft benaderen wij elkaar vol troost. Wat moet ik hieraan toevoegen voor Ronald en Mary-Ann: ze holden fris en vrolijk over het promenadedek en daar waren ze net even te oud voor. We kenden elkaar niet. Maar voor je het weet is ook die geringe moeilijkheid verholpen met behulp van op de juiste toon geplaatste statements. Ronald schreef detectives. Hij reisde naar dit eiland om er de lokatie voor zijn nieuwe boek in ogenschouw te nemen. Ik dacht: misschien is dit nu wel dat echtpaar dat die advertenties plaatst in weekblaadjes. Bij het binnenkomen van je kamer glijden ze meteen uiterst onhandig uit over een kleedje en belanden aan je voeten, die ze onmiddellijk beginnen te omhelzen. Hoelang kenden Ronald en ik elkaar nu alweer niet? Toch zeker tien minuten. Vanwege de hitte ging onze conversatie al spoedig loom over oplagen, dat is altijd zo'n succesnummer wanneer ik schrijvers tegenkom. Uiteindelijk wilde hij weten of ook ik een beroep had. Nou dat had ik. De zee rimpelloos, geen vogeltje had moed over te vliegen. Ik ben persoonlijkheid van mijn beroep, antwoordde ik. Bij het tweeletterwoord t.v. trok Ronald zijn registers open. Daar zat hij, een Engelse schrijver. Hij deelde mij mee dat eerdaags twee van zijn boeken in Nederlandse vertaling verschenen. Nou en? Moest ik hem soms geld aanbieden om dat in mijn programma te komen vertellen? Ik had niet eens meer een programma. | |
[pagina 101]
| |
Wij waren twintig minuten op weg. Die Engelsen konden het al best met ons vinden.
Koffie onder parasols. Tussen onze vrouwen die de ondergang bezongen van Pompeji. Daarna moesten wij zo nodig met ons vieren eten. Ronald stond erop ons te fêteren. Het enige dat hij als tegenprestatie verlangde was een glimlach. Hoe meer wij dronken hoe luidruchtiger die werd. We wisselden adressen uit, want Ronald kwam de eerste exemplaren van die vertalingen zelf even aanreiken. Dit werd werkelijk een prachtige dag. Hij had liever alleen willen zijn, en het stond mij natuurlijk vrij er vandoor te gaan. Wat had ik met Ronald te bespreken? Wij zaten te eten en om te tonen dat hij wist hoe het in de wereld toegaat (ik had bijna gezegd ‘hoe het hoorde’) mijmerde Ronald een ogenblik over mensen bij wie de kerstman nooit eens langskwam. Wij keken door de rook van onze sigaartjes naar de symbolische hongerlap die met zijn zwarte kont op tafel zat. Ge weg smeerkees! Maar dat zeiden wij niet. Wij schaarden ons aan de zijde van de minder bedeelden en schonken hen in overvloed ons onbehagen of wat wij toevallig bij ons hadden gestoken toen wij van huis gingen.
Die helden, die schurken, die pleepapieren maffia van jou Ronald, wat is daarvan de functie? Hebben die misdadigers iets uit te staan met onze wereld. Of stappen zij door niemandsland en worden uitsluitend neergeschoten in het luchtledig van jouw fantasie? En hoe sterven zij? En hoe had je het voorgesteld hun levens te rechtvaardigen? Of is dit muggenzifterij van een persoonlijkheid, wiens daden tenminste nog in het openbaar gecontroleerd worden. En nu wij het er toch over hebben: wat is zo belangrijk aan jouw manifestatie dat je mensen die zich de hele dag rot hebben gewerkt ermee | |
[pagina 102]
| |
zou willen lastig vallen?
Toen ik twaalf was, zei Ronald, liep ik rond met het plan ergens mijn stempel op te drukken. Voor een jongetje is dat veelomvattend. Misschien ken je dat: in plaats van onmiddellijk in slaap te vallen, vul je een stuk van de avond met nadenken over alle beloften die nooit ingelost zullen worden. Hoe is dat nu met mij? Mijn stempel druk ik alleen nog op de inrichting van mijn huis en ik besef dat ik daarin aardig geslaagd ben. Ik ben een leverancier van geschreven woord, ik word betaald naar mijn prestaties.
Kijk eens hoe het met ons zit. Ik heb het gevoel (boy) dat wij de laatste vertegenwoordigers zijn van een uitstervende kaste, de groep Erasmus zal ik maar zeggen. Schrijvers, drukkers, boekhandelaren. Wij hebben op excursies naar bibliotheken nog de plaatsen gezien waar folianten aan de ketting lagen. Nou, al bond je er vandaag wieltjes onder, dan nog zou niemand met zo'n stain-de-weg bij zijn vrouwtje durven thuiskomen. Heb jij het niet best Ronald? informeerde ik. Maak je deze kreupele vergelijking uit heimwee naar opa Gutenberg. Waarom kom je dat niet eens voor het scherm vertellen? Bijvoorbeeld vergezeld van het een of andere alternatief. Ja, dat wilde hij natuurlijk wel. Daar was hij tenslotte op uit. Maar hij wilde het niet al te ernstig. Liever vrolijk. Hem hoefde ik niet te vertellen dat de allersnelste jongens van vandaag zich van de snelste media bedienen. Al planten zij zich uit een soort mythisch vooroudergeloof in hun vrije tijd voort via die goeie ouwe bestseller, je moet dat de wereld toch even laten weten. Nietwaar? Jij en ik Ronald hebben op godsdienstles nog geleerd | |
[pagina 103]
| |
dat onze wereld vergankelijk is. Dat is 'ie. Later hebben wij zelf daaruit de conclusies getrokken: de eeuwigheid van onze ouders hebben wij als eersten achter ons gelaten. En waar moesten we toen naar toe? Nergens. Die na ons kwamen hebben het beter begrepen. Nergens? zeiden ze. O.K. Dan blijven we hier.
Wat had jij je voorgesteld toen je onbekommerd op je motor de zondagsrust verstoorde? En hij antwoordde, terwijl Beruta en Mary-Ann naar ons luisterden: dat is niet erg aardig van je om te vragen. Is dat jouw manier van interviewen? Vind je het onaanvaardbaar dat ik aan de secundaire behoefte van vijfhonderdduizend mensen tegemoet kom, waar ik niet weet wat zij primair verlangen. Zijn zij zoals ik was? God bewaar ze. Of zoals jij? Weet ik wat jij je voorstelt van dit leven. Het enige dat mijn personages kunnen is praten. Dat komt omdat ik zo goed een dialoog kan schrijven. Misdaad is hun antwoord op een georganiseerd bestaan, en toch is daarin georganiseerde misdaad weer het hoogste. De maatschappij zit waterdicht in elkaar. Elk kogelgat wordt gedicht met een pak bankbiljetten. Wat koop ìk daarvoor? En wat je vraag betreft: ik zie mij nog lopen samen met een vriend. Wij hadden de wereld onze fantasie beloofd, dat is onszelf. Wat ik in mijn leven allemaal gewild heb, dat is niet in zoveel woorden samen te vatten. - Een huis op het strand, zei Mary-Ann. Bedienden, feesten met negerbands en champagne.
- Man, zei ik. Natuurlijk kom jij in mijn programma. Dat is zeker! We huren een paar meiden om de zaak in een aardige ambiance te verkopen. Meiden! Voor het eerst tijdens mijn uitzending Ronald. - Meen je dat nu heus? | |
[pagina 104]
| |
- Of ik dat meen. Hier is mijn aansteker. Knip, knip. Ik steek mijn hand ervoor in het vuur. Au! Godverdomme. - Ik geloof je. Ik geloof je (lachend). - Jij wordt nog een beroemdheid. Let op mij. Een beroemdheid! Weliswaar in Nederland, maar dat is meegenomen. - Paul... - Ik laat wat scènes uit je boek verfilmen. Formidabele acteurs. De Hollandse Maigret. Je weet niet wat je ziet. - Wie Paul? Je maakt me nieuwsgierig. - Je zult het eerst niet willen geloven. Hollander maar op en top een Fransman. Esprit, snorretje. Alles man, alles! - Wel Paul... - En dan kom jij opeens in het beeld met je maatschappijkritiek. - Met wat? - Je moet gevoel hebben voor tegenstellingen Ronald. Jij klaagt de maatschappij aan zonder mededogen, voel je wel? De volgende dag kent iedereen je. Taxichauffeurs kunnen niet van je afblijven. Als je een restaurant binnenkomt beginnen de obers te applaudisseren. - Hoe is het mogelijk. In Nederland... - Laten we het even afwachten. Ik wilde alleen dit zeggen: dat boek van jou vliegt kistenvol de winkels uit. - Ik geloof niet dat ik hierop iets kan zeggen Paul. - Ik meen het. Vreet ze op. Gebruik ze. Zuig ze uit. Kom Ronald, laat ze het achtereind van je tong zien.
Zojuist, liefje, probeerde ik met je te vrijen. Dat wil zeggen: zo komisch onweerstaanbaar mijn arm om je middel en proberen om je naar mij toe te draaien met stoeltje en al. Hebben wij niet allemachtig veel plezier? | |
[pagina 105]
| |
Stel je voor dat je nu in Florence ronddwaalde. Op niets vertrouwend dan je Michelin-gids. - Hij liegt Ronald, zei Beruta. Ze hebben hem overal uitgetrapt. Als hij zijn kop in een t.v.-studio laat zien, wordt hij gelynchd. - Maar kennen ze hem? vroeg Ronald. Stond het in de kranten Beruta? Zij knikte. Of ze hem kenden. Jawel Ronald. - Dan komt het wel weer goed met hem, zei hij. Die krijgt eerdaags wel een nieuw programma.
Zullen wij ons vast een beetje oefenen? Wij beginnen dus met jou, daar zit je, in je schrijfstoel, voor de boekenkast met een glas port. Na die scène met Jan Teulings, de meiden die over het scherm wervelen, na bloed en duur vreten Ronald, dan is natuurlijk het woord aan de detectivekunstenaar. Kunstenaar, dat begrip begint aardig aan vaatkramp te lijden, maar een detectivekunstenaar, dat lijkt mij toch een vondst. Of niet? Ik weet het niet. Het lijkt mij helemaal niet zo'n vondst. We houden het op schrijver. Ronald daar zit je. Terug kan nu alleen nog met veel moeite beste jongen. Waar blijf je met die kritiek? Je wilt toch zeker wel op iemand lijken? Je doet je best toch zeker niet zo maar? In snel tempo laten wij wat politieke moorden over het scherm huppelen ten teken dat je op de hoogte bent: Loemoemba, en de Kennedy's natuurlijk voor de dames. Maar daarna, wat geef je nu op als jouw functie? een eigen plaatsje, schreeuw je. de hofnar! Moet je horen Ronald. Moeten wij niet eens de toestand in de wereld bespreken, of vind je dat wel aardig, die vrijblijvendheid? Daarmee zit je uiteindelijk goed in onze tolerante samenleving. Dat wil zeggen: een samenle- | |
[pagina 106]
| |
ving die geen enkele vorm van kritiek zal pareren. Alle kritiek waait door die maatschappij heen als door een gaatjeshemd en het enige dat even blijft hangen is het hatelijke applaus van de autoriteiten. Moet je horen Ronald, misschien denk je wel dat jij via mijn programma de arbeiders van dit stukje westen kunt inspireren tot het kopen van jouw boeken. Heb jij recht op aandacht? Alsof jij de auto had uitgevonden. Of heb je werkelijk niets anders te bieden dan verstrooiing? Voor mijzelf kan ik bijna met tranen in mijn stem verklaren dat ik een behoorlijke portie kunstvoortbrengselen door mijn leven doe. Kunst is sociale kaviaar, voor en door de elite. De kunstenaar die uit een lager milieu voortkomt zal daar in de meeste gevallen onmiddellijk geestelijk van vervreemden. Denk jij ook niet? En het milieu waar hij vervolgens in terechtkomt! Wat wil jij eigenlijk bereiken met jouw branche? Al gaan er tienduizenden over de toonbank, wie denk je dat er gaat nadenken nadat hij de laatste bladzijde heeft gelezen? Of blijft er niets om over na te denken? Nou dat lijkt mij ook uitstekend. De kijkers van mijn programma zijn best bereid een oogje toe te knijpen.
Ik zei dat ik graag met hem een programma wilde maken waarin ernst en scherts elkaar afwisselden. Ik heb altijd in die formule geloofd, je moet kijkers aan je verplichten door afwisseling te bieden. De dingen die wij ernstig met elkaar zouden moeten bespreken, staan met die afwisseling op bijzonder slechte voet: kijk oorlog is elke dag hetzelfde en die honger die wij zojuist uit onszelf hebben verwijderd, heeft ook het eentonige van een dieet. Hij zei tegen mij dat wij samen een erg goed programma konden maken. Dat had ik wel meer gehoord. | |
[pagina 107]
| |
Ook geloofde hij steeds sterker dat het doorging. En ik was te beroerd hem van die gedachte af te helpen. Ik vertelde hem over de wielrenner, nou hij had een hekel aan wielrennen, dat kon je zo zien, hij wilde zijn rol in mijn programma preciseren en ik verzocht hem te verwoorden wat hij bedoelde met zijn misdaadromans. Waarom kom je er niet voor uit dat je de mensen wilt behagen? Daar zat hij midden tussen meiden en lijken als vertegenwoordiger van een zich in aflaatbrieven specialiserende generatie van mensen die hard voor hun brood moeten werken en die daar niet voor willen uitkomen.
Zij beet op haar tandenstoker. Wat denk je? vroeg Ronald. Zij lachte naar ons met haar tanden bloot. Zij dacht aan tien dingen tegelijk en vergat te praten. Daarom ook zat Beruta er een beetje verloren bij. Is het niet fijn liefje dat ontwikkelden aller landen van die onderwerpen hebben waarop zij dagenlang kunnen preluderen? Als het aan ons lag... Ja, daar zeg je zo wat.
Ik heb een huis met zes kamers, zei Ronald. Een garage, een biljart. Een tuin waarin ieder jaar voor bijna honderd pond aan bloemen wordt uitgezet. Drie keer in de week een werkster, na jaren ergernis een echte Amerikaanse keuken. Natuurlijk moeten wij ons dingen ontzeggen, zoals een auto boven de elfhonderd pond, maar verder kopen wij alles wat ons onder ogen komt. Wij zijn altijd op zoek naar nieuwe dingen, nieuwe delicatessen, nieuwe materialen waar ze opbergdozen en dienblaadjes van kunnen maken. Eén keer per maand zeg ik: nu is het afgelopen. Het voordeel van een vaste baan is dat je kunt freewheelen als dat nodig is. Niemand vraagt je voortdurend problemen te verzinnen die je | |
[pagina 108]
| |
zelf daarna moet oplossen. Als je deze gegevens aanvult met een paar details heb je zo ongeveer een feature voor een blad als Ladies Home Journal. Maar niet voor Nova. Ik zou op een dag in Nova mijn verhaal willen hebben. Daarvoor zal ik echter naar een nieuw huis moeten omzien en een prestatie moeten leveren die mij genoeg geld opbrengt om een wereldberoemde binnenhuisarchitect te huren. Ik zal wel een ziekelijke behoefte aan zelfbevestiging hebben, de oorzaak daarvan vraag ik mij niet af. Ik zou namelijk niet zonder een uitdaging willen. Dit is in het kort de zich herhalende geschiedenis van mijn leven. Het wel en wee van mijn bezit.
Erkenning dat is opgenomen worden binnen de bestaande orde. En degeen die deze respectabele toestand nog niet heeft bereikt? Nou, dat is eenvoudig. Dat is iemand die er niet bijhoort en die dus niet wordt opgemerkt.
Het is meestal een kwestie van tactiek en een energieke perschef. (Toch waren ze een beetje onhandig, de gebroeders Kennedy.)
Dat zijn jullie: slimme jongens aan de voeten van een nieuwe tijd. Als het maar nieuw is, duur en exclusief. Een exclusieve nieuwe tijd. Geloof je dat, sjacheraars? Misschien zijn jullie exclusief, op de wijze waarop hoeren exclusief zijn. Er is geen nieuwe tijd. De tijd gaat verder. Niemand hoeft ons voor te houden dat wij niet oud worden, dat proberen wij zelf wel. Maar het lukt niet. Mij lukt het niet, ik zit middenin het oude. Weet je wat ik bedoel? vroeg Beruta. Ik weet dat al die slimme en doordachte smaakmakers in mij hun prooi herkennen. Want aan mij zijn ze besteed, de bodystockings, de intieme sprays, de zelfbruiners en alles wat god | |
[pagina 109]
| |
nog meer over de wereld heeft uitgestrooid, dat is over die wereld waar ze hem ervoor kunnen betalen in contanten. En ze zei: de indruk die jullie op mij maken is een heel treurige. Waarschijnlijk moet je een paar mensen van ons soort bij elkaar zien om te begrijpen dat het vernis van de vrolijke vooruitgang op onze huid begint te bladderen. Wij zitten opgesloten tussen bonbons en lessen in vermagering en hoezeer wij ons ook inspannen, wij kunnen alleen nog maar schreeuwen. Maar ze schreeuwde niet. Ze keek wel uit. Zoveel mensen om ons heen. En thuis stak zij haar spade in de grond en vol liefde aaide zij over een scherfje. Zoveel cultuur Beruta. Verberg het maar niet. Zoveel liefde voor een scherfje. Je zou het heel willen kijken, of dat bot gezond bidden, maar dat is niet meer mogelijk. Je zet het verleden een dodenmasker op en daarna is het eindelijk voltooid. Voltooid worden, als wij zelf daaraan eens konden ontkomen. Wij die inmiddels zoveel ouder zijn geworden dan de Pekingmens.
(Maar in werkelijkheid zat zij ontspannen in de zon en glimlachte naar mij.)
Ik rende naar zee en eindelijk merkte ik haar op. Zij was kleiner dan Beruta, met erg grote borsten in haar rode bikini. De enige reden van onze gezamenlijke tewaterlating was de apathie van onze gezellen. Daar ligt Ronald, als hij ligt is zijn buik ook nog een beetje kwabberig. Hij had het zojuist erg druk met zijn camera waarop zand was gekomen. Hij veegde met zijn zakdoek over de lens en richtte de zoeker op de horizon van strandstoelen. Het strand was een eind achter mij. In mijn buurt geen andere zwemmers. Opeens stak Mary-Ann haar hoofd | |
[pagina 110]
| |
boven water en zwaaide. Ik dook en crawlde naar haar toe. Telkens als ik boven water kwam, voelde het zonlicht lekker warm. Ha! schreeuwde ik, en ze lachte, verdween onder water, schoot op mij af, greep met haar handen in mijn zwembroek, omklemde mijn dijen, en haar glimlach verstarde, alsof ze een ander beet had dan ze bedoelde, ze stond daar een beetje vreemd in dat water, zonder dat ik aanstalten maakte mij te bewegen, en ze zei ‘Dit komt niet op pappie's foto's, ze wachtte tot ik haar zou vastpakken om haar onder de waterspiegel provisorisch te neuken, maar ik treuzelde, keek om naar de kant, en ik zag Beruta noch Ronald en juist hen wilde ik zien om ze te tonen waartoe ik was uitgekozen door iemand die ik zojuist had ontdekt, en intussen zei Mary-Ann ‘Vergeet het maar’, en zwom weg.
- Zo is het, zei Beruta. Zo en niet anders. Ze vindt jou een indrukwekkende verschijning. - Waarom zegt ze dat dan niet netjes in mijn gezicht? - In je gezicht! - Moet ik het soms nog een eer vinden? - De meeste mensen zullen geen tijd hebben om daarover na te denken. - Een eer! schreeuwde ik. Denkt ze godverdomme dat ze zich op die manier van Ladies Home Journal kan vrijwaren.
Ik vind je aardig, zei ze. Niets anders. Aardig. Wil je nog meer horen? Die mensen daar vinden je ook aardig Paul. Je bent al de hele dag bezig met aardig zijn. Geen gesprek gaat jou te hoog. Je bent de vriendelijkheid zelve. Lamme goedzak. Een en al voorkomendheid. Een leugen! Die beleefdheid van je is haast Engels. Wonderbaarlijk. Maar hen je dan vergeten hoe ik als de grootste hond | |
[pagina 111]
| |
van Nederland bekend stond? Ja, in de verleden tijd. Om trots op te zijn. Maar lieve jongen, een chow-chow is nog een bloedig monster vergeleken met jou. Een chow-chow is geen hond! Dat maakt het alleen nog maar erger. Een schoothond die niet eens een hond is. En daaraan kun jij nog niet raken. Stel je eens voor dat je straks met jou de vloer laat aanvegen door die Engelsman. Hij zal je kunnen krijgen waar hij je wil hebben. Jij bent een onderdeel van zijn merchandising. Je zult alleen zijn aangever zijn op het scherm. Er is geen scherm! Of er een scherm is. Soms kun je gewoon een avond in je auto door de stad rijden. Dan zenden ze een voetbalwedstrijd uit. Met mijn programma op het tweede net. Voor de liefhebbers. Het is goed dat je dat inziet. Al had je een minister aan de haak geslagen en op de dolly van camera één verkracht: op het andere net was toevallig Bonanza. Zou je in dat geval nog kunnen spreken van een dilemma? Het is niet waar Beruta! Jij zat daar zo aardig te praten met boetseerfenomenen en sportmensen. Herinner jij je nog die wielrenner die ze naar het rusthuis moesten brengen omdat hij te veel had gekoerst? Ik stuurde hem daarheen! Je wilde de maatschappij tegen hem beschermen. En inderdaad, wat is de maatschappij veranderd sinds die jongen geen premiesprintjes meer wint. Door jouw toedoen? Dat ben je nu al twee dagen aan het beweren. Kom eens Paul Horsman. Ga nou eens rustig zitten en vertel mij wat wielrenners volgens jou voor kwaad doen. | |
[pagina 112]
| |
Dames en heren. Als wij niet zo moe waren geworden van elkaar, moesten wij deze vraag toch eens gezamenlijk overdenken. Om elkaar daarna in een lijf aan lijf gevecht te overtuigen van de waarheid, die aan onze kant staat. Wiens kant? Laten we er maar mee ophouden. Na ‘uitgebreide overwegingen’ ben ik inmiddels tot de conclusie gekomen dat jullie gelijk hebben en dat een idool meer mag dan een ander. De anderen staan hem dat immers toe. Hoe was hij anders hun idool geworden? Misschien mag ik nog even dit zeggen. En misschien wil jij daar even goed naar luisteren Ronald. Ik zei tegen Cornelis Z. dat hij zich op zijn gemak moest voelen. Maar vlak voor de uitzending begon hij te roken. Waarom? Wie dacht hij godverdomme dat ik was? Ik had zin hem op zijn smoel te slaan, zo onderdanig informeerde hij naar het ritueel van mijn programma. Bang voor iemand met een intellectuele reputatie. Nou, als je die hebt weet je hoe laat het is! Toen hij zenuwachtig aan die sigaret trok, begon ik iets te begrijpen van de armzaligheid die ons kenmerkt. Daar zaten wij nu, mensen die elkaar nooit kwaad hadden gedaan, en hij had opdracht van zijn manager om zich met mij te meten. Z. had de publieke opinie onlangs voorgoed voor zich gewonnen door een van de grote klassiekers met overmacht te winnen. Waarom maakte hij zich druk om een man die op niets meer kan bogen dan zijn armzalig scherpe tongetje. Wilde hij dat er ook nog bij hebben? We leven toch niet meer in de zestiende eeuw. Vergelijk dit ding eens met die lap van jou jongen. Je hoeft hem nog maar buiten te hangen en het is een nationale feestdag. Het vervolg had de komische quasi-wanorde van een ballengooitent. Uitgerekend hem moest ik terugbrengen | |
[pagina 113]
| |
tot de proporties van een kleine achterbakse roddelende burgerman. Wat had ik mij voorbereid! Intussen weigerde het publiek deze belediging van mij te slikken. Roddeltantes hadden ze genoeg in de familie. Daarvoor hadden ze toch niet gejuicht! Daarvoor woonden ze niet met hun tienen op twee kamers. Om een kleine klootzak te zien zweten hadden ze geen kleurentelevisie op afbetaling gekocht. Ze praatten niet dag in dag uit liefderijk over iemand die hun broer kon zijn of hun mislukte zoontje. Ze wilden waarschijnlijk alleen over zichzelf praten in de rol van volksheld. Dan maar in de huid van een ander. Maar die begon te schilferen. En daar begon die jongen ook al te huilen. Weg met de rotzak! Dat wil zeggen met die vuile tyfuslijder die hem aan het janken heeft gemaakt. Want die was natuurlijk de schuldige. Z. werd als slachtoffer voorlopig achteloos aan de kant geschoven, maar de schuldige zou ervan horen! Daar zat mijn publiek in zijn stoel te wippen. Wat kon het ze schelen dat Z. volslagen onverschillig stond tegenover pogingen de derde wereld uit het slop te halen. De derde wereld, is dat zoiets als het derde van Ajax? Ze namen het de goedzak kwalijk dat hij mij niet met één trap van zijn machtige benen had uitgeschakeld. Maar ze konden hem vergeven. Z. was een idool, hij was een leider en een onaantastbare, al ging dat met kleine inzinkingen gepaard. Laat dit nu eens even op je inwerken Ronald, jij met je zes kamers, moet je horen. Weet je wat Z. wilde toen ons half uur bijna vol was? Hij wilde onzichtbaar zijn. Hij had een ogenblik genoeg van zijn succes en ik denk dat het mijn fout is dat ik daarvan genoot. Ik denk dat het een kwestie is van mentaliteit. Hoe ouder ik word Ronald, hoe minder ik zou moeten aandringen. En als dat niet zozeer fout is, dan is er wel iets mis | |
[pagina 114]
| |
met het niveau. Ik denk dat ik net als jij ben afgezakt. Je wilt beginnen als leider van een filosofische beweging of als politiek ideoloog, en je eindigt als gastheer op de t.v. Ik zou er wel vrede mee kunnen hebben dat voor mij de stadions leeg blijven. Als ik het bij voorbeeld voor mijzelf kon opbrengen daar iets voor in de plaats te stellen. Maar ik moet nog wel bedenken wàt. Vlak na de oorlog nam mijn vader me mee naar het Olympisch Stadion. Een zekere Carel Briels had daar gigantische spelen georganiseerd. Deze spelen hadden een bijzonder succes. Maar hoe konden zoveel mensen naar dit soort massamanifestaties gaan kijken? Verklede kinderen en romantische taferelen, terwijl kort geleden fakkels uit het duister oplichtten en de kohorten Hitlerjugend hun middeleeuwse kitsch opvoerden voor de mechanisch registrerende filmcamera's. Niet alleen wij hebben moeite met leren Ronald.
Kijk eens Beruta. Die wagenrennen. Had je nu maar een filmcamera, in plaats van een kampschopje. Zie je wel dat we allemaal met hetzelfde bezig zijn, met of zonder preparaten en amfitamines. Wij proberen allemaal achter de voorwaarden van onsterfelijkheid te komen en als wij er weer zijn ingelopen, nemen wij wraak.
- Dag lieveling, zei ik. Er waren lichtpuntjes boven zee, visserschepen. Verder was de avond helder, vol sterren. - Er zit nu niets anders op dan hier te blijven, antwoordde Beruta.
Hier? Wat is dat voor een mededeling? Hier... wat zou er elders veranderen? Wat zijn jouw mogelijkheden | |
[pagina 115]
| |
Horsman? De woorden die je gebruikt om jezelf te verantwoorden beginnen in een hoog tempo te verrotten, nog even en je ontvangt een uitnodiging met voorschot om die krokodilletranen over je machteloze positie neer te schrijven voor een semi-sjiek blad met kleurige advertenties dat iedereen voor twee gulden in een kiosk kan kopen. Want in jouw wereld worden voor mensen zoals jij die kleine verliezen snel weer aangevuld. Dat alles gebeurt in een entourage van ruisende sjaals van Indiase zijde, dan lijkt het wat beter. In ieder geval: zo praatte ik tegen mijzelf. Hoe zou jij dit aanpakken en concretiseren Beruta? Jij met je wetenschappelijke feeling, en waar zit de fout die de misdadiger gemaakt heeft Ronald, en was hij wel een misdadiger? Wie is uiteindelijk de dader van de aanslag op wie? En waar hebben ze die dader toen gevonden? Tussen zijn attributen, de zonnebrandcrème, de lotions, de twee telefoons en het prikbord, verstrikt in charmante gestes en een ontwikkelde smaak, de goede opleiding, de didactische vaardigheid, de aangepaste woordenschat, de grappigheid, humor, lachen, en zijn werkelijk elementaire dingen: de grondeloze behoefte aan afleiding, aan kicks, werk zelfs, ja kom maar eens bij mij langs met je fotograaf, ik weet niet in welk blad dit nu weer thuis hoort, maar neem in godsnaam je fantasie mee in zo'n bekoorlijk ogende kunststof doos van Metz, want dit was nog maar zeer summier de geschiedenis van mijn dagvulling. Ik geloof dat jou een mooie taak wacht die eens verder in te vullen. |
|