| |
| |
| |
[XXXV]
Hij parkeerde de auto voor het hek van Alkowski's vesting, stapte uit en drukte op de bel. Na enkele minuten verschenen in de verte van opzij de omtrekken van mensen. Eerst bleven zij grotendeels verscholen tussen de weelderige plantengroei die hij tussen de spijlen door kon waarnemen. Een ogenblik later stapten Henri en een vrouw de ruimte tussen de binnenste heg en het hek in.
‘Karen,’ zei Henri tegen de vrouw, nadat zij met een lange, glimmende sleutel het hek had geopend. ‘Dit is Philip Greveling.’
Alkowski's dochter glimlachte naar hem. Zij was klein van postuur, maar niet op een opvallende wijze. Weelderig lang, zwart haar omlijstte haar gezicht, waarin bruine, diep liggende ogen het sprekende karakter accentueerden. Zij stak haar hand uit en drukte de zijne krachtig, misschien iets te kordaat voor een vrouw, maar de prettige indruk die zij onmiddellijk op hem maakte bracht deze gedachte terug tot een vooroordeel.
‘Wij hoorden dat u daar alleen in Aix zat,’ zei ze, opnieuw met een lichte glimlach. ‘En wij gaan ervan uit dat Henri's vrienden even bijzonder gezelschap zullen zijn als hijzelf. Wilt u uw auto binnen het hek rijden?’
Toen hij voorzichtig manoeuvrerend het hek was binnengegaan, hoorde hij aan het geluid van metaal op metaal dat de poort achter hem werd gesloten. Hij
| |
| |
was onvindbaar. Nu pas merkte hij dat hij trilde. Halsoverkop had hij zijn koffer ingepakt, om de paar seconden angstig naar de deur kijkend of Diane daar niet stond - een verschijning die in zijn voorstelling plotseling door deuren kon lopen.
Hij trok de sleutel uit het contact en haalde diep adem. Daarna stapte hij monter uit en overzag het zichtbare deel van de tuin. Op de achtergrond lag het huis, met hoge ramen en wit gepleisterde muren die door de tijd grauw waren gemaakt.
‘Heeft u veel bagage? Dan zal ik u helpen.’
Zij stond naast hem en had haar hoofd schuin omhoog gericht. Als enige versiering droeg zij lange, groene oorbellen.
‘Ik heb maar één koffer,’ zei hij.
‘Hebt u zich in Aix weten te amuseren?’
Haar stem klonk belangstellend, maar dat kon inbeelding zijn. Het was de toon waarop zij sprak die hem innemend voorkwam, misschien ook het gevoel van veiligheid, die hij nooit bewust geambieerd had en nu wel.
‘Wat een schitterende tuin.’
‘Veel wildgroei,’ zei ze. ‘Maar dat verlangt vader. Later zal ik u de andere delen van het domein laten zien.’
Zij wachtte even terwijl hij rondkeek.
‘Mijn vader ziet uit naar uw komst.’
Het leek hem overdreven, een al te grote hoffelijkheid die niet behoorde bij iemand die zich van de wereld afsloot en pianisten als schooljongens naar huis stuurde. ‘Dat er hier telefoon is,’ had Henri hem gezegd toen hij belde, ‘dat is bijna een godswonder. Dat zul je wel zien.’
Hij pakte zijn koffer en liep achter zijn gastvrouw aan naar het bordes.
| |
| |
‘U zult wel dorst hebben na die reis.’
De verplaatsing had hem nog geen drie kwartier gekost. Dat moest zij toch wel weten?
‘Ik kan nog wel even wachten.’
‘Ik zal u naar uw kamer brengen. Gaat u met mij mee?’
Het Frans dat zij sprak klonk in toenemende mate zangerig, tegelijk zorgvuldig gearticuleerd. Hij keek om. Henri was bezig een veter van zijn witte, modieuze schoen te strikken. Hij stak zijn hand op toen hij zag dat Philip op hem wachtte.
‘Ik kom zo wel naar je kamer.’
Achter Alkowski's dochter aan ging hij de trap op. Telkens wanneer een vrouw hem voorging herinnerde hij zich dat dit volgens de etiquette van zijn moeder niet hoorde. Karen droeg een beige tuinbroek, waarin geen van haar vormen uitkwam.
Het meest opvallend aan de kamer waarin zij hem binnenliet, was een grote, geaderd marmeren wasbak. Twee van de hoge ramen die hij al vanuit de tuin had gezien, lieten het licht door.
‘We zullen de luiken nu maar sluiten,’ zei de dochter. ‘Direct wordt het hier te warm.’
‘Mag ik even van het uitzicht genieten?’
Hij vond het prettig Frans te praten, al beheerste hij de taal minder dan het Engels.
Zij kwam naast hem staan.
‘Bevalt de stilte u? U woont toch in de stad?’
Hij knikte.
‘Henri vertelde ons dat u gemolesteerd bent om een stuk dat u geschreven hebt. De voorstelling die ik onmiddellijk van u maakte was, ja van een heel grote en sterke man die het had moeten afleggen tegen een horde wilden.’
| |
| |
‘Het spijt me dat ik tegenval.’
‘Ik heb u niet gezegd dat het vooruitzicht van een body-builder mij prettig stemde.’
Zij keken elkaar in het gezicht. Hij kon zichzelf niet uitleggen wat hem in deze vrouw aantrok. Misschien het feit dat hij niet onmiddellijk lichamelijke voorstellingen van haar maakte, vanuit de behoefte te omhelzen. Hij wilde er niet over nadenken. Waarom beperkte hij zich niet tot de prettige gewaarwordingen: de wilde tuin, waar de zomer nog niet zijn verlammende greep op uitoefende, en deze vrouw die haar best deed hem te laten merken dat zij over hem had nagedacht nog voor zij hem ontmoet had.
‘Ik weet weinig van body-builders,’ zei hij voorzichtig.
‘Mijn vader verlangt er naar met u te spreken,’ zei ze. ‘Het verontrust hem dat bedreigingen van schrijvers weer de kop opsteken in de oude wereld.’
‘Ik zie het liever als een incident.’
‘Misschien omdat u er afstand van genomen hebt.’
‘Ik probeer het naar de achtergrond te schuiven,’ gaf hij toe.
Zij was in het raam gaan zitten. Hoelang kenden zij elkaar? Zij gaf op een zo ingrijpende manier van haar belangstelling blijk, dat het hem verwarde.
‘Wilt u er liever niet over praten?’ vroeg zij.
‘Ik wil de dingen die met mij gebeuren niet opblazen.’
Diep in hem verborgen wist hij een instantie, die hij niet kon benoemen, die nooit iets anders had gedaan dan dingen opblazen. Wanneer die instantie zou verdwijnen, kon hij ophouden met schrijven.
‘Ik hoop dat u het hier naar uw zin zult hebben,’ ging zijn gastvrouw op een andere toon verder. ‘Wij
| |
| |
ontvangen hier weinig bezoek.’
Zij maakte geen aanstalten te verdwijnen om hem de kans te geven zich te verkleden.
De vertrouwelijkheid die zij tentoonspreidde, maakte dat hij die wilde beantwoorden, uit een mengeling van gevoelens, waarin de behoefte aan aandacht en bekommernis omhoog kwam, zoals steeds.
‘U hebt mij uit een netelige situatie bevrijd,’ zei hij, van haar wegkijkend. ‘Ik voelde mij bijzonder onaangenaam in Aix.’
‘Omdat u alleen was?’
Hij aarzelde.
‘Dat was niet zo belangrijk.’
‘Had u gezelschap gevonden?’
Hij knikte.
‘Maar dat gaf u geen troost?’
Hij hoorde de zin aan en liet hem terugkeren, genoot van de klank. ‘Consolation’: klank en inhoud vielen samen.
‘Het lag niet aan het gezelschap,’ zei hij. ‘Maar aan mij. Ik voelde me opgesloten in die stad. Ik vermoed dat ik mij te veel van het bezoek had voorgesteld. In mijn jeugd kwam ik hier, met mijn ouders. Maar mijn ouders reizen niet meer naar het buitenland, behalve dan per schip waarmee ze cruises maken. De avontuurlijkheid van vroeger is verdwenen. Wij gingen met de auto naar Spanje. Zonder snelwegen deden wij langer over de reis. Op de heenweg reden wij meestal via Aix, omdat mijn vader daar graag kwam. Daarom ademt die plaats voor mij verwachting. Ik dacht dat ik dat gevoel kon terughalen. Maar dat lukte vanzelfsprekend niet.’
‘U wilt toch niet zeggen dat u de avontuurlijke aspecten van uw bestaan alleen aan het verleden kunt ontlenen?’
| |
| |
‘Misschien heb ik die fout gemaakt.’
‘Uit onvrede?’
‘Ik weet het niet,’ zei hij. ‘Ik ben bang voor zulke veelomvattende uitspraken. Ik vind het prettig wanneer u weet dat ik mij hier op mijn gemak voel. Onmiddellijk vanaf het moment waarop ik aankwam. Het verwondert mij dat gevoelens zo snel kunnen omslaan.’
‘Of ontstaan.’
Hij had eraan willen toevoegen: alsof ze er bijna niet toe doen, vluchtig en oppervlakkig zijn, hoezeer ze ons ook schokken. Maar hij hield het in.
Karen had zich van hem afgekeerd en keek uit het raam naar buiten, een klassiek gebaar. Opeens draaide zij zich om en ging naar de deur.
‘Ik ben opdringerig,’ zei ze. ‘Neemt u mij niet kwalijk.’
Zij sloot de deur zacht achter zich.
‘Heeft ze je uitgebreid ontvangen?’ wilde Henri weten.
Toen hij daar niet op antwoordde, deels omdat hij geen zin had om op de spottend gestelde vraag in te gaan, maar ook omdat de aandacht die zij aan hem besteed had, daarvoor te veel indruk op hem had gemaakt, voegde Henri eraan toe:
‘Je zult haar moeten tolereren. Ze heeft het beste met je voor.’
‘Is zij de enige die voor hem zorgt?’
‘Zij zorgt voor hem,’ zei Henri. ‘Zij zou zijn leven van de wieg tot het graf in handen willen hebben, ware het niet dat haar eigen wieg toevallig na de zijne kwam. Maar met het graf zal het wel lukken.’
‘Wat doe je opgewonden,’ zei Philip, verwonderd
| |
| |
over de afgebeten manier waarop Henri zijn laatste zinnen had gevormd.
‘Pas maar voor haar op,’ zei Henri. ‘Ze eet je op met huid en haar.’
‘Is het de bedoeling dat ik nu naar Alkowski ga?’
‘Alkowski ontvangt niet voor vier uur 's middags.’
‘Hoe komt het eigenlijk dat ik hier ben?’
‘Omdat ik over je vertelde,’ zei Henri. ‘En omdat zij weet dat hij op mij gesteld is.’
Om half een gebruikten zij de lunch met Karen, die hem onmiddellijk bij het begin van de maaltijd verzocht haar bij de voornaam te noemen. Zij gedroeg zich bijzonder charmant, tegelijk oppervlakkiger. Henri nam weinig deel aan het gesprek. In deze omgeving leek hij veranderd, strenger allereerst, voortdurend op zijn hoede.
‘Heb je al voor hem gespeeld?’ vroeg Philip.
Karen boog vragend het hoofd.
‘Zij is een beetje achterdochtig,’ verklaarde Henri, eveneens in het Nederlands.
Hij keek uitdagend naar zijn gastvrouw, de kin een beetje geheven.
Karen reageerde niet. Zij keerde zich naar Philip en verzocht hem een schaaltje door te geven.
Hij voelde zich ongemakkelijk, belemmerd door de onmogelijkheid Henri in zijn eigen taal om een toelichting te vragen.
‘Henri zal vanmiddag spelen,’ zei Karen uit eigen beweging. ‘Je komt precies op tijd. Hij is de enige naar wie vader graag luistert. Wij zijn allemaal een beetje gespannen.’
‘Is dat waar?’ vroeg hij Henri.
Deze haalde licht zijn schouders op.
| |
| |
‘Als Karen wil dat ik gespannen ben zal ik het zijn.’
‘Wat een onzin!’ riep Philip lachend.
Henri en Karen keken elkaar recht in het gezicht. Nu ontdekte hij ook in haar blik iets dat op uitdaging leek, maar misschien nog sterker op woede.
‘Is het in jouw vak ook zo?’ vroeg Karen hem. ‘Dat je naar een uitgever toegaat en hem voorleest uit je manuscript. En dat hij waar je bijzit beslist over al of niet publiceren?’
‘Ik denk dat de vergelijking niet opgaat,’ zei hij. ‘In mijn geval zou er een voorlezer naar mij toe moeten komen die mij vroeg wat ik van zijn voordracht vind.’
‘Zou je alles zelf in handen willen houden wat je werk aangaat?’
‘Daar heb ik nooit over nagedacht,’ zei Philip. ‘In principe neem ik aan dat het zo is. Maar ik zou niet weten hoe ik het moest regelen.’
‘Alles wat je aan een ander overlaat kan het verkeerde resultaat opleveren,’ zei Karen.
‘Dat is een sombere visie op de wereld.’
‘Volgens mijn vader de enig juiste.’
‘Houdt hij daarom alles strak in handen?’
‘Slechts het volmaakte verdient geldigheid,’ zei Karen. ‘Dat is hoe hij erover denkt.’
‘En jij?’ vroeg hij. ‘Ben je het met hem eens?’
Zij wierp een snelle blik op Henri, die zich ook lichamelijk afzijdig hield, balancerend op de achterpoten van zijn stoel, de ogen gesloten.
‘Voor mij is het volmaakte levenloos.’
Zij stond op.
‘Dat geldt trouwens soms ook voor het onvolmaakte,’ zei ze, met een snelle glimlach. ‘Neem je mij
| |
| |
niet kwalijk dat ik mij zo plotseling terugtrek? Ik ben een beetje moe.’
Zij keerde zich om en verliet spoorslags de kamer.
Toen hij eveneens naar zijn kamer was teruggegaan, waar hij genoot van het uitzicht op de tuin, terwijl hij voor het raam een tijdschrift las, klopte zij aan.
Henri was een wandeling gaan maken, als voorbereiding op het recital.
Hij veerde van zijn stoel op en opende de deur.
‘Kom ik ongelegen?’
‘Maar natuurlijk niet!’
‘Ik denk dat ik je een verklaring schuldig ben.’
Hij voelde zich opgewassen tegen alles wat zij zou zeggen. De korte rust had zijn geest helder gemaakt.
‘Heeft Henri iets verteld over problemen die wij hebben?’ vroeg zij, nadat zij zich naast de pompeuze wastafel had opgesteld.
‘Hij heeft er niets over verteld.’
‘Dat is chic van hem.’
‘Is er iets gebeurd?’ vroeg hij. ‘Of is dat een voorbarige vraag?’
Zij schudde het hoofd.
‘Ik weet geen goed antwoord.’
Hij wachtte tot zij verder zou gaan.
‘Mijn vader is gesteld op hem,’ zei ze, zichtbaar moeizaam en voorzichtig formulerend. ‘Volgens mijn vader benadert hij de wijze van uitvoering die hij zich als ideaal voorstelt. Mijn vader is zelf een schitterend pianist. Maar hij is toch iets van zijn brille kwijtgeraakt. Dat ergert hem, hij kan zich niet bij zijn leeftijd neerleggen. Is dat dom van hem?’
Hij wist geen antwoord.
‘Was je zelf ook,’ hij aarzelde, ‘bevriend met Henri?’
| |
| |
‘Vijandschap is ondraaglijk voor wie weinig bezoek ontvangt.’
‘Het spijt me,’ zei hij. ‘Ik wil geen vragen stellen die onaangenaam zijn.’
‘Verontschuldigen wij ons niet wat vaak tegenover elkaar?’
Zij kwam naar hem toe en pakte zijn hand.
‘Ik zal het prettig vinden je de tuin te laten zien.’
Het complex waarop Alkowski's huis stond was uitgestrekter dan hij had vermoed. Er behoorde zelfs een kleine wijngaard bij, die door een boer uit de omgeving werd onderhouden tegen vergoeding van de helft van de opbrengst.
‘Vaak wandel ik hier in de vooravond,’ zei ze. ‘Na het werk. De dagen worden nu steeds langer, maar op een gegeven ogenblik verdwijnt toch de zon. Ik heb verschillende plaatsen waar ik dat kan zien gebeuren. En iedere plaats heeft voor mij een andere betekenis, die ik niet onder woorden kan brengen. Soms ben ik moedeloos. Misschien heb ik te hard gewerkt, want ik help natuurlijk flink mee in het onderhoud. Dan zie ik op tegen de lange avond. Ik heb sinds kort een televisie. Mijn vader heeft zich van de buitenwereld afgesloten, op de muziek na. Vroeger was dat niet anders, maar de verstilling heeft steeds sneller om zich heen gegrepen. Een enkele keer loop ik hier rond en hoor hem spelen. Voor zichzelf; maar misschien, stel ik mij voor, doet hij het voor mij, als een teken dat hij bij mij is. Is dat goed? denk ik, een dochter die zich inbeeldt dat haar vader haar op een onopvallende manier wil bereiken? Is dat niet gevaarlijk, voor mij? Waarom vertel ik je dat Philip? Je komt mijn leven binnen en ik zeg dingen die je misschien bezwaren.’
| |
| |
‘Je hoeft je niet voor je fantasieën te verontschuldigen.’ Hij aarzelde. ‘Ik zou hier zelf graag bij het vallen van de avond willen zijn.’
‘Uit nieuwsgierigheid?’
‘Dat zou al te banaal zijn.’
‘Mag ik je iets vragen Philip,’ zei ze langzaam. ‘Is het omdat de dingen die je hier ziet het tegendeel betekenen van de omgeving waarin je gewoonlijk leeft? Ik begrijp dat jij je niet in het minst uit de wereld hebt teruggetrokken!’
‘Dat ben ik ook niet van plan.’
‘Kan mijn gebied voor jou iets meer zijn dan een ontspanning, een romantische bevlieging die je even kunt gebruiken voordat je terugkeert?’
‘Dat weet ik niet,’ antwoordde hij.
Zij legde haar hand op zijn arm.
‘Ik verlang naar de wereld waar jij vandaan komt,’ zei ze. ‘Ik zeg dit één keer en nooit weer. Neem mij niet mee Philip. Ik zou niet weten wat ik er moest doen. En dit hier is niet bepaald een idylle. Het is vroeg opstaan en werken. Als je erin opgaat is het ook een jungle waar ontelbare, vaak onzichtbare wezens, dag in dag uit werken aan elkaars vernietiging, ter instandhouding van de natuur.’
‘Maar jij helpt ze een handje?’
‘Waar ik kan.’
De wijnstokken stonden keurig op een rij. Hij stelde zich voor hoe de druiven rijp werden en zij daar plukkend rondging. Ook die voorstelling was een idylle. Hij stond te ver van de natuur vandaan om die nog anders te kunnen beschouwen dan hij nu deed. Alleen gelaten met een kapmes zou hij reddeloos verloren zijn.
|
|