| |
| |
| |
[XXXVI]
Nadat zij hun wandeling hadden beëindigd, wachtte hij op zijn kamer tot Henri hem zou ophalen om hem aan Alkowski voor te stellen. Terwijl hij daar zat en opnieuw uitkeek over de roerloze tuin die hij zojuist betreden had en die hem nu bekend was en tegelijk geheimzinniger toescheen dan daarvoor, schoot hem een gebeurtenis te binnen uit zijn leven met Alice.
Via een reisbureau hadden zij een huis gehuurd in een Bretonse badplaats. Omdat hij de streek kende, had hij zich voorstellingen gemaakt van de omgeving waar hij zijn vakantie zou doorbrengen en waar hij tegelijk wilde werken. Het huis had hij zien liggen op een foto en zijn fantasie had er het landschap en de rust die hem beloofd was omheen aangebracht. Dat was ook niet al te moeilijk, omdat hij zich met behulp van de kaart een helder beeld kon vormen van wat hem wachtte. De werkelijkheid kon nooit zo ver afwijken van het model, dat de afstand opeens onoverbrugbaar zou lijken. Hij zou er geen bezwaar tegen hebben wanneer hij in een omgeving terechtkwam die in sommige opzichten afweek van zijn voorstelling, als de dingen waaraan hij behoefte had en waarnaar hij verlangde er maar in waren opgenomen. Een daarvan was stilte, een ander de opwindende fantasie dat hij altijd in dit landschap zou blijven, er deel van ging uitmaken, zoals hij een deel was van de stad.
Toen hij bij het huis arriveerde, lag het daar precies
| |
| |
zoals hij zich had voorgesteld. Met één verschil: op twintig meter afstand liep een snelweg. Via het terras waar hij had willen werken, had hij uitzicht op de files, vooral op de zondagen. Dag en nacht geknal van motoren. Hij sliep met watjes in zijn oren en voelde zich belazerd, in de boot genomen. Hij stuurde een brief vol klachten naar het reisbureau. Hij was van plan Nederland op zijn kop te zetten, aan de schandpaal met die troep! Zijn teleurstelling kon hij tijdens die vakantie alleen van zich afzetten door het huis te ontvluchten, op zoek naar een andere fantasie, die zijn verblijf draaglijk maakte.
Alice probeerde hem op te vangen. Maar het lukte haar slecht. Iedere ochtend werd hij moe, onuitgeslapen wakker. Hij probeerde zijn woede te temmen door zoveel mogelijk maaltijden in een hoog genoteerd restaurant te gebruiken.
Waarom dacht hij daar nu aan?
Dit huis leek de realisering van zijn droom. Hij keek naar buiten en begreep dat hij ondanks dat toch een nieuwe fantasie zou zoeken, als hij hier maar lang genoeg kon blijven.
Vreemd genoeg stemde dat vooruitzicht hem tevreden.
Niet Henri haalde hem op om hem naar Alkowski te brengen, maar Karen. Toen hij over de gang achter haar aanliep in de richting van de brede trap, ging er een lichte rilling door hem heen, alsof hij een bezoek moest afleggen bij iemand die zo ver boven hem stond dat hij onwillekeurig tegen de ontmoeting opzag, vanuit een besef van nietigheid. Die spanning had hij vroeger wel gekend, toen hij zijn eerste boek zou publiceren en kennis maakte met mensen wier
| |
| |
namen hem altijd met ontzag hadden vervuld.
‘Henri is al bij vader,’ zei Karen. ‘Zij spreken over een compositie die hij zojuist voltooid heeft.’
Beneden opende zij de deur die toegang gaf tot de ruimte waar haar vader resideerde. Het eerste dat hem opviel waren twee vleugels die tegenover elkaar waren geplaatst. Zijn eigen kamer moest zich recht boven deze bevinden. Door de gesloten deuren die toegang gaven tot het vervallen terras dat hij vanuit zijn raam had zien liggen, keek hij de tuin in, waar de schaduwen nu langer leken en het licht sterker gefilterd.
In de buurt van de deuren stond een salontafel met daaromheen een bank en twee oude, lichtgroene crapauds. De vleugels werden geflankeerd door een groot, glimmend donkerbruin en degelijk bureau met daarop een kleine standaard waarop bladmuziek stond.
Alkowski en Henri zaten naast elkaar op de bank, die kennelijk bij de stoelen behoorde maar een iets donkerder kleur had.
‘Papa, dit is Philip Greveling.’
Alkowski keek op van het boek dat hij met Henri bestudeerde.
‘Wij hebben op u gewacht,’ zei hij, en zijn stem had dezelfde zangerige ondertoon als die van zijn dochter.
Philip liep naar hem toe. De componist stond moeizaam op en stak zijn benige hand uit. Hij was klein en oud, maar niet bijzonder breekbaar.
‘Het idee dat u daar alleen in Aix zat te wachten tot wij genoeg zouden hebben van uw vriend hier, stond ons allerminst aan,’ zei hij. ‘Ik hoop dat mijn dochter u goed heeft ontvangen.’
‘Zij is een voortreffelijke gastvrouw.’
| |
| |
‘O ja,’ zei Alkowski achteloos. ‘Dat is zij zeker.’
‘Ik ben u dankbaar voor uw uitnodiging.’
‘Ik hoop dat wij dankbaar zullen zijn voor uw bezoek.’
Hij maakte een handgebaar naar een van de crapauds. Philip boog licht en ging zitten.
Alkowski sloeg het boek dicht, waarin hij notenschrift zag staan.
‘Wat denkt u meneer Greveling?’ vroeg hij, met een minzaam en traag handgebaar. ‘Zullen wij eerst een glas wijn drinken of vragen wij uw vriend Henri nu meteen voor ons te spelen?’
‘Henri hoeft geen examen bij je te doen papa,’ zei Karen snel.
‘Iedereen die hier speelt doet steeds examen,’ zei Henri.
Hij zat schijnbaar ontspannen op de bank, als iemand die al lang geleden heeft bemerkt dat zelfs zijn zwijgende aanwezigheid een stempel drukt op het gezelschap.
‘Gelooft u wat hij zegt?’ informeerde Alkowski.
‘Ik ken die praktijk niet,’ antwoordde Philip. ‘Ik zou mij kunnen voorstellen dat iedere uitvoering een examen is.’
Alkowski knikte goedkeurend en keek hem verwachtingsvol aan. Maar voor Philip leek het alsof zijn geest een ijsbaan was, waarover de woorden weggleden en verloren gingen in het niets. Hij voelde weerzin het gesprek te vervolgen. Wie deed hier op dit ogenblik examen? Hij draaide zich naar Karen, die tegen een der vleugels stond geleund. Zij knikte hem bemoedigend toe. Hij haalde diep adem en probeerde zich te herinneren wat hij zojuist gezegd had. Waarom raakte hij in de war? Had dat te maken met de
| |
| |
spanning in deze kamer, die Henri probeerde te ontkennen door zich te gedragen alsof hij boven het gezelschap stond? Nog eens keek hij naar Karen. Zij bewoog zich niet en hield haar ogen strak op haar vader gericht.
‘Wanneer de uitvoering goed is, hebt u gelijk,’ zei Alkowski. ‘Wat ons te doen staat is het tegengaan van de vanzelfsprekendheid. Wanneer ik aan het werk ben maak ik het mij bewust moeilijk. Wie op korte termijn succes wil hebben kan zich het beste voortdurend herhalen, terwijl hij zich aansluit bij de vanzelfsprekendheden van zijn tijd.’
‘Wat zijn dat voor vanzelfsprekendheden?’ vroeg Henri met een flauwe glimlach om zijn lippen.
‘Dat weet jij heel goed, waarde vriend,’ zei Alkowski, met zoveel stemverheffing als hij kon opbrengen. ‘Dat is de grootste gemene deler van de cultuur; de clichés waarvan de massa denkt dat ze uniek zijn.’
‘Ik zal geloof ik maar eens gaan spelen,’ stelde Henri voor.
De componist schudde zijn hoofd.
‘Ik heb behoefte aan een glas wijn. En u, meneer Greveling?’
Karen deed een stap naar voren.
‘Je krijgt niet meer dan een vingerhoed, papa.’
Alkowski glimlachte.
‘Zij wil mij dood hebben,’ zei hij. ‘Zij wil mij de geest die in de wijn huist ontzeggen.’
‘De dokter heeft het hem verboden,’ verdedigde Karen zich. Weer stond zij roerloos op de plaats die zij eerder had ingenomen. Als een slavin, die had verkozen haar meester tegen te spreken om haar slavernij te verlengen.
| |
| |
‘Weet u hoe oud ik ben?’ vroeg Alkowski.
Philip knikte.
‘Vindt u dat een man van in de tachtig moet luisteren naar wat een arts zonder levenservaring hem voorschrijft?’
‘Als u gezond wilt blijven wel.’
‘Waarom vermoedt u dat ik gezond wil blijven?’
De componist sprak nog alleen tot hem. De anderen in de kamer waren figuranten. Een was de schenkster, de andere de muzikant. En hij? Hij schoot tekort, hij kon niet de juiste antwoorden bedenken.
‘Ik denk dat iemand die wil blijven leven de kleine ongemakken voor lief zal nemen,’ zei hij.
‘Hoe klein denkt u dat mijn ongemakken zijn, meneer Greveling?’
Alkowski keek hem scherp aan. En toch leek het niet alsof hij een antwoord verwachtte, omdat hij toch alleen zijn eigen woorden horen zou. Daarin rolden de ongemakken op hem af en dreigden hem te verpletteren.
‘Hoe klein denkt u?’ herhaalde de componist.
Hij kon zich niet aan de fascinatie onttrekken die van deze man op hem uitging. Was dit een gelijksoortige bedwelming als toen hij naar de muziek luisterde? Hij had geen verweer tegen de gestrengheid die geen zijwegen duldde.
‘Ik wil u niet beledigen,’ antwoordde hij langzaam.
Alkowski schudde op een besliste wijze het hoofd.
‘Hoe komt u op het idee dat u mij kunt beledigen? Wij kennen elkaar nog maar een gering aantal minuten. Of doorziet u mij al voldoende om er zeker van te zijn dat ik over zoveel levenslust beschik? Is dat zo? Weet u dat zeker? Is het niet een beetje gemakzuchtig van u er zeker van te zijn dat u zult willen doorzetten
| |
| |
tot aan uw dood? U bent jong. Ik wens u niets anders dan het beste toe!’
‘Je mag je niet opwinden papa,’ zei Karen.
Zij kwam naast Philip staan.
‘Meneer Greveling is onze gast. Hij komt hier uit bewondering voor je muziek. Er leven er niet zoveel die dat zullen zeggen. Je mag hem niet afschilderen als een idioot!’
Alkowski keek een ogenblik bedachtzaam voor zich uit. Toen lachte hij even, maar niet uit plezier.
‘Schilder ik onze gast als een idioot af?’ zei hij, nog steeds voor zich uit kijkend. ‘Natuurlijk is hij een idioot. En ik matig mij het recht aan daarover te oordelen. Tenslotte ben ik zelf een idioot. Voor andere species heb ik geen enkele belangstelling.’
‘Waarom zeg je dat papa?’
‘Wij zullen onze vingerhoeden wijn later gebruiken,’ antwoordde Alkowski. ‘Na Henri's recital.’
Karen ging naar de tuindeuren en stelde zich daar op, met de rug naar de tuin. Haar gezicht was rood van ingehouden woede. Haar ogen hield ze opnieuw strak op haar vader gericht. Alleen wist zij niet waar ze haar handen moest laten. Philip keek naar die handen, klein en tanig, met korte, donkerrood gelakte nagels, de kleur van een warme, duistere stroom die ook in onzichtbare golven uit haar lichaam omhoog kwam.
‘Ik zal meneer Greveling verzoeken weg te gaan als je die woorden niet intrekt,’ zei ze, en haar stem scheen zwaarder geworden, hoewel dat waarschijnlijk op inbeelding berustte.
‘Stel je niet aan,’ verzocht de vader zijn dochter.
Hij keerde zich naar Philip en glimlachte innemend.
‘U bent geen idioot,’ zei hij. ‘Ben ik u nog meer schuldig?’
| |
| |
Hij antwoordde niet. Wanneer hij gehoor zou geven aan zijn natuurlijke neiging de oudere man te verzekeren dat hij zich niet in het minst gekwetst achtte, beledigde hij daarmee de dochter die het voor hem opnam.
‘Wanneer u zichzelf als een idioot beschouwt zou ik het niet wagen mijzelf voor te stellen als een wijze.’
Tot zijn verrassing was deze volzin zijn mond uit gerold. Hij keek naar Karen op en probeerde iets van verstandhouding in zijn blik te leggen, zonder dat hij durfde knipogen. Hij voelde zich met haar verbonden, op een voor hemzelf onbegrijpelijke manier.
‘U bent zeer galant,’ zei Alkowski. ‘Als wij allemaal eens gingen zitten. En als wij er nu allemaal eens van uitgaan dat wij, idioot of niet, niet meer dan een verzameling individuen vormen die onze doem dat wij niemand dan onszelf hebben te slim af proberen te zijn. Of bevalt u dat niet? Mijn dochter namelijk bevalt het opnieuw niet.’
Karen bleef bij de deur staan en zweeg.
Alkowski wendde zich opnieuw tot Philip.
‘Ik wilde u niet beledigen,’ zei hij. ‘Maar ik wil niet dat er misverstanden door misplaatste beleefdheid tussen ons ontstaan. Ik vraag hier weinig mensen te gast. Ik beschouw mijn gasten niet als vrijblijvend. Mijn dochter schijnt daar anders over te denken.’
‘Je kunt gasten ook op hun gemak stellen.’
‘Stellen zij mij op m'n gemak?’
Hij wachtte even, maar niemand in het gezelschap nam het woord van hem over.
‘Meneer Greveling,’ zei Alkowski. ‘Toen onze vriend Henri over u vertelde, dacht ik: waarom is deze man naar Aix gereden en zit hij daar alleen in een hotel? Waarom deed u dat? Wilt u mij dat vertellen?’
| |
| |
Philip aarzelde. De waarheid was dat hij dat toch niet precies wist. Maar een dergelijk antwoord werd niet van hem verwacht. Met een leugen zou hij door de mand vallen. Hij zou zichzelf en tegelijk de anderen moeten vertellen hoe het zat.
‘Ik kan het u niet precies vertellen,’ zei hij.
‘Mag ik dan een poging wagen?’ vroeg Alkowski. ‘Ik hoor dat u het een en ander hebt geschreven. Zonder twijfel waardevolle dingen, voor uzelf en anderen.’
‘Een paar anderen.’
‘Valse bescheidenheid!’ riep Alkowski.
Hij vouwde zijn handen en legde ze in zijn schoot.
‘Meneer Greveling,’ ging hij verder, met half gesloten ogen. ‘U hebt een paar boeken geschreven. En zoals iedereen dacht u dat u daarmee de hemel zou bereiken. God die van zijn troon opstaat en ontroerd zijn tranen de vrije loop laat. Mag ik u mijn plaats aanbieden, maestro!’
Hij haalde zijn schouders op en liet zijn toehoorders de gelegenheid het beeld op zich in te laten werken en erom te glimlachen.
‘En toen sloeg iemand u naar de aarde terug en verbood u te schrijven. Dat geweld kende u allang, uit de geschiedenis. Maar het is toch iedere keer weer een verrassing als het onszelf overkomt.’
Hij stond van de bank op en kwam naar Philip toe. Voor hem staande legde hij een hand op zijn schouder, waarbij hij zich licht voorover moest buigen. Zo bleef hij even staan.
‘Dit verhaal over u,’ zei hij zacht, ‘over een man die in verwarring raakt nadat men hem voor zijn woede gestraft heeft - daar kon ik mij niet aan onttrekken.’
‘Mijn god papa!’ zei Karen. ‘Wat gedraag je je melodramatisch.’
| |
| |
De componist liet Philip los en keek de kamer rond. Zoals zij daar ieder hun positie innamen, die slechts kleine veranderingen toeliet, leken zij op een toneelgezelschap, waar de onverbiddelijke regisseur een strak beleid had uitgestippeld, zonder de spelers in zijn beslissingen te mengen, zodat zij radeloos leken onder hun aangeleerde passen.
‘Ik heb mij hier teruggetrokken om iets te maken dat niet langer wordt aangestoken door geweld en de toevallige gebeurtenissen van de tijd,’ zei Alkowski. ‘En toch is het niet mijn bedoeling dat u deze composities als wereldvreemd zult ervaren.’
‘Hoe wilt u dingen maken die buiten de tijd staan?’ vroeg Philip. ‘Alles wat tot stand komt gebeurt via u. U kunt uw ervaringen niet uit uw muziek snijden.’
‘Ik hecht mij aan de afstand,’ zei de componist. ‘Ik heb mijn ervaringen verwerkt. De nieuwe dingen die ik meemaak, uw bezoek bij voorbeeld, voegen er niets meer aan toe. Niet aan de dingen die ik maak. Ik heb mij op het verwerkte geconcentreerd, op het levenloze, zo u wilt. Mag ik op mijn leeftijd naar stilstand streven? De volledige roerloosheid zal bereikt zijn als ik sterf. Ik probeer die spanningsloze stilte zelf gewaar te worden, opdat ik vrede heb met mijn verdwijnen. Ik ben bang dat u mij nu vindt raaskallen.’
‘Dat doe je wel meer,’ zei zijn dochter.
‘Het zal u duidelijk zijn dat Karen mij niet begrijpt. Zij zou mij het liefste opgenomen zien in de grote en dus groteske beweging van mensen die in hun Danse Macabre door het leven gaan. Maar ook dat heb ik achter de rug. Ik heb ze gezien in Parijs, in de jaren twintig onder meer.’
‘Je moet nu ophouden papa. Je wordt moe.’
Alkowski tuitte zijn lippen en schudde kort het hoofd.
| |
| |
‘De vermoeidheid is er altijd.’
Henri kwam uit zijn gemakkelijke houding naar voren en legde zijn hand op de knie van Alkowski, die weer was gaan zitten. De intimiteit van dit gebaar ontroerde Philip. In het verlengde daarvan wist hij zich een buitenstaander die naar een monoloog luisterde, welke Alkowski in wisselende vormen misschien al jaren had herhaald.
Hij kon ook niet veel anders dan luisteren.
‘Zou je niet gaan spelen?’ vroeg Karen aan Henri.
‘Wanneer je vader dat ook wil.’
‘Ik ben niet uitgesproken,’ zei de componist. ‘Ik wil meneer Greveling niet laten gaan voordat hij mij begrijpt.’
‘Dat kan nog lang duren.’
‘Je gedraagt je onaangenaam,’ zei Alkowski.
‘Ik heb de verantwoordelijkheid over jou.’
‘Alsjeblieft geen ruzie!’ riep Henri op bezwerende toon.
Maar Philip zag dat de mogelijkheid daarop sterk verkleind werd. Alkowski's hand trilde toen hij hem ophief om een betoog te ondersteunen dat hij nog slechts met zachte, bijna toonloze stem kon voeren.
‘Wat jaagt u na?’ vroeg hij aan Philip. ‘Waarom komt u uzelf overal tegen? Waarom wilt u begrijpen dat mensen elkaar afslachten vanuit de fictie dat hun gelijk onaantastbaar is? Waarom zorgt u niet voor een eigen onaantastbaar gelijk door nog slechts naar het volmaakte te streven? Het volmaakte is eeuwig. Is dat niet een troost? Dat het zonder ons doorgaat. Moeten wij niet naar die onaantastbaarheid streven? En is het daarvoor niet nodig dat wij ons losmaken van de incidenten die ons iedere dag weer uit ons evenwicht brengen? Of denkt u dat de wereld in een eindstadium
| |
| |
gekomen is, dat het eerstdaags ophoudt, dat het er allemaal niet meer toe doet? Als Henri straks gespeeld heeft, moet u met Karen naar het aquaduct van Barbegal gaan. Dan zult u weten wat stilstand in zijn hoogste vorm betekent. In eerste instantie verschillen de ruïnes van dit Romeinse aquaduct niet van andere die u kent. Overwoekerd door struiken, die zich hebben vastgezet in het steen. Maar opeens, aan het einde, bereikt u het punt waar de Romeinen een doorgang hebben gemaakt in de rotsen. Vanaf dat punt kijkt u uit over de vallei, tot aan Arles toe, waar het aquaduct heen leidde. Als u daar staat zult u begrijpen wat ik bedoel. Hoe lang is het geleden dat arbeiders met voor ons doen primitieve materialen een rechthoekige doorgang hakten voor het water? Overal treffen wij niet meer dan ruïnes aan van de voorbije wereld, maar dit is volmaakt intact gebleven. Door toeval. Omdat het in principe niet meer is dan een doorgang. Geen bouwwerk, maar een zuivere, noodzakelijke vorm. Er bestaan dingen die van alle tijden zijn, meneer Greveling. Waarom kwam dit mij zo aangrijpend voor en vind ik de arena van Arles waar men gebruik maakte van het water dat door deze opening stroomde, niet meer dan imposant? Is er in ons een behoefte aan kwaliteit, aan de essentiële vorm, waarop wij voortbouwen en die wij variëren? Is dat de zekerheid die ons verbindt met onze afkomst en die ons het teken geeft dat wij niet vergeefs bestaan, maar onderdelen zijn van een keten? Verliest u dat niet uit het oog, wanneer u voor uzelf op de vlucht slaat.’
In een impuls stak Philip zijn handen uit en legde die op de trillende en zwaar dooraderde handen van de ander.
‘Wil je nu voor ons spelen?’ vroeg Alkowski aan Henri.
| |
| |
Tijdens Henri's spel luisterde Alkowski onbewogen. Wat zou er gebeuren als de processen zichtbaar werden die in zijn hersens plaatsvonden? Een nieuwe dimensie aan de dingen of een verdubbeling van het banale? Had hij werkelijk zicht op het gebied waaruit zijn composities voortkwamen en wist hij zeker dat dit hemelsbreed verschilde met het vertrekpunt van iemand als Vlasman?
Philip sloot zijn ogen en liet de muziek op zich inwerken. Maar hij was te moe om er op dit ogenblik diep in door te dringen. Zonder dat hij er de oorzaak van kon aangeven, kwam er een verhaal in zijn geheugen terug dat hij op zijn twintigste geschreven had. Het ging over een man die in Spanje terechtkwam, in het aangezicht van de dood die over hem zou komen, en wel op korte termijn, hoewel hij hem probeerde te ontlopen. Die man heette Swamp, naar het Engelse ‘moeras’. Het was een zwaar aangezet symbolisch verhaal, zoals hij die in zijn begintijd had geschreven. Zo was hij Swamp bij zijn lijden behulpzaam door hem een naam mee te geven waarin zijn levensloop stond aangegeven. Het einde van dit leven kwam bij een corrida, waar de dood toch al boven de arena zweefde. Nadat de torero zijn eigen leven op een onverbiddelijke en daarom adembenemende wijze op het spel had gezet, voerde hij de laatste dodendans uit, met de capa waaronder hij de muleta had verborgen. Lichtvoetig was zijn dans, en roekeloos. De stier kwam tot stilstand. Een trilling voer door het geweldige lijf, de kop zakte omlaag, terwijl het bloed langs de flanken naar de grond droop. De torero richtte en stak toe. Even nog bleef het dier staan. Toen zakte het door zijn voorpoten, op hetzelfde moment waarop Swamp stierf.
| |
| |
Hoezeer was het leven veranderd, gecompliceerder geworden. Hoeveel minder symbolisch en daarin nog onontkoombaarder.
Hij had het verhaal naar een uitgeverij gestuurd. Een toenmaals beroemde schrijver, die daar lector was, had besloten dat zij het niet zouden publiceren.
Na het recital stond Henri op. Hij boog licht, maar geen van drieën klapte. Hij liep naar Alkowski toe, die opstond en hem een ogenblik tegen de borst drukte.
De componist wendde zich naar Philip.
‘Vindt u het goed wanneer ik morgen met u meedoe wanneer u een glas drinkt? Ons gesprek heeft mij uitgeput.’
Hij richtte zich tot zijn dochter.
‘Het is mijn eigen schuld.’
Hij stak zijn hand uit naar Philip.
‘Wat u ook doet,’ zei hij, ‘je kunt beter sterven als een grote gek dan als een kleine man die uit gebrek aan fantasie in zijn afsterven berust. Bent u het met mij eens? Ik zou het op prijs stellen wanneer u mij morgen over uw werk vertelt.’
Philip knikte en glimlachte, maar brak zich er meteen het hoofd over hoe hij dat zou moeten doen.
Bij de deur keerde Alkowski zich nog een keer om en wenkte hem.
‘Ik ben een oude man,’ zei hij. ‘Neemt u mij mijn uitval niet kwalijk. U had zozeer gelijk dat ik niet dood wil. Juist nu voel ik de behoefte de dingen waaraan ik ooit begonnen ben te volbrengen. Ik zal ze niet afmaken. Dat geldt ook voor u. Zorg ervoor dat ze nooit hun voltooiig naderen. Wilt u mij nu verontschuldigen?’
|
|