| |
| |
| |
[XXXIII]
Hij wist nu waar hij moest zijn, mocht Henri hem opbellen. Deze leek zich trouwens in een klooster terug te trekken voor een week retraite. Alkowski's huis lag afgezonderd in het licht glooiend landschap, op naar schatting een vijftigtal meters van de smalle weg die er langs liep. Zelfs wie voor de poort stond kon het woonhuis niet zien. Bomen en een tweede haag achter de eerste onttrokken het aan het gezicht. Zo leek het op een burcht, met slechts een borstwering tegen de nieuwsgierigheid.
Alles in dit landschap ademde lieflijkheid en stilte.
Niet ver van deze plaats begonnen de Alpilles, met het hooggelegen fantasieplaatsje Les Baux, dat hij ooit bezocht had op een winderige dag, waarbij hij op het kale plateau achter het museum letterlijk tegen de wind kon leunen. De verraderlijkheid van die plaats had hem niet bang gemaakt, maar in zichzelf gekeerd. Hij was naar de overblijfsels van de burcht gewandeld en had geprobeerd die te beklimmen. Halverwege durfde hij niet verder. Dit falen deed hem in woede tegen zichzelf ontsteken, vooral toen hij anderen de tocht tegen de storm in wel zag volbrengen. Het besef van zelfbehoud maakte hem onaanzienlijk.
Nadat hij Henri's koffer had uitgeladen, reed hij terug naar Aix, onderweg af en toe de auto verlatend om iets dat zijn aandacht trok te bekijken. Er was nog een andere verklaring voor zijn slakkegang: in Aix wachtte hem de hotelkamer en daarbuiten het flane- | |
| |
ren langs de Cours, een bezoek aan de markt. Hij had er niets te doen en niets te zoeken. Alle geneugten van het reizen verdvenen omdat hij zijn ervaringen met niemand kon delen.
Deze onthechting maakte dat hij zich op anderen richtte van wie hij de situatie kon vergelijken met de zijne. In het restaurant vaar hij ging eten viel zijn aandacht op een meisje waarvan hij de leeftijd op midden twintig schatte. Als zij niet alleen geweest was had hij haar een vrouw genoemd, een kwestie van taalgebruik, misschien nog meer de neiging vrouwen zonder partner niet onmiddellijk het predikaat ‘volwassen’ toe te kennen.
Eerst deed hij zijn best zo min mogelijk op haar te letten, maar naarmate de maaltijd vorderde, viel hem steeds sterker de rust op waarmee zij het gebeuren om zich heen in zich opnam. Zij had een regelmatig, toegankelijk gezicht. Een beetje blozend. Nadat de ober een bord van haar tafeltje had verwijderd, keken zij elkaar recht in het gezicht. Zij glimlachte. Hij beantwoordde deze attentie en hief zijn glas, een gebaar waarvoor hij zich onmiddellijk geneerde. Maar zij volgde dit galant gedrag en hield op haar beurt het glas omhoog. Voor haar stond een half flesje Bordeaux, dat zij al na het hoofdgerecht leeg had. Zelf had hij geen halve maatregelen genomen. Hij maakte een uitnodigend gebaar. Het ging allemaal vanzelf, alsof een ander hem van binnenuit bestuurde, die zich er niets van aantrok dat hij hem verwijtend toesprak, maar wel zwakjes.
Zij was een Engelse studente en kwam uit de buurt van Manchester. Zij had haar studie pedagogie onderbroken, zonder dat zij erbij vertelde waarom. Tijdens hun geanimeerde gesprek werd hij daar ook niet
| |
| |
nieuwsgierig naar. Wel intrigeerde het hem waarom zij hier zat, in dit jaargetijde. Zij vertelde een weinig gedetailleerd verhaal over haar moeder die in Aix muziek had gestudeerd. Aan een nadere uitwisseling van biografische gegevens kwamen zij niet toe. Nog tijdens het gesprek met haar vroeg hij zich af hoe dat kwam. Hij voelde zich ontspannen en vrolijk. Haar geringe ondervraaglust onderging hij als een geruststelling. Wel was het duidelijk dat zij gezelschap had gemist, dat ook haar (vlucht? missie? uitstapje?) het moment had opgeleverd waarop zij de stilte die zij had geschapen wilde opheffen. Het liep allemaal vanzelf Toen zij bij hem aan het tafeltje plaatsnam wist hij dat hij een paar uur later in haar klaar zou komen.
Hun haastige verbinding had misschien te veel te maken met gemakzucht, een gebrek aan kwaliteit, waardoor hij zich uit eenzaamheid of behaagzucht liet meeslepen. De tintelende straling ontbrak erin. Het was luchthartig en tegelijk van een niets ontziende subjectiviteit. De tederheid die zij elkaar bewezen had iets vanzelfsprekends. Hij nestelde zich in haar, via zijn gebaren, de opgewektheid van zijn conversatie. Allemaal gericht op het verkrijgen en bestendigen van genot, dat zij hem zonder zoveel woorden in het vooruitzicht stelde toen zij door de vlekkeloos zachte avond in de richting liepen van haar hotel.
Toen zij zich naakt aan zijn zijde bevond, was lichamelijke schoonheid niet het eerste dat opviel. Haar lichaam was mollig; op haar rug tekende zich een heksenkring vol sproeten af. Maar zij had er geen moeite mee in opwinding te geraken. Eenmaal aangeland in de besloten wereld van het bed, met zijn eigen eisen en vrijbrieven, gaf zij de indruk dat zij zich onder alle omstandigheden gemakkelijk zou aanpassen.
| |
| |
Zij had kleinere borsten dan haar postuur gekleed had doen vermoeden; haar grote tepels evenwel stonden hard en onwrikbaar paraat.
Zij lag tegen hem aan en hij voelde zich tevreden. Zij had al een tijdje niets gezegd, maar de toon waarop zij had gesproken klonk zacht en vertrouwd in hem na.
‘Voel je je prettig?’ vroeg hij.
Zij drukte haar gezicht in de holte van zijn schouder.
En huilde.
‘Jezus,’ zei hij geschrokken. ‘Wat is dat nou?’
‘Het is niets.’
‘Ik heb toch niets verkeerds gedaan?’
‘Lieverd,’ zei ze op de oude, opgewekte toon. ‘Je denkt toch niet dat je iets fout kunt doen wanneer je iemand amper kent.’
De volgende dag nam hij haar mee. Dat kleine verbond had hij met haar moeten sluiten. Het had hem geen moeite gekost. Hij vond het prettig iemand naast zich in de auto te hebben. Hij stelde haar voor de lunch te gebruiken in Cassis, waar het gesloten seizoen de intimiteit van de kleine haven een ouderwets en bijna ontoegankelijk cachet zou geven.
Het waaide aan de kust, maar de temperatuur was opnieuw behaaglijk. Hij wilde haar vertellen hoe hij als kind langs de calangues had gevaren, maar zag er van af. Hij wilde niet terugkijken naar zijn jeugd, een behoefte die hem zelden overkwam in het gezelschap van leeftijdgenoten, maar wel bij mensen die jonger waren dan hij en die hij niet zozeer wilde overtroeven met zijn ervaringen als wel bewijzen dat hij al zo lang geleefd had. Was het dat?
| |
| |
Een paar jaar terug had hij eens een gesprek gevoerd met een meisje dat hem op verdrietige toon meedeelde dat het haar zo speet dat zij de jaren zestig misgelopen was. De gedachte dat zij in die opwindende tijd met haar springtouw in de weer was geweest, maakte haar woedend. Hij had geantwoord dat zij niet hoefde wanhopen, dat ook haar ongetwijfeld meer zou overkomen dan haar lief was. Maar meisjes zoals zij ontmoette hij vanzelfsprekend steeds minder frequent. Al in zijn laatste jaar als leraar waren die dingen veranderd. Als opa weer eens uitpakte over zijn jeugd, glimlachten de leerlingen meewarig. De jaren zestig waren de beloning geweest voor het aanhalen van de broekriem in de decennia daarvoor. Een tijdperk in cadeauverpakking. En een legende voor degenen die er niet bij waren geweest, die in voorspoed waren geboren, die nooit met kalken dotten hadden geknikkerd en met begerige vingers het eerste zakje stuiters uit de Hema geopend. Die zich niet hadden afgetrokken bij de preutse filmsterrenplaatjes van Doris Day, terwijl zij met hun eerste lekkende ballpoint een kut tekenden.
Die karige jeugd, met zijn heerlijke ontdekkingen toen de oorlog uitgewist begon te raken en heel langzaam een ongekende welvaart op gang kwam.
Op een gegeven ogenblik was hij oud genoeg geworden om te begrijpen dat hij altijd al bevoorrecht was geweest. Hij had niet geleden in de oorlog, was er alleen in geboren. Hij had niet gebaad in luxe, hij had geleerd tevreden te zijn met kleine verworvenheden, zoals een driedimensionale bril bij de Plantamargarine. Toen de explosie van lekkernijen kwam, was hij juist afgestudeerd, zodat hij met volle handen uit de welvaart had kunnen graaien. Nooit had hij iets
| |
| |
te klagen gehad. Omdat hij met een calvinistisch sausje overgoten was, had hij meer redenen bezorgd te zijn voor de mogelijk magere jaren van de toekomst, dan treurig om de tekorten die het verleden had gebracht.
Nu hij bijna veertig was ontstond er een andere visie op het recente verleden, en die vervulde hem met bittere vreugde. Als hij terugkeek dacht hij: wat waren ze waard, die jaren waarin de uitspraken van gedrogeerde popidolen meer waarheid leken te bevatten dan mijn studieboeken, die er zo saai uitzagen. Was de binnenkant van al die uiterlijke schijn niet op een alarmerender wijze stupide, naïef en onhandig dan die van andere tijdperken? Wat hadden wij niet met onze verspilde energie kunnen uitrichten? Lag het opwindende van de Beatles, de lieve fantasietjes en de cultuur van gekleurde lappen niet voornamelijk in het onbekommerd zich onttrekken aan de geestelijke zwaartekracht?
Als tegenwicht van de mensen die hun onschuldige euforie mochten beleven, kwamen de Vlasmans de universiteiten binnen, een minder lichtvoetig soort, zij het in gelijke mate voorzien van een uiterst eenzijdige bagage. Waarschijnlijk hadden zij in het begin zoveel macht kunnen uitoefenen, omdat de menigvuldige plannen die zij ontvouwden slechts het geruis ontmoetten van confetti.
Kijkend langs de kromming van de haven kon hij zich niet indenken dat hij ooit voor hun denkbeelden bang was geweest.
Zij heette Diane, godin van de jacht, waarvan het seizoen spoedig gesloten zou zijn, al wilde hij dat nog wel even uitstellen. Nadat zij waren doorgereden naar
| |
| |
La Ciotat en daar, in de heuvels boven het plaatsje, een wandeling hadden gemaakt die hij zich stap voor stap wist te herinneren, vertelde zij hem spontaan over haar leven in Engeland, waardoor zij hem binnen haar geschiedenis trok, hem een bekende van haar maakte, die niet alleen met haar geslapen had.
Loom zaten zij naast elkaar op een paar stenen. Zij had een schoen uitgetrokken en bekeek de blaar die zich op haar linkervoet had gevormd.
‘Ben je op een kostschool geweest?’ vroeg hij, zonder te weten waar hij de vraag vandaan haalde. (Zij had niets over zo'n instelling verteld; in het bijzonder roemde zij de onconventionele instelling van haar ouders, die zich in haar voortzette. Maar dat liet zij onuitgesproken.)
‘Hoe kom je daarbij?’ vroeg ze verwonderd.
‘Het lijkt me Engels. Ik vind je heel Engels.’
‘Omdat ik een beetje dik ben?’
‘En zeker van jezelf.’
‘Denk je dat? Denk je dat ik zeker van mijzelf ben?’
Eigenlijk had hij daar nog geen moment over nagedacht. Ondanks haar korte, maar wie weet hoe opluchtende huilbui van vannacht.
Een motorbootje kwam de haven binnen, met onregelmatig sputterende motor.
‘Waarom geef je geen antwoord?’
Hij begon te lachen. Kennelijk was dit de dag waarop hij dingen zei en gebaren maakte die geen raakpunt hadden in enigerlei werkelijkheid.
‘Er is niets om te lachen.’
‘Och kom nou!’ zei hij. ‘Wat moet ik zeggen?’
‘Ik ben niet zo zeker als je denkt,’ zei Diane. ‘Ik denk dat je het mij op een bepaalde manier toch kwalijk neemt dat ik meteen met je ben meegegaan.’
| |
| |
‘Ik met jou mee.’
‘Dat maakt niet uit.’
Hij keek naar het motorbootje, dat de wal naderde. De bestuurder nam gas terug. Hij moest er niet aan denken dat hij in zo'n rumoerig ding de zee op moest. Op hetzelfde moment verlangde hij naar rust. Hij had geen zin in het debat. En er hing ruzie in de lucht.
Opeens voelde hij zich voor haar verantwoordelijk. Het ging dus fout. Weliswaar was het meestal zo gegaan, maar hij kwam er geen stap mee verder. Zij cirkelden nu al om elkaar heen, terwijl er niets te cirkelen viel. Hij moest van haar afkomen, en wist dat dit niet kon. Het was weer eens het oude liedje. Denken dat je iets cadeau krijgt, maar de deurwaarder doemt al op in de schaduw van de besteldienst. En dat alles terwijl zij niets opzienbarends tegen elkaar hadden gezegd. Geen verhalen hadden verteld waarvan de vertakkingen uitliepen op calamiteiten. Geen uitwisseling van storingen die om een interpretatie smeekten en die, eenmaal in het openbaar gebracht, boven hun hoofden bleven cirkelen als doodsvogels.
Intuïtief wist hij dat zij met haar verhaal naar hem op weg was gegaan over een van de duizenden omwegen waarmee zij de kern had afgeschermd.
Als ze hem voorbij liep, zou hij haar niet terughalen.
Waarom kon intimiteit niet uit de zekerheid bestaan dat je vreemden voor elkaar wilde blijven?
‘Laten we geen ruzie maken over wie met wie is meegegaan.’
‘Ik ga nooit met een man mee.’
‘Dat lijkt me heel verstandig,’ zei hij. ‘Wil je me het verschil uitleggen?’
‘Ik wil niet dat iemand mij er uitgooit.’
| |
| |
‘Denk je dat het zo gaat?’
‘Dat weet ik wel zeker.’
‘Stel dat ik bij jou slaap en ik vertrek zonder je iets te zeggen. Dat komt op hetzelfde neer.’
‘Wie vertrekt die vertrekt maar.’
Hij legde zijn arm om haar schouders, in de hoop dat zij zich zou losrukken. Maar hij zou haar na een scène hier niet kunnen laten staan. Nu al zag hij op tegen het terugkrabbelen dat zou volgen. Maar zij vond die arm om haar schouder wel prettig.
‘Als je je zelfstandigheid wilt bewijzen,’ zei hij, ‘dan ben je bij mij aan het verkeerde adres. Want ik geloof je blindelings. Het is verspilde energie.’
‘Dat weet ik nog zo net niet.’
‘Waarom ben je naar Aix gekomen? Omdat je moeder daar gestudeerd heeft?’
‘Wie heeft je dat verteld?’
‘Jij natuurlijk. Ik bezit vele gaven, maar geen paranormale.’
‘Waarom zou ik nadoen wat mijn moeder deed?’
‘Misschien wel om te laten zien dat jij het beter kan.’
‘Dat staat nog te bezien,’ antwoordde zij. ‘Ik vind Aix niet erg inspirerend.’
‘Waarom kwam je naar Aix?’ vroeg hij. ‘In dit jaargetijde? En alleen? Toch niet om je moeder te overtreffen? Of is dat een rare gedachtengang?’
‘Misschien niet zo erg raar.’
‘Wat wil je aan jezelf bewijzen?’ vroeg hij met meer nadruk dan hij van plan was. ‘Dat je je moeder kunt verslaan, of zoiets? Wat een onzin. De vorige generatie verslaat zichzelf wel. Ik denk niet dat je daar erg ver mee komt.’
‘Ik ken een heleboel mensen van mijn generatie die
| |
| |
zich er geen pest voor interesseren of ze ver zullen komen.’
Hij realiseerde zich dat ze twintig was, naar eigen opgave, jonger nog dan hij gedacht had.
‘Als je wilt vegeteren vind ik het best.’
‘Dank je,’ zei ze, met een komische verdraaiing van haar stem. ‘Hoort het niet een beetje bij jouw leeftijd dat je nog gauw even, nu het nog kan, komt zeuren over vooruitkomen?’
‘Ach,’ zei hij, opeens een beetje moe van het gesprek waarmee hij geen bedoeling had. ‘Op mijn leeftijd is vooruitgang een soort automatisme. Als wij zelf niet dingen bedenken om ons van de straat te houden, ligt er wel een opdracht in de bus. De uitvoering ervan gaat steeds een beetje langzamer, ondanks de routine, dat wel.’
‘Ik wil ook langzaam,’ zei Diane. ‘Steeds langzamer.’
‘Zit je daarom in de plaats waar je moeder vroeger partituren bestudeerde?’
‘Behoorde te bestuderen. Want ze deed het niet.’
‘Net als jij?’
‘Wat weet jij ervan hoe het met mijn studie gaat?’
‘Sorry dat ik iets over jezelf wil weten.’
Zij maakte zich van hem los, maar bleef toch dicht in zijn buurt. Liep een eindje de haven langs, keerde zich toen weer om en kwam bij hem terug.
‘Toen ik je in dat restaurant zag zitten,’ zei ze, ‘had ik meteen door hoe hulpeloos je was, met al die verhalen die je aan niemand kwijt kon. Ik voelde me juist heel rustig, en tevreden.’
‘Is dat waar?’
‘Dat is bijna waar.’
Zij sloeg haar armen om zijn hals.
| |
| |
‘Weet je wat ik net bedacht?’ vroeg ze. ‘Hoe leuk het zou zijn als jij me Amsterdam liet zien.’
Het onderwerp liet haar niet los. Zij vroeg een paar algemene dingen over zijn geboortestad waarvan hij vermoedde dat zij het antwoord allang wist. Daarna vernauwde zij haar blikveld en wilde alles weten over zijn flat, de indeling van de kamer, de ligging ten opzichte van de windrichtingen. Zij brak zich er het hoofd over of hij antiek bezat. Schatte hem op Jugendstil. Hij wist niet of zij dat waarderend bedoelde. Hij legde haar uit hoe hij zijn huis had ingericht, maar tijdens die tocht door zijn geheugen, voelde hij diep in hem verscholen een hapering ontstaan, die snel in omvang groeide en naar voren rolde over zijn aanvankelijke gewilligheid heen. Dit huis kon hij niet zo maar prijsgeven. De lieflijke momenten daar had hij beleefd met Helen. Zij was het die er de finesses in had aangebracht. Waarom noemde hij haar niet? Uit lafheid? Was het kenmerk van zijn contact met Diane dat hij haar vertelde over de levenloze dingen in zijn bestaan? Zij wilde met hem mee, zijn huis vullen met haar aanwezigheid. Maar de weerstand waarvan hij de fundamenten had gevoeld achter de opluchting dat hij niet alleen op Henri hoefde te wachten, kwam op als een onverhoedse mist, die het zicht deed ineenschrompelen en daarmee de angst in zijn keel omhoog joeg tot hij het benauwd kreeg. Hij moest van haar loskomen! Maar hij had nooit contacten verbroken. Ze laten verloederen, dat zeker. Af laten glijden op gemakzucht. Maar geen knopen doorhakken en iets anders ondernemen.
‘Mag ik met je mee?’ vroeg zij zonder omwegen. ‘Vind je het leuk als ik meega?’
| |
| |
‘Je gaat me toch niet vertellen dat je werkelijk naar het noorden wilt!’
‘Ik heb het nooit koud,’ zei ze. ‘Waarom zegje niet eerlijk dat je me niet wilt meenemen.’
‘Dat heb ik niet gezegd.’
‘Maar je laat me liever hier. Als je genoeg van me hebt ga je gewoon weg, zoals je gezegd hebt.’
‘Wie zegt dat ik genoeg van je heb?’
‘Dat zeg ik niet,’ antwoordde zij. ‘Maar ik weet dat je me niet mee wilt nemen. Terwijl ik mij aan je blootgeef door te vragen of ik mee mag. Jij kunt nee zeggen. Begrijp je dat? Hoezeer ik mij aan je overlever door je de kans te geven om mij af te wijzen?’
‘Ik wijs je niet af.’
Hij overtuigde haar niet. Hij deed niet mee aan het gesprek. Zijn antwoorden vormden zwakke echo's van de bevestiging die zij wilde horen.
Hij wilde haar geen pijn doen.
‘Als je mij niet afwijst ga ik met je mee.’
‘Dat moet ik overleggen met mijn vriend.’
‘Ik kan net zo goed zelf komen. Ik heb geld genoeg.’
‘Dat zou ik niet durven zeggen.’
‘Heb je geld nodig?’ vroeg zij.
De vraag was hem te direct. Ergerde hem zelfs. Zoals zijn eigen gedrag hem nog veel meer dwarszat. Hij had met haar geslapen. Hij behoorde tot een generatie voor wie zoiets altijd nog een geschenk was. Zijn zaad was uit haar onderbuik gelekt. Zij hadden elkaar genegenheid betoond. Hij vond haar grappig, onderhoudend, niets op aan te merken. Zij hadden aan elkaars wensen voldaan zonder elkaar te vervelen. Nu maakte zij hem moe. Hij durfde niet te zeggen dat zij daar geen recht op had. Zo zou het haar niet
| |
| |
moeilijk vallen om hem uit te putten. Tot hij aan haar voeten lag en smeekte of hij mocht gaan slapen. Dat vond zij goed. Als het dan maar in haar armen was.
Het enige wat hij doen kon was met de noorderzon verdwijnen. Een weinig elegante oplossing; ook niet een om later nagenietend over te vertellen. Als ze in Aix terug waren even naar zijn hotel om een verschoning te halen en met brullende motor wegrijden.
Zij aten buiten, tussen mimosa's, in een plaatsje dat Gemenos heette, dicht bij een natuurpark tussen de bergen, waar zij in de namiddag hadden gewandeld.
Hij liet ook niets na om zijn affectie te laten blijken. Hoe meer hij van haar af wilde, hoe sterker hij het beeld maakte dat van haar in hem zou achterblijven.
‘Wat een heerlijke avond, vind je ook niet Philip? En ik heb beter gegeten dan gisteren.’
‘Ik vond er niet veel aan.’
‘Jij bent een gourmet. Dat zie ik aan je manier van kauwen. Het komt omdat je ongelukkig bent. Vrolijke mensen letten nooit op het eten.’
‘Ach kom nou!’
‘Je zult het zien Philip. Bedrukte mensen proeven altijd heel zorgvuldig. Als jij het je kon veroorloven zou je een voorproever in dienst nemen. Net als bange koningen.’
‘Hou op met die filosofietjes.’
Zij werd niet kwaad. Lachte hem uit. Zij had allang door dat hij niet weg zou lopen. Ze had besluiteloosheid als zijn meest verwerpelijke eigenschap herkend en maakte zich er vrolijk om. Hij was haar slachtoffer. Zij wilde nog wat met hem spelen.
‘Het is hier zo heerlijk stil. Maar zelfs als er een
| |
| |
trouwpartij aan de gang was geweest had het me niets kunnen schelen. Heb jij dat wel eens, dat niemand je stemming kan verstoren?’
‘Er is altijd wel iemand.’
‘Nee,’ zei ze. ‘Dat is niet waar. Vanavond kan mij niets gebeuren. Neem je me mee naar Amsterdam?’
‘Daar zullen we het later over hebben.’
Toen zij Aix binnenreden zei hij dat hij schone kleren wilde ophalen.
‘Ik breng jou wel eerst even langs je hotel.’
‘Ben je gek. Ik heb helemaal geen haast. Ik blijf wel even in de auto.’
Ze kneep hem zacht en aanhankelijk in zijn arm.
‘Of wil je me niet meer?’
‘Dat bedoelde ik niet.’
‘Zeg het maar eerlijk!’
‘Ik ben altijd heel eerlijk,’ zei hij mat.
‘We kunnen vannacht ook in jouw kamer slapen.’
‘Laten we maar bij jou blijven,’ zei hij. ‘Daar ben ik nu gewend.’
‘Ik wil je iets vertellen,’ zei ze later op de avond, rozig van de buitenlucht en het overvloedige eten. ‘Mijn moeder is al vijf jaar dood. Zij heeft hier wel een tijd gewoond, met een jongen die zij in Engeland ontmoette en die net als zij viool studeerde. Hij is later een bekend solist geworden.’
‘Is hij toevallig je vader?’
‘Misschien in de geest,’ zei ze. ‘Niet naar de letter. Mijn moeder kon hier niet aarden. En hij wilde niet met haar mee, hoewel hij gemakkelijk gekund had. In Engeland ontmoette zij mijn vader en trouwde bijna meteen. Een verstandshuwelijk. Ik ben de dochter van een man die door zijn vrouw slechts gewaardeerd
| |
| |
werd. Wanneer hij met haar omging zoals jij nu met mij Philip, sloot zij haar ogen en dacht waarschijnlijk aan haar vroegere vriend.’
‘Wat romantisch.’
Zij lag op het bed, haar billen omhoog. Zij was een beetje te breed; het zou niet lang duren voordat haar vlees verslapte. De keuringsdienst van waren. Hij zette het uit zijn hoofd. Waarom kunnen wij de vreselijke neigingen die wij bezitten niet ontkennen, dacht hij. Waarom weten we altijd precies waar wij een ander zullen treffen? Ik zal niet met haar ontwaken. En ik weet het. Ik doe lief tegen haar, overdreven zelfs. Direct zal ik nog een keer met haar naar bed gaan, voor het laatst. Uit schuldbesef, gemengd met de opwinding dat ik iets weet wat zij niet eens vermoedt.
‘Waarom ga je het verleden van je moeder na?’ vroeg hij.
‘Omdat ik haar mis.’
‘Zul je haar minder missen als je weet waar zij geleefd heeft?’
‘Ik ken de naam van haar vriend. Hij woont hierboven in de heuvels.’
‘Heb je hem opgebeld?’
‘Daar heb ik moed voor nodig,’ zei ze. ‘Als ik hem gezien heb zal ik meteen naar huis willen.’
‘Wil je daarom mee naar Amsterdam?’
‘Nee,’ zei ze. ‘Ik wil met jou mee.’
‘Hoe zou je reageren als ik dat niet wilde?’
‘Dan zou mij hier hetzelfde als mijn moeder zijn gebeurd.’
Hij schudde zijn hoofd. In dat soort coïncidenties geloofde hij niet.
‘Dat is een constructie waar je niets mee opschiet.’
| |
| |
‘Wat doe je zonder constructies Philip? Leef jij in het wilde weg.’
‘Het lijkt er nogal op.’
‘Ik zou een gesloten systeem willen bedenken waarbinnen ik mij veilig voelde,’ zei ze. ‘Een samenhang die houvast geeft.’
‘Ik heb met onveiligheid moeten leven. Ik ben geboren in een wereld waarin onveiligheid niet alleen bestond als een dreiging.’
‘Is dat het verschil tussen onze generaties?’
‘Ik heb altijd gedacht dat jullie beter af waren. Opgegroeid in voorspoed. Maar ik denk dat het allemaal op hetzelfde neerkomt. Dat wij allemaal via verschillende wegen op hetzelfde punt terechtkomen, vroeger of later. Als het goed met ons gaat is dat toeval.’
‘Ik kan niet mee naar Amsterdam. Dat bedoel je toch, Philip?’
Hij dacht even na. Moest hij deze kans waarnemen? Hij wist dat hij het niet kon.
‘Het is moeilijk,’ zei hij.
‘Moeilijk of onmogelijk?’
‘Zullen we nu over iets anders praten?’
‘Waarom naai je me niet nog een keer?’
De botte uitnodiging bracht zijn opwinding terug. De vreemdste impulsen waren, zoals altijd, welkom.
‘Je hoeft je voor mij niet te schamen,’ zei ze. ‘Ik maak van jou net zo goed gebruik als jij van mij.’
‘Vind je dan dat ik van je gebruikmaak?’
‘Zeur niet zo Philip. Doe nou maar wat je lekker vindt.’
‘Hoe wil jij het dan het liefst?’
‘Dat interesseert me geen barst.’
Zij huilde. Dat maakte hem kwaad. Die woede vond hij niet onprettig. Hoe moest hij datgene in hem
| |
| |
wat zij steeds sterker in verwarring bracht noemen? Zijn mentale huishouding? Zij ging op haar knieën zitten en drukte haar hoofd in het kussen.
Hij nam achter haar plaats. Even leek het of hij aan een vriendendienst begon.
|
|