keek op zijn horloge. Hij had nog geen uur geslapen. Hij voelde zich geradbraakt en ging nog even liggen. Hierna viel hij opnieuw in slaap.
Nu droomde hij niet over de reis die het grootste deel van het etmaal in beslag had genomen en hem toch zo snel hier had gebracht. Maar ook de arena en het vervallen Romeinse theater bleven buiten de voorstellingswereld die zich buiten zijn bewustzijn om ontwikkelde.
Hij droomde over Vlasman. In de droom beloofde iemand hem dat dit de laatste keer was. Degene die deze woorden uitsprak herkende hij als Van Roon.
Nadat de journalist verdwenen was, zat hij met Vlasman aan een tafeltje. Zij praatten met elkaar, zij hadden zoveel te bespreken over vroeger.
Tegen acht uur 's avonds ontwaakte hij opnieuw.
Met de droom in zijn gedachten en de slaap dichtbij, kwam er een paniekgevoel over hem. Hij trok een lichtgewicht pak aan en ging de straat op. Toen hij op de Cours was gekomen, bemerkte hij dat hij steeds sneller begon te lopen met de waanzinnige vrees dat zijn vriend iets overkomen was. Hij kreeg dorst, wilde het verstoorde evenwicht niet aan een te korte slaap wijten. Waar Vlasman in zijn droom onschuldig en vriendelijk met hem converseerde, keerde hij nu terug in de vorm van een onheilsgevoel, dat sterker werd, algemener, een druk op zijn borst veroorzaakte en de angst dat hij in elkaar zou zakken.
Terug in het hotel bleek Henri op zijn beurt te slapen.
Hij stelde zich midden in de kamer op en haalde diep adem, probeerde zijn gedachten te verzetten, bedacht hoe hij Henri zou wegbrengen en zelf verder rijden naar de kust, rondlopen door de nog bijna ver-