die manager mijn kleedkamer binnenkwam met het bericht dat je er was, dacht ik even...’ Hij aarzelde.
‘Wat dacht je?’ vroeg Philip, met zijn ogen op de weg gericht, die niet al te best verlicht voor hem lag.
‘Ik zal het je uitleggen,’ zei hij langzaam. ‘Toen je je liet aankondigen dacht ik even dat het iets te maken had met Alice. Maar nu weet ik al niet meer waarom.’
Philip zweeg.
‘Ik heb haar gebeld,’ zei Henri. ‘Ik wil liever dat je het weet. Ik belde haar vanochtend uit bed. Ik was er zeker van dat jij de hoorn niet van de haak zou nemen. Ze hield zich op een afstand. Dat begrijp ik wel.’
‘O ja?’
Henri lachte kort.
‘Ik begrijp er dus niets van.’
‘Dat lijkt me nu ook weer overdreven.’
‘Ik vind haar aardig,’ zei Henri.
Ze staarden weer een tijdje op de weg.
‘Is het moeilijk voor je Philip, dat ik haar aardig vind?’
‘Ik matig me daarover geen oordeel meer aan.’
‘Dat betekent dat je het niet verdraagt.’
‘Ik verdraag het uitstekend!’
Hij legde zijn hand op de versnellingspook en voelde of deze wel in zijn vier stond. Hij verlangde ernaar de stad binnen te rijden; hij haatte Nederlandse snelwegen.
‘Wat gebeurde er met jou Philip?’ vroeg Henri opeens. ‘Met jou en Alice. Is het moeilijk daar iets over te vertellen?’
‘Dat is heel vervelend.’
‘Ik wil je niet uithoren.’
Philip grinnikte. Met een boosaardigheid die hem pijn en plezier tegelijk deed, zei hij: